
Afbeelding 1: De voormalige machinefabriek van de gebroeders Deprez in haar huidige gedaante, gezien vanaf de Lange Nieuwstraat.
Heel wat steden zijn de afgelopen jaren hun spoorzone gaan revitaliseren door stations op te knappen of te vernieuwen en emplacementen te saneren en daarna te bebouwen met moderne appartementencomplexen en kantoortorens. Gelukkig krijgt daarbij ook het erfgoed de nodige aandacht. Niet alleen het spoorwegerfgoed, maar ook het industriële erfgoed, want zoals bekend ontstonden in de negentiende eeuw de eerste fabrieksterreinen langs de pas aangelegde spoorlijnen. In Tilburg was dat niet anders, hoewel het hier een Centrale Werkplaats van de Nederlandse Spoorwegen betrof. Anderhalve eeuw lang domineerde deze het beeld aan de noordzijde van het station, hoewel die aanblik in die periode ook grondige veranderingen onderging. Rondom d’n Atelier, zoals de werkplaats in de volksmond genoemd werd, waren ook enkele fabrieken gevestigd, waaronder de gemeentelijke gasfabriek en elektriciteitscentrale. In de tweede helft van de vorige eeuw sloten deze hun deuren, werden gesloopt of gingen op in de spoorwegwerkplaats. Dat laatste gebeurde al eerder in geval van de voormalige machinefabriek van de gebroeders Deprez. In de herbestemmingsoperatie van de spoorzone was dit het eerste gebouw dat na een grondige opknapbeurt onder de naam ‘Deprezgebouw’ een tweede leven kreeg als proeftuin voor onderzoek, onderwijs en ondernemerschap, in een samenwerkingsverband van de Tilburg University en Fontys Hogeschool. Deze reportage zal ingaan op het verleden van zowel de machinefabriek als de spoorwegwerkplaats.

Afbeelding 2: De inrichting van het ‘Deprezgebouw’ is modern en transparant.
Door de opkomst van de Tilburgse textielindustrie ontstond er in de tweede helft van de negentiende eeuw een sterke behoefte aan stoommachines. Lokale smederijen gingen zich daarom toeleggen op de bouw, reparatie en het onderhoud hiervan en groeiden uit tot machinefabrieken, zoals de bedrijven van Mercx, Smulders, Van der Schoot, Bogaers en Hagoort. Maar ook ondernemers van elders ontging het niet dat er in deze stad kansen voor het grijpen lagen, zoals Pierre Joseph Lekanne-Deprez uit het Waalse Jemeppe. Hij kocht in 1884 de ijzergieterij van Cornelis Klep aan de Lange Nieuwstraat voor zijn zonen Jules en César. Zij breidden het bedrijf uit met een stoomsmederij voor het vervaardigen van ijzerconstructies zoals stoomketels, reservoirs en bruggen. De gemeentelijke gasfabriek aan de overkant van de straat werd al snel een van hun belangrijkste klanten, waarvoor ze grote opdrachten uitvoerden zoals de bouw van een plaatijzeren gashouder en schoorsteen. De ‘Tilburgsche Stoomketel- en Machinefabriek Gebrs. Deprez’ telde zo’n veertig werknemers en behoorde daarmee tot de grotere metaalverwerkers in de stad. Rond de eeuwwisseling moeten de zaken voorspoedig gelopen hebben, want in 1902 gaven de broers opdracht voor de bouw van een dubbele villa aan de Lange Nieuwstraat. Het ontwerp kwam van de hand van de Tilburgse architect Cornelis Franciscus van Hoof en net als de fabriek is ook de villa tot op de dag van vandaag behouden is gebleven. Ze hebben er beide tot hun dood, kort na elkaar in 1918, samen met hun familie gewoond. Over de toestand van het bedrijf in de jaren die daarop volgende is slechts weinig bekend. Enerzijds werden er nog vergunningen aangevraagd voor de uitbreiding van de ketelmakerij (1919) en kopergieterij (1922), anderzijds vond in 1924 de verkoop plaats van de fabrieksgebouwen aan de naastgelegen Centrale Werkplaats van de Staatsspoorwegen. Vermoedelijk was er weliswaar toekomstperspectief maar geen geschikte opvolger voor de broers en besloot de familie daarom de onderneming van de hand te doen. Maar zekerheid hieromtrent bestaat er allerminst.

Afbeelding 3: Adreskaartje uit de beginjaren van de onderneming van de gebroeders Deprez. Ze presenteerden zich toen nog niet als machinefabriek en in de getekende bedrijfsgebouwen is het latere complex nog moeilijk herkenbaar.
De fabriek bestond op dat moment uit een gieterij, het huidige ‘Deprezgebouw’ met sheddaken, en ten zuidoosten daarvan een gebouw bestaande uit vier hallen met zadeldaken waarin de ketelmakerij en machinebouw waren ondergebracht. Omdat het hier activiteiten betrof die eveneens bij het onderhoud van locomotieven aan de orde zijn gingen de Staatsspoorwegen de aangekochte bedrijfsgebouwen voor deze doeleinden inzetten. Toen de Nederlandse Spoorwegen (NS) medio jaren vijftig afscheid namen van het stoomtijdperk was de ketelmakerij overbodig geworden. In 1958 verkocht de NS dit fabrieksgebouw aan de gemeente Tilburg, die er vervolgens een centrale markthal voor aardappelen, groente en fruit van maakte waar groothandelaren op dit gebied terecht konden. Tot 1984 is dit gebouw als dusdanig in gebruik geweest, waarna het wederom in handen van de NS kwam die op dat moment uitbreidingsplannen had voor haar complex. Zover is het niet gekomen, want in de decennia die volgden werden beide voormalige fabrieksgebouwen enkel ingezet voