Afbeelding 1: Huizen uit de eerste bouwfase van het Philipsdorp (Frederiklaan). Een eeuw na hun oplevering ondergingen ze recent een grondige restauratie.
Dankzij de geslaagde transformatie van de voormalige industrieterreinen van Philips tot een hip stadsdeel waar wonen, werken en vrije tijd gecombineerd worden, is Eindhoven nationaal en internationaal in de belangstelling komen te staan. Er zijn moderne woontorens verrezen en een deel van de oude fabrieken is ingedeeld met loftwoningen waar creatievelingen hun leefruimte zelf kunnen vormgeven. Maar ook de woningen die een eeuw geleden door Philips aan de randen van haar fabriekscomplexen gebouwd zijn, ondergingen recent een opknapbeurt. Tussen 1910 en 1933 liet het bedrijf in het Philipsdorp en het Drents dorp zo’n 2200 woningen optrekken voor haar personeelsleden en voorzag ze ook van winkels en ontspanningsmogelijkheden. Waren deze tuinwijken al zodanig ingericht dat ze met hun pleintjes, plantsoenen en parkjes de bewoners het veilige, besloten gevoel van een plattelandsdorp gaven waar velen van hen oorspronkelijk vandaan kwamen, het kon altijd nóg landelijker. Zo wilde grondlegger Anton Philips boerengezinnen naar Eindhoven trekken met kleine boerderijtjes waar ze hun landbouwactiviteiten konden voortzetten, terwijl de kinderen dagelijks in de fabriek zouden komen werken. Door ruimtegebrek moest hij voor realisatie van dit plan uitwijken naar buurgemeente Son, waar op de Esperheide zesendertig huizen met akkergrond rond een centrale hof gebouwd werden. Opmerkelijk genoeg ging deze buurt ‘Philipswijk’ heten, hoewel ze dus nog een stukje dorpser was dan het ‘Philipsdorp’. Maar zo kende het woningbouwbeleid van Philips wel meer eigenaardigheden. Wat te denken bijvoorbeeld van het Drents dorp, dat woonruimte bood aan mensen die uit armoede die provincie verlaten hadden om in de Philipsfabrieken te komen werken, maar waar de straten genoemd werden naar steden en dorpen uit de provincie Gelderland!Afbeelding 2: Toegangspoort tot het Philipsdorp aan de kop van de Elisabethlaan. De huizen aan deze straat moesten later wijken voor een rondweg, hoewel de gemetselde zuilen van de poort behouden bleven.
Aan het begin van de vorige eeuw maakte de firma Philips & Co, opgericht in 1891 als producent van kooldraadlampen, een stormachtige groei door als gevolg van de overschakeling op metaaldraadlampen. Door zijn hogere betrouwbaarheid was de potentiële markt voor dit product groter, wat samen met de hogere technische complexiteit van het fabricageproces vroeg om een omvangrijke industriële opschaling. Voor de toestroom aan benodigde werknemers was er eenvoudigweg te weinig woonruimte in Eindhoven en omliggende gemeentes. Arbeiders pendelden dagelijks over lange afstanden met fiets of tram, of woonden bij families in huis. Tegelijk had het bedrijf ook behoefte aan geschoolde vaklieden en hoogopgeleide beambten van elders uit het land of soms zelfs daarbuiten. Omdat het gemeentebestuur het niet zag zitten om zo’n invasie aan vreemden met woningbouw te faciliteren, besefte Anton Philips dat hij zelf iets moest doen om zijn nieuwe personeel huisvesting te verschaffen.
Daarom kocht hij in 1909 in buurgemeente Strijp een pachthoeve met zes hectare land van een baron en tien hectare akkerland van het katholieke parochiebestuur. Een jaar later richtte hij een eigen woningbouwvereniging op en gaf stadsarchitect Louis Kooken opdracht om huizen te ontwerpen die voor die tijd ruim (inclusief moestuin) en modern (met aansluitingen op het stadsgasnet, de waterleiding en het rioolstelsel) waren. Gerrit Jan de Jongh, gepensioneerd directeur van de Dienst Gemeentewerken in Rotterdam en schoonvader van Anton Philips, werd aangetrokken om een plan voor de ruimtelijke opzet te maken. Deze liet zich inspireren door de tuinstadbeweging van Ebenezer Howard om een ideale, zelfvoorzienende gemeenschap in een landelijke, groene omgeving te stichten zoals Port Sunlight in Liverpool en het Agnetapark in Delft. Naar analogie van een dorpsbrink ontwierp De Jongh ook in Strijp een centraal middenterrein met licht gebogen contouren voor gemeenschappelijke activiteiten. Hij situeerde daar een korfbalveld, voetbalterrein met tribune en een muziektent, omzoomd door een parkachtige rand met diverse soorten bomen, heesters en een wandelpad. De straten langs dit middenterrein, de huidige De Jonghlaan, Frederiklaan en Elisabethlaan, kregen een dubbele bomenrij.Afbeelding 3: Oorspronkelijk plan van de eerste fase van het Philipsdorp met de gloeilampenfabrieken (1), glasfabriek (2), spoorlijnen naar Den Bosch (3) en Luik (4), het sportpark met muziektent (5) en de huizen die tussen 1910 en 1912 gebouwd zijn (6).
