Gent (B)

Gent (2)Afbeelding 1: Het complex van machinefabriek Carels na verbouwing tot winkelcentrum Dok Noord. Links in de verte is nog de schoorsteen te zien van de elektriciteitscentrale aan de Ham uit 1926 die sinds 2000 dienst doet als cultureel centrum ‘De Centrale’.

De mate waarin voormalige industriesteden hun neergang in de tweede helft van de vorige eeuw te boven zijn gekomen loopt sterk uiteen en bij onze Zuiderburen zijn er nogal wat plaatsen waar men de negatieve gevolgen tot op de dag van vandaag in het straatbeeld kan bespeuren, zoals in Wallonië. Bepalend hierbij blijkt vaak de ontwikkeling die voorafging aan de industrialisatie. Met andere woorden, steden die reeds voor de komst van de fabrieken economisch succes kenden deden het na het verdwijnen daarvan vaak beter dan plaatsen die pas begonnen te groeien vanwege hun industrie. Zo kende Gent tijdens de middeleeuwen een ongekende welvaart dankzij handel en ambacht, die haar tot de grootste steden van Europa deed behoren. Oorlog en overheersing maakten hieraan een einde, maar toen eind achttiende eeuw de industrialisatie vanuit Engeland zijn intrede deed op het continent was Gent een van de eerste steden die hiervan profiteerde. Anderhalve eeuw later moest de stad zich weer opnieuw uitvinden nadat de textiel- en machinefabrieken hun deuren hadden gesloten.

Hoewel ze het nog niet helemaal zonder industrie hoeft te stellen – de chemie en metaal zijn in het havengebied nog steeds actief – is het nu met name de dienstensector die domineert, met de universiteit als belangrijkste werkgever. Ook de vele toeristen die het oude stadshart bezoeken zorgen voor inkomsten en werkgelegenheid. Zij komen vooral voor de talloze monumenten die nog herinneren aan het middeleeuwse verleden van de stad en tijdens de industrialisatie gelukkig voor sloop gespaard zijn gebleven. Soms is hun behoud er mede aan te danken, zoals in geval van het Gravensteen dat decennialang dienst deed als textielfabriek, terwijl elders dit soort stadsburchten ten prooi vielen aan de vernieuwingsdrang. De echte industrieburchten, die gebouwd werden buiten de oude binnenstad, staan ondertussen ook weer in de belangstelling, maar dan bij projectontwikkelaars die ze om laten bouwen tot appartementencomplexen of winkelcentra. Nadat dit begon met enkele oude spinnerijen en weverijen komen nu de machinefabrieken aan de beurt, net zoals in het verleden de textielindustrie voorafging aan de komst van de machinebouwers. In deze reportage bezoeken we de ‘ateliers’ van Carels en Van den Kerchove in hun nieuwe gedaante, waar eens machines gebouwd werden die ook in Nederland terecht kwamen en daar in enkele gevallen nu nog te bewonderen zijn.Gent (6)Afbeelding 2: Machinefabriek Carels vestigde zich in 1861 aan het Handelsdok.

Nog voor het Gravensteen in 1807 tot fabriek werd omgebouwd, had het Kartuizerklooster van Gent in 1800 al een dergelijke bestemming gekregen. Na de verovering van de Zuidelijke Nederlanden door Franse revolutionairen was het leeg komen te staan en de overvloedige lichtinval door de grote ramen maakte het bij uitstek geschikt als werkplaats voor grote aantallen arbeiders. Verantwoordelijk hiervoor was Lieven Bauwens, de industriepionier van de stad. Hij keek de kunst van het katoenspinnen bij de Engelsen af en smokkelde zelfs onderdelen mee naar huis om er machines van in elkaar te zetten. Katoendrukkerijen kende Gent overigens al enkele decennia eerder, zodat Bauwens gebruik kon maken van de afzetmarkt van deze nijverheid. Door de samenvoeging met Nederland in 1815 werd deze nog veel groter en raakte de industriële ontwikkeling van de stad in een stroomversnelling. Koning Willem I had hier oog voor en gaf in 1823 opdracht tot aanleg van het kanaal Gent-Terneuzen om de stad een snellere verbinding naar zee te verschaffen. Voorheen had deze verbinding via het kanaal Gent-Brugge en de Brugse Vaart gelopen en was door haar lengte en vele sluizen nooit een groot succes geweest.

Het uiteenvallen van het Koninkrijk der Nederlanden in 1830 was weliswaar een tegenslag voor de Gentse economie, maar kon deze op lange termijn niet stuiten. De katoenindustrie was de grote gangmaker en bracht imposante bedrijven voort zoals La Louisiane (1811), Texas (1876), La Nouvelle Orléans (1896), Filature de Roygem (1897), Cottonière de Gand (1905), Galveston (1910) en Cottonière des Flandres (1923). Ze bezorgden Gent de bijnaam van het ‘Manchester’ van het Europese vasteland.  Daarnaast werd er ook nog volop linnen geweven en gesponnen door grote ondernemingen als Société Linière La Lys (1838) en de Union Linière (1907). Spin- en weefmachines importeerden zij uit Engeland en Duitsland, maar de stoommachines om deze aan te drijven werden al vroeg binnen de stadsgrenzen zelf gebouwd door Le Phoenix (1821), werkhuizen Van den Kerchove (1825) en constructieatelier Carels (1839). Nadat de verbinding naar zee was gemoderniseerd met het kanaal naar Terneuzen en de aanleg van het Handelsdok (1829), volgde in 1837 met de opening van het eerste treinstation de aansluiting met het achterland, waarvandaan binnen enkele jaren treinen gingen rijden naar Mechelen, Brussel en Oostende. De ligging ten zuiden van de stad bleek voor de goederenoverslag onhandig en daarom legde men sporen aan naar de havendokken in het noorden en bouwde er een goederenstation in het industriegebied Rabot, waar de textielfabrieken geconcentreerd waren.

Na de eeuwwisseling ontstond al weer behoefte aan een nieuw treinstation, dit keer vanwege de verwachte toeloop aan publiek naar de Wereldtentoonstelling van 1913. Het welvarende België wilde zich graag internationaal presenteren en industriemetropool Gent was daarvoor het ideale visitekaartje. Wat techniek betreft stond de Gentse Expo in het teken van de elektriciteit, met het Lichtpaleis als stralend middelpunt. Ook de Hal der Machines, het Floraliënpaleis en het Paleis van Mode en Textiel waren blikvangers waarin tal van elektrische snufjes getoond werden. Een nieuwe energiecentrale aan het kanaal naar Terneuzen moest voor voldoende vermogen zorgen en zou de stad daarna nog tot het einde van de eeuw van elektriciteit voorzien. Het is nu een industrieel monument. Samen met het Sint-Pieterstation vormt het indirect een herinnering aan dit grote evenement uit 1913, waarvan verder nagenoeg alle sporen zijn uitgewist. Terwijl de industriëlen hun ‘feestje vierden’ op de Expo, deden de fabrieksarbeiders dat in feestpaleis ‘Vooruit’, waarvan de opening eveneens in 1913 plaats vond. Het zalencomplex was tot stand gebracht door de gelijknamige socialistische coöperatie, niet alleen om de werkman te vermaken maar ook om hem met cultuur te verheffen. Want in ruim een eeuw tijd had de industrie van Gent een echte arbeidersstad gemaakt en deze klasse ontwikkelde onder leiding van socialistisch voorman Edward Anseele een nieuw zelfbewustzijn. Overigens stond dit in een lange traditie, waarin de stad een aantal volkopstanden heeft gekend en die teruggaat tot de veertiende eeuw toen de wevers onder aanvoering van Jacob van Artevelde strijd leverden tegen de adellijke overheersing. Achteraf gezien beleefde industriestad Gent in 1913 haar hoogtepunt. De Eerste Wereldoorlog trof België buitengewoon hard, maar het protectionisme van de interbellumjaren was minstens zo schadelijk voor een industrienatie met een  kleine thuismarkt. Er brak een halve eeuw van fusies en saneringen aan, waar ook de machinebouw niet aan ontkwam, en die de stad uiteindelijk achterliet met tientallen lege fabriekspanden.Gent (4)Afbeelding 3: Een blik in de gieterijhal van machinefabriek Carels.

Met de oprichting van een ‘mecaniekmakerij’ door Emmanuel van den Kerchove werd in 1825 de basis gelegd voor de gelijknamige machinefabriek. Ze was gevestigd in de Twaalfkameren, een straat die uitkwam op het water van de Coupure. Deze verbinding tussen het kanaal Gent-Brugge en de rivier De Leie was halverwege de achttiende eeuw aangelegd en een geschikte vestigingslocatie voor tal van bedrijven. Toen Van den Kerchove in 1839 wegens ruimtegebrek moest uitwijken naar een nieuwe locatie liet hij zijn ‘Ateliers de Construction’ dan ook direct aan de Coupure bouwen, maar dit keer aan de overzijde. De eerste stoommachine leverde het bedrijf in 1833 en in de decennia die volgden verwierf het op dit gebied een reputatie tot ver buiten de stadsgrenzen. Nadat zoon Prosper, afgestudeerd in de ingenieurswetenschappen, de zaak in 1859 had overgenomen ging deze zich ook toeleggen op de buitenlandse markt. Hij presenteerde zijn onderneming op de wereldtentoonstelling van Parijs in 1867 en slaagde er bij die gelegenheid ook in de licentierechten te verkrijgen voor de bouw van zogenaamde Corliss-stoommachines. Kenmerkend voor dit type was dat de in- en uitlaatkleppen voor de stoom onafhankelijke van elkaar geopend en gesloten konden worden zodat het rendement veel hoger was dan in een standaardmachine. In tegenstelling tot Amerika is dit type in Europa nooit op grote schaal toegepast, waarschijnlijk vanwege het ingewikkelde ontwerp. Dat Van den Kerchove er succesvol in werd is dan ook illustratief voor zijn expertise. De Corliss-stoommachine van 2000 pk die hij in 1875 voor textielfabriek La Lys bouwde was destijds de krachtigste ter wereld in zijn type. Er werden er nog tientallen van gebouwd, onder meer voor klanten in Duitsland, Frankrijk, Spanje, Egypte en Belgisch Kongo. Na de eeuwwisseling gingen ook elektriciteitscentrales tot de klantenkring behoren, zoals de Allgemeine Elektricitäts Gesellschaft in Berlijn waarvoor een stoommachine van 2500 pk gebouwd werd. Hoezeer Prosper Van den Kerchove in deze nieuwe ontwikkeling geloofde blijkt wel uit het feit dat hij zelf zitting nam in het bestuur van diverse elektriciteitsbedrijven. Daarnaast was hij betrokken bij financiële en maatschappelijke instellingen en zat hij vier jaar in de senaat. Omdat stoommachines in de elektriciteitsopwekking al snel verdrongen werden door turbines, ging van Kerchove zich toeleggen op kleinere machines voor uiteenlopende toepassingen. Toen na de Eerste Wereldoorlog ook de markt voor deze laatste generatie stoommachines snel begon te krimpen besloot het bedrijf zijn krachten te bundelen met branchegenoot Carels aan de andere kant van de stad. In 1934 was de fusie een feit.Gent (5)Afbeelding 4: De verspaningshal van machinefabriek Carels aan het begin van de vorige eeuw.

De geschiedenis van machinefabriek Carels gaat terug tot 1839, toen Charles Louis Carels aan het Klein Meerhem een constructiewerkplaats voor stoommachines oprichtte. Belangrijke afnemers waren Nederlandse waterschappen die er hun polders mee droog lieten malen en Belgische spoorwegondernemingen die ook rails en ijzerconstructies bij Carels kochten. De zaken verliepen zo voorspoedig dat de onderneming in 1861 zijn activiteiten verplaatste naar de kadeterreinen aan het Handelsdok, waar de eerste gasfabriek van Gent gevestigd was. Net als concurrent Van den Kerchove demonstreerde ook Carels in 1867 zijn technisch kunnen in Parijs en won daar een gouden medaille voor een rangeerlocomotief. Terwijl Van den Kerchove zich daarna op de bouw van Corliss-machines richtte, koos Carels voor het compound-type dat zich onderscheidde door twee of drie cilinders die bij hoge- (middel-) en lage druk arbeid leverden. Het hogere rendement dat hiermee bereikt kon worden was vooral interessant voor de scheepvaart vanwege de beperkte hoeveelheid steenkool die men aan boord mee kon nemen. Een nog ingrijpendere ontwikkeling in die sector was echter de opkomst van de dieselmotor. Rudolf Diesel patenteerde deze verbrandingsmotor in 1892 en twee jaar later was Carels de eerste machinefabriek die de licentierechten verkreeg om deze te gaan bouwen. Na de eeuwwisseling vonden deze scheepsdiesels hun weg naar klanten in heel Europa en zelfs daarbuiten.

