Rotterdam

Rotterdam (19)Afbeelding 1: De Van Nellefabriek staat sinds 2014 op de Werelderfgoedlijst van de UNESCO.

Heel wat voormalige fabrieksgebouwen die op deze website aan bod komen zijn inmiddels beschermd dankzij de gemeentelijke- of rijksmonumentenstatus. Dat er een daarvan weet door te dringen tot de lijst van het UNESCO Werelderfgoed blijft echter een uitzondering en verdient daarom uiteraard bijzondere aandacht. Bij oplevering in 1930 was de fabriek van Van Nelle aan de Delfshavense Schie in Rotterdam al een buitenbeentje vanwege haar vooruitstrevende ontwerp en behoorde ze tot een select, internationaal groepje waarmee architecten van het Nieuwe Bouwen er naar streefden om door te dringen tot de industriële sector. Uiteindelijk zouden hun principes daar ook opgepakt worden, maar dan pas overwegend na de Tweede Wereldoorlog. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er al veel eerder ontwikkelingen gaande waren die afrekenden met de ‘dark satanic mills’ uit de negentiende eeuw en ‘fabriekofiel’ toont daar de nodige voorbeelden van. Een representatieve – en daarmee meestal ook mensvriendelijke – kantoorvleugel of machinekamer waren voor 1900 al gemeengoed als visitekaartje van de onderneming, maar een humane werkomgeving voor de arbeiders liet wat langer op zich wachten. Het waren vooral bedrijven in de moderne industrie voor consumentenproducten (genotmiddelen, elektrotechniek, kunststoffen etc.) die hierin vooropliepen en waarvan Nederland er relatief veel binnen haar grenzen had. Terwijl in de negentiende eeuw de Britse industrie-architectuur toonaangevend was, ging men in de eerste decennia van de nieuwe eeuw naar Duitsland en later zelfs de Verenigde Staten om ideeën op te doen. Daar werden nieuwe materialen zoals gewapend beton, staal en verblendsteen toegepast, die de architect meer ontwerpmogelijkheden gaven. De Van Nellefabriek bewijst overigens dat men op dit vlak ook wel eens in Nederland trendsettend kon zijn, aangezien zij als eerste in de wereld over een industrieel vervaardigde vliesgevel beschikte.Rotterdam (20)Afbeelding 2: De kantoorvleugel (links) en portiersloge (rechts) gezien vanaf de Schuttevaerweg.

Van Nelle was in dié zin een typisch voorbeeld van een Nederlandse industrieel bedrijf omdat het voortkwam uit een handelsonderneming en niet, zoals vaak in het omringende buitenland, een technische vinding of nieuw productieproces als uitgangspunt had. In 1782 begon Johannes van Nelle een winkel in koffie, thee en tabak aan de Rotterdamse Leuvehaven. Amsterdam mocht dan de belangrijkste havenplaats zijn voor overslag en handel van koloniaalwaren, Rotterdam had het voordeel dat het over de rivieren verbonden was met het Duitse achterland, waar in de negentiende eeuw onder de burgerij ook grote vraag begon te ontstaan naar deze luxe producten. Het bedrijf was toen inmiddels in handen gekomen van de familie Van der Leeuw, maar nog steeds onder de naam van de oprichter. Het was vooral Jacobus Johannes van der Leeuw die door het opzetten van eigen plantages in Nederlands-Indië en de bouw van een eigen koffiebranderij de onderneming internationaal liet expanderen. Toen in de vorige eeuw brede lagen van de bevolking zich deze producten konden veroorloven begonnen reclame-uitingen belangrijk te worden en was het Kabouter Piggelmee die vanaf 1920 het merk Van Nelle ook onder de jeugd bekendheid gaf. Kees van der Leeuw, de oudste zoon uit de derde generatie, ontwikkelde omstreeks dezelfde tijd zijn plannen voor een nieuw fabriekscomplex aan de noordwestkant van de stad in de Spaanse Polder. Hij stond bekend als een sociaal bewogen ondernemer die begaan was met de lichamelijke en geestelijke verzorging van zijn arbeiders. Daarom was de uiteindelijke keuze voor een architectuur van licht, lucht, ruimte en reinheid niet alleen ingegeven door esthetische overwegingen, maar evenzeer door een streven naar een verbetering van de werk- en levensomstandigheden van de fabrieksarbeiders. Dat begon al met de locatie, ver verwijderd van de benauwde, drukke binnenstad en in de nabijheid van goede verkeersverbindingen en moderne volkswijken.Rotterdam (21)Afbeelding 3: Luchtopname van het fabriekscomplex in de jaren vijftig met de tabaksfabriek (1), de koffiebranderij (2), de theepakkerij (3), het ketelhuis (4), de kantoorvleugel (5), het expeditie-gebouw (6), de pakhuizen (7), de werkplaatsen (8) en de Delfshavense Schie (9).

In 1923 waren de inleidende studies afgerond en kon architect Michiel Brinkman de fabriek gaan tekenen. Dat zijn zoon Jan, ingenieur van beroep, bij het project betrokken was vormde een gelukkige omstandigheid, want toen Michiel in 1925 onverwachts overleed kon deze het werk overnemen, overigens bijgestaan door architect Leen van der Vlugt. In het concept draaide het naast efficiënte productie in mensvriendelijke ruimtes tevens om grootschalige opslag en verzending via diverse transportmogelijkheden. Dat resulteerde in een fabrieksstraat, evenwijdig aan de Delfshavense Schie, met aan westzijde het eigenlijke fabrieksgebouw en aan de oostzijde de pakhuizen en het ketelhuis. Het kantoorgebouw en de toegangspoort met portiersloge bevonden zich aan de zuidelijke (stads)zijde van het complex. Dit alles moest een organisch, functioneel geheel vormen, wat bijvoorbeeld tot uitdrukking kwam door de tabaks-, koffie- en theefabriek aaneen te schakelen langs de centrale binnenstraat. Dat er voor de productie van tabak meer ruimte nodig was dan voor koffie, en voor koffie meer dan voor thee, vertaalde zich in een afnemend aantal verdiepingen in noordelijke richting. De uniforme, glazen vliesgevels maakten het geheel tot een eenheid, die zich uitstrekte tot het zuidelijke kantoorgebouw en een totale lengte van tweehonderdtwintig meter besloeg. Horizontale lijnen domineerden dit bouwvolume, enkel onderbroken door drie trappenhuizen. Het hoogste punt werd gemarkeerd door een theepaviljoen met een panoramisch uitzicht over het complex en de stad. Vier luchtbruggen vormden de verbinding met de pakhuizen en het expeditie-gebouw aan de overzijde van de binnenstraat, waar zich ook het ketelhuis en de technische dienst bevonden.Rotterdam (22)Afbeelding 4: Een kijkje in de fabriek, met rechts de hangbaan die de verpakte producten via de luchtbruggen naar het expeditie-gebouw voerde.

De bouw startte in 1926, maar was nog niet volledig voltooid toen deze in 1930 als gevolg van de economische crisis gestaakt werd. De pakhuizen kwamen pas tijdens de oorlogsjaren tot stand. De terreingesteldheid van de Spaanse Polder bezorgde de bouwers ook de nodige hoofdbrekens. Deze was tot dan toe enkel voor agrarische doeleinden ingezet en het vereiste de nodige voorbereiding om een dergelijk omvangrijk bouwwerk te kunnen dragen. De loop van enkele waterwegen werd verlegd en men verhoogde het terrein met een tweeëneenhalve dikke laag zand. Een groot aantal heipalen van gewapend beton diende ter stabilisatie van de ondergrond alvorens de fundering werd aangebracht. Omdat hier nog geen ervaring mee bestond werden de eerste heipalen – twintig meter lang en ter plaatse geprefabriceerd – nadat ze met een stoomheistelling in de grond gedreven waren er weer uitgetrokken, geïnspecteerd en pas daarna definitief ingebracht. Ook de dragende constructie van de gebouwen trok men volledig op uit gewapend beton. Met vloeren die direct rusten op paddenstoelvormige, achtzijdige, kolommen (een idee van Michiel Brinkman), onderscheidde de constructie zich van traditionele kolom-liggerstructuren uit gewapend beton. Zoals gezegd werd dit skelet omhuld met glazen vliesgevels, bestaande uit grote ramen in stalen kozijnen. Dankzij deze grootschalige toepassing van glas kon het daglicht tot diep in de hallen en kantoren doordringen. Een ander voordeel van deze open structuur was de flexibiliteit om indien nodig de werkvloer opnieuw in te delen. Het transportsysteem met hangbanen door de productieruimtes en luchtbruggen maakte deel uit van het oorspronkelijke ontwerp en omvatte ook een haventerrein met kranen die de vrachtschepen direct vanuit de pakhuizen konden beladen. Het oppervlak van het totale complex bedroeg zo’n tien hectare, met daar omheen nog voldoende ruimte voor de aanleg van groenperken, een vijver, sportvelden voor het personeel (met een omvang van ruim zeventienhonderd medewerkers) en een landingsstrip voor het vliegtuig van Kees van der Leeuw. Dat laatstgenoemde een fabriekscomplex van internationale allure tot stand had gebracht bleek in 1932. Toen bracht de beroemdste vertegenwoordiger van het Nieuwe Bouwen, de Zwitserse architect Le Corbusier, een bezoek aan Rotterdam en liet zich bij die gelegenheid in lovende bewoordingen uit over de Van Nellefabriek.Rotterdam (23)Afbeelding 5: Kenmerkend voor de draagconstructie van de fabriek zijn de achtzijdige, paddenstoelvormige kolommen.

Door haar ligging aan de rand van de stad kwam er tijdens het bombardement op Rotterdam van 14 mei 1940 slechts één verdwaalde bom op het fabrieksterrein terecht. Enkele weken na deze catastrofe vond in het kantoor van Kees van der Leeuw de eerste bespreking plaats over de wederopbouw van de stad. Symbolischer kon deze locatie bijna niet zijn, omdat men het er snel over eens was dat het toekomstige stadshart net zo modern moest zijn als de fabriek van Van Nelle. Toen er in de loop van de bezettingstijd voedselschaarste begon te ontstaan vormde men de sportvelden om tot een tuinderij waar groenten gekweekt werden voor en door het personeel. Net als in veel andere bedrijven kwam de productie in het laatste oorlogsjaar volledig stil te liggen door gebrek aan grondstoffen. Nadat de geallieerden niet alleen het land bevrijd hadden, maar ook het roken van sigaretten populair hadden gemaakt onder de bevolking ging Van Nelle deze vanaf 1949 ook in haar Rotterdamse fabriek produceren onder de merknaam ‘Number One’. Nog geen jaar later rolde al een ander genotmiddel van de band dat uit Amerika was komen overwaaien: kauwgom. De snel stijging van de welvaart bood vanaf de jaren vijftig ongekende kansen voor een producent van luxeproducten. Zo bracht Van Nelle pudding in poedervorm onder de naam ‘Saroma’ en vacuümverpakte koffie onder de naam ‘Supra’ op de markt. De familie Van der Leeuw had zich inmiddels teruggetrokken uit de onderneming, die vervolgens in 1976 in handen kwam van het Amerikaanse bedrijf Standard Brands. Tien jaar later verkocht deze het weer aan ‘landgenoot’ Sara Lee, dat eerder al een sterke positie op de Nederlandse markt voor genotmiddelen had veroverd door de overname van Douwe Egberts. Rationalisering van de productiecapaciteit kon na deze concentratieslag niet lang uitblijven en in 1995 besloot Sara Lee/DE om de Van Nellefabriek te sluiten.Rotterdam (24)Afbeelding 6: Twee van de vier luchtbruggen verbinden de koffiebranderij met het expeditie-gebouw.

Met de toekenning van de rijksmonumentenstatus in 1985 was de architectuurhistorische waarde nogmaals bevestigd en geheel in lijn daarmee streefde eigenaar Sara Lee/DE er naar om het complex te verkopen aan een partij die garant kon staan voor een verantwoorde herbestemming van het industrieel erfgoed. Na een strenge selectieprocedure viel in 1998 de keuze op bouwbedrijf Koninklijke Volker Wessels Stevin, dat hiervoor een samenwerking was aangegaan met de Maatschappij Van Nelle Ontwerpfabriek (VNOF). In de twintig jaar die volgden groeide de Van Nellefabriek uit tot een geliefde kantoor- en eventlocatie waarin momenteel meer dan tachtig grote en kleine bedrijven gevestigd zijn. De fabriek is tegenwoordig het toneel voor grote culturele manifestaties als ‘Art Rotterdam’, dance festivals als ‘Must’ en family happenings als ‘Speelrijk’. Bijzondere ruimtes, zoals de tea room met panoramazicht, worden verhuurd voor diners, vergaderingen, congressen of concerten. Sinds 2017 is er een ruimte ingericht als museum waarin de geschiedenis van de fabriek en de filosofie achter haar totstandkoming worden gepresenteerd.