Aanvankelijk was de straatnaamgeving nog gebaseerd op leden van de familie Philips, maar om het fabrieksdorp een extra groene uitstraling te geven ging men de straten daarna noemen naar de bomen en heesters die er geplant werden: iepen in de Iepenlaan, berken in de Berkenstraat, linden in de Lindenlaan en platanen op het Platanenplein. De bouwwerkzaamheden waren in 1912 voorlopig beëindigd, maar werden in 1916 opnieuw voortgezet. Philips had de glasballons voor haar gloeilampen tot dan toe geïmporteerd uit Duitsland en België, maar die aanvoer was door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog stilgevallen. Er zat niets anders op dan deze productie zelf ter hand te gaan nemen in een eigen glasfabriek. Het was de eerste fabriek op wat later het industrieterrein Strijp S zou worden, gelegen ten noorden van het Philipsdorp en daarvan gescheiden door de Glaslaan. Anton Philips kon glasblazers uit Maastricht en Leerdam enkel overhalen om naar zijn nieuwe fabriek in Eindhoven te komen als hij hen huisvesting kon bieden en hiervoor kwamen woningen beschikbaar in de Hulstlaan.
Ondertussen was de verantwoordelijkheid voor het ontwerp van het Philipsdorp in handen gekomen van Karel de Bazel. Deze architect had het vak geleerd van de beroemde Pierre Cuypers, maar was later geestverwant geworden van Hendrik Berlage en diens rationalisme. Met tuinwijkarchitectuur had hij reeds ervaring opgedaan in Bussum, waar hij gemeentearchitect was geweest. Hij streefde naar totaalconcepten waarin bebouwing, stratenplan en groenvoorziening als één geheel ontworpen werden. Hij probeerde dit denkbeeld te verwezenlijken in de uitbreiding die het Philipsdorp vanaf 1917 aan de noordzijde onderging tussen de De Jonghlaan en Glaslaan (Lijsterbesbuurt). Naast arbeidershuisjes tekende hij daar ook zogenaamde ‘ingenieurswoningen’, want inmiddels had Philips ook behoefte aan deze categorie afgestudeerden van de Technische Hogeschool in Delft. Door de gevels in hoogte te laten verspringen en halverwege de straat enkele huizen achterwaarts te plaatsen, doorbrak hij de eentonigheid waarvan in de eerste bouwfase nog sprake was.Afbeelding 4: Ingenieurswoningen op de hoek van de De Jonghlaan en Olmenlaan. Vanzelfsprekend waren ze ruimer en luxer ingericht dan de arbeiderswoningen.
Deze principes werden voortgezet door zijn opvolger Cornelis Smit, bedrijfsarchitect van Philips, in de Plataanbuurt die begin jaren twintig ten westen van het industrieterrein Strijp tot stand kwam. Reden voor deze uitbreiding was onder meer de aanwerving van veertig glasblazers uit Tsjechië en Oostenrijk en twintig glasovenbouwers uit België. De laatste bouwfase van het Philipsdorp voltrok zich tussen 1923 en 1925 en betrof zeventig kleine arbeiderswoningen. Ze werden echter niet door Philips maar door het Rijk bekostigd, hoewel de onderneming de bouwgrond gratis ter beschikking stelde. Het vormde het sluitstuk van een periode van vijftien jaar waarin, met enkele onderbrekingen, in totaal ruim zevenhonderd woningen gebouwd waren voor Philipsmedewerkers.
De tweede helft van de jaren twintig kenmerkte zich binnen Philips door een stormachtige ontwikkeling op het gebied van de radio. Voor het montagewerk aan de ontvangsttoestellen moesten wederom veel nieuwe medewerkers ver buiten de regio gezocht worden. De verdringing van turf door steenkool als huishoudbrandstof had veel arbeiders in de Drentse veenkoloniën werkeloos gemaakt en Anton Philips zag ze graag naar Eindhoven komen omdat het nu vooral ‘handjes’ waren die hij nodig had. Meer dan in de turfstekers zelf was hij geïnteresseerd in hun doorgaans omvangrijke kinderschare en de huizen in het nieuwe woningbouwproject dat voor deze gezinnen tot stand kwam waren dan ook een maatje groter. Na het uitbreken van de economische depressie in 1929 was dit weliswaar niet meer vol te houden, maar dankzij subsidie van de overheid gingen de werkzaamheden toch door en medio jaren dertig telde dit Drents dorp bijna duizend woningen. Gezinnen met tenminste drie dochters boven de veertien waren het meest in trek, omdat het betekende dat minimaal vier gezinsleden (de vader meegerekend) direct in dienst van het bedrijf konden treden. Wel diende het gezin eerst goedgekeurd te worden door een ‘psychotechnicus’ waarvan Philips er ondertussen ook een aantal op de loonlijst had staan.Afbeelding 5: Het Gelderlandplein vormde het hart van het Drents dorp.
Direct naast het Drents dorp werd een groot terrein onbebouwd gelaten voor toekomstig industriegebied. Vóór de oorlog diende het voor kolenopslag, maar vonden er tevens filmopnamen plaats waarmee Philips experimenteerde en waardoor men gekscherend over ‘Philiwood’ sprak. Men nam er o.a. scènes op van de eerste Nederlandse geluidsfilm, die het leven van Willem de Zwijger als thema had. Ook na WOII zou het terrein in het teken blijven staan van de beeldtechnologie, toen Philips er een fabriekscomplex voor televisiebuizen liet bouwen.
Eind jaren dertig werd Eindhoven nog een dorp rijker, maar dan aan de andere kant van de stad. Officieel heet het nog altijd Tuindorp, maar in de volksmond staat het bekend als het Witte dorp. De vermaarde architect Willem Marinus Dudok leverde het ontwerp volgens de principes van de Nieuwe Zakelijkheid en de huizen waren er aanzienlijk groter en gevarieerder dan in het Philipsdorp en Drents dorp. Hoewel een groot deel van de bijna driehonderd huizen bewoond gingen worden door werknemers van Philips, was het bedrijf niet bij de bouw betrokken, zoals soms nog wel eens wordt gedacht. De locatie was te ver verwijderd van haar industrieterreinen om interessant te zijn voor bedrijfshuisvesting. Dat criterium gold blijkbaar minder voor de gezellenhuizen, ofwel pensions voor ongetrouwde medewerkers. Tijdens de interbellumjaren liet Philips er vijf van bouwen aan de zuidkant van Eindhoven en ze zijn allemaal behouden gebleven. Enkele daarvan – ‘Ons Thuis’, ‘Dommelhotel’ en ‘Parkhotel’ – zijn wat architectuurstijl betreft uiterst fraaie voorbeelden van de Amsterdamse School en hebben daarom de Rijks- of Gemeentelijke monumentenstatus.Afbeelding 6: Net als het Philipsdorp is ook het Drents dorp in de afgelopen jaren grondig gerenoveerd. Na sloop van de beeldbuizenfabriek ontstond op het naastgelegen industrieterrein Strijp R een nieuwbouwwijk van vijfhonderd woningen.
Naast huisvesting vormde ook de keten van coöperatiewinkels die Anton Philips tot stand bracht een belangrijke voorziening voor zijn werknemers. Omdat iedere loonsverhoging die hij ze gaf vrijwel direct gevolgd werd door een prijsstijging in de Eindhovense levensmiddelenzaken, besloot hij in 1918 tot oprichting van de Philips Coöperatieve Verbruiksvereniging. De vereniging opende buurtwinkels in het Philipsdorp, die bevoorraad werden vanuit een distributiegebouw dat in 1919 op de hoek van de Essenstraat en Lijsterbesstraat gereed kwam en waarin tevens een broodfabriek was ondergebracht. Dankzij een eigen inkoopcentrale kon de coöperatie lagere prijzen bedingen bij haar leveranciers dan de Eindhovense middenstand, wat aanleiding gaf tot een jarenlang conflict. Aan de andere kant was het voor de coöperatie niet altijd even eenvoudig om met voldoende verstand van kwaliteit grote partijen vlees, groenten, zeep, steenkool etc. aan te schaffen. In 1931 kwam Philips daarom tot de conclusie dat er voor zo’n branchevreemde activiteit geen plaats meer was binnen het bedrijf en verzelfstandigde de coöperatie onder de naam Etos: Eendracht, Toewijding, Overleg en Samenwerking.Afbeelding 7: De drogisterij van coöperatie ETOS in het Philipsdorp. Vandaag de dag draagt een landelijke keten van drogisterijwinkels nog altijd deze naam.