Ondertussen was de leiding van de fabriek in handen gekomen van Georges Carels, kleinzoon van Charles Louis. Hij volgde zijn vader Gustaaf op die van 1873 tot 1911 die rol had vervuld en bovendien de belangrijkste initiator was geweest van de Gentse Expo van 1913. Voor Georges zal dat jaar ook gedenkwaardig gebleven zijn omdat hij de laatste was die met Rudolf Diesel sprak voor diens mysterieuze dood. Samen waren ze op weg gegaan naar Engeland aan boord van de SS Dresden om de nieuwe motorenfabriek van Carels in Ipswich te openen, maar bij aankomst in Harwich bleek de kajuit van Diesel verlaten. Zijn lijk werd dagen later opgevist, maar de omstandigheden van zijn dood werden nooit opgehelderd en zijn sindsdien een bron van speculatie gebleven. Dat Carels met zijn scheepsmotoren een uitstekende naam wist te vestigen blijkt wel uit het feit dat het bedrijf zelfs een order kreeg van de Britse Admiraliteit voor de bouw van twee exemplaren van 1500 pk. Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog zijn ze echter nooit geleverd en brak er voor Carels een periode aan waarin de onderneming gedwongen was om oorlogsmaterieel te produceren voor de Duitse bezetter. Die liet daarvoor de werkplaatsen voorzien van nieuwe machines en installaties om het wapentuig volledig volgens haar standaarden te kunnen laten maken. En toen de inzet van het personeel hen niet beviel kwamen er ook arbeiders van elders het werk overnemen. Na afloop van de oorlog slaagde men er in om de productie weer snel op te starten en de wederopbouw van de vaderlandse industrie te ondersteunen. Die bleek echter geen behoefte meer te hebben aan stoommachines en op het gebied van elektromotoren ontbrak het binnen Carels aan kennis. Daarom kwam er in 1921 een fusie tot stand met het Waalse Société d’Électricité et de Mécanique. Naast een gieterij en afdelingen voor locomotieven en dieselmotoren kwam er nu ook een voor elektromotoren en elektrische toestellen. Het aantal medewerkers steeg in deze jaren tot boven de achttienhonderd. Een aantal dat door de crisis van de jaren dertig overigens drastisch terugliep, zeker nadat het bedrijf in 1934 samen met Van den Kerchove was overgenomen door de Ateliers de Constructions Électriques de Charleroi (ACEC). Als één van de ACEC-filialen bleef het bedrijf nog een halve eeuw operationeel, tot de sluiting in 1986.Gent (1)Afbeelding 5: Luchtopname uit 1950 van het fabriekscomplex van Carels (toen inmiddels ACEC) met het Handelsdok (1), de kantoren (2), fabrikantenwoning (3), montagehal (4), machinehal (5), locomotievenhal (6), dieselmotorenafdeling (7), gieterijhal (8), smederijgebouw (9) en de afdeling elektromotoren en elektrische toestellen (10).

In 2006 werd er een masterplan gepresenteerd voor een stapsgewijze herontwikkeling van de ACEC-terreinen met behoud van het industrieel erfgoed, voornamelijk gebouwen van machinefabriek Carels. Het vormt onderdeel van een gemeentelijk project om gebied van de Oude Dokken (Houtdok, Handelsdok en Achterdok), gelegen tussen station Gent Dampoort en de wijk Muide, tot een nieuw stadsdeel te transformeren, waarbij het water een recreatieve functie krijgt. De kantoren die zich van oudsher achter de langgerekte gevel aan het water bevonden zullen die functie deels behouden, maar dan voor de dienstverlenende sector. Een deel zal echter worden omgebouwd tot loftwoningen. Veel meer woningen komen er aan de achterzijde van het complex, maar dan in nieuw te bouwen appartementenblokken. De hallen en loodsen die daar behouden blijven zullen worden ingezet voor evenementen en culturele doeleinden. De langgerekte montagehal en machinehal direct achter de kantoren bieden inmiddels ruimte aan een winkelcentrum. In de voormalige gieterijhal is designwinkel ‘De Direkteurswoning’ ondergebracht. Het industriële karakter van het complex wordt benadrukt door de blauwe hijskraan van het bedrijf, die op zijn oorspronkelijke plaats aan de kade van het Handelsdok is gebleven. Met het ‘Carelsplein’ wordt de naam van de grondlegger in ere gehouden.

De gebouwen van Werkhuizen Van den Kerchove aan de Coupure kwamen na jarenlange leegstand uiteindelijke grotendeels onder de slopershamer. Momenteel resten nog twee productiehallen, waarvan één met Polonceau-spanten en één met betonnen paddenstoelkolommen. Hierin zijn tegenwoordig sportcentrum Fitness Stadium en drankencentrale De Hopduvel gevestigd. Aan de straat herinnert de neo-barokke toegangspoort uit 1875 nog aan de voormalige machinefabriek, al prijkt hierop nu wel de naam van het Fitness centrum. Wellicht dat de bezoekers hiervan zich net zo in het zweet werken als destijds de arbeiders van Van den Kerchove, hoewel ze daar nu voor moeten betalen in plaats van er geld aan te verdienen.  Gent (3)Afbeelding 6: In de voormalige gieterijhal van machinefabriek Carels toont designwinkel ‘De Direkteurswoning’ haar collectie.