Vanaf die tijd was het beter mogelijk om in te spelen op de wensen van de klanten, wat er meestal op neer kwam dat er meer luxeproducten aan het assortiment toegevoegd werden. Daarnaast kwam er een systeem van spaarbonnen die Etos bij de dagelijkse boodschappen verstrekte en éénmaal per jaar ingeleverd konden worden tegen acht procent van het totale aankoopbedrag in contanten. Een andere vorm van klantenbinding waren de contactavonden waarop (soms honderden) Etos-leden samen kwamen om te kienen of om het optreden van een artiest bij te wonen. Toen in de jaren zestig steeds meer Philipsmedewerkers in bezit kwamen van een auto ging de dienstverlening van Etos zover dat men zelfs tankstations ging uitbaten. Daarbij werd echter de winstgevendheid uit het oog verloren, wat de coöperatie vatbaar maakte voor een overname. In 1973 was het zover en kwam Etos in handen van levensmiddelenconcern Albert Heijn, dat de naam alleen handhaafde voor een keten van dertig drogisterijen.
Andere voorzieningen waar de Philipsmedewerkers van konden profiteren waren een kleuterschool (1923), lagere school (1926) en een ontspanningsgebouw met bibliotheek (1929). Ze kregen een plaats aan de rand van het centrale sportpark (op de hoek van de huidige Mathildelaan en De Jonghlaan). Het ontspanningsgebouw, gefinancierd door het in 1921 opgerichte Philips-De Jongh Ontspanningsfonds, onderging al in 1935 een uitbreiding met een schouwburgzaal en in 1951 kwam daar de Jubileumhal bij voor uiteenlopende evenementen zoals circus, tentoonstellingen en kinderfestivals. Vanwege het brede pallet aan culturele activiteiten veranderde de naam in Philips Ontspanningscentrum, door het Eindhovense publiek meestal POC genoemd. Ook de Philips Sport Vereniging was toen inmiddels beter bekend onder haar afkorting PSV, maar dan in geheel Nederland. Na haar oprichting in 1913 groeide het voetbalelftal namelijk uit tot een profvoetbalclub die al sinds 1926 op het hoogste niveau speelt en nog steeds op dezelfde plaats: het voormalige sportpark van het Philipsdorp.Afbeelding 8: De broodfabriek van Etos beschikte over een eigen wagenpark om de winkelfilialen te bevoorraden. Na herontwikkeling tot woonwerkcomplex ‘Het Atelier’, die tussen 2002 en 2006 plaats vond, is enkel de gevel aan Essenstraat nog enigszins herkenbaar.
Het is daarom vooral dit sportpark dat in een eeuw tijd de grootste verandering onderging. Er verrees een voetbalstadion dat diverse malen vergroot moest worden tot de arena met vijfendertigduizend plaatsen die het nu is. Nagenoeg al het groen moest plaatsmaken voor parkeerplaatsen en dit was ook het geval met de grond die vrijkwam nadat in 1994 het POC was gesloopt. Na de laatste eeuwwisseling kwam er een ondergrondse parkeergarage voor de voetbalfans met daar bovenop een tweetal grote appartementengebouwen (‘Hartje London’ en ‘Hartje New York’). Van de tuinstadgedachte die de basis vormde van het Philipsdorp is daarom weinig meer overgebleven, temeer daar ook veel van de oorspronkelijke beplanting in de straten geveld werd ten faveure van parkeerplaatsen voor de bewoners. De Elisabethlaan moest zelfs volledig plaats maken voor het autoverkeer toen de zogenaamde West-tangent (Vonderweg/Mauritsstraat/Edenstraat) werd aangelegd rondom de Eindhovense binnenstad. Het is dan ook enigszins ironisch dat het Philipsdorp in 2003 de status van beschermd stadsgezicht kreeg. De grootscheepse renovatie die kort na de viering van het honderdjarig bestaan in 2010 startte garandeert daarentegen wel het voortbestaan van de wijk, die opnieuw in trek is geraakt door de revival van Eindhoven als stad van Hightech & Design.Afbeelding 9: De rotonde die toegang geeft tot het Drents Dorp werd in 2020 voorzien van een monument dat de herinnering aan het Philipsverleden levend houdt. Op de achtergrond de woonwijk die in het daar aan voorafgaande decennium verrees op het voormalige beeldbuisfabriekscomplex Strijp-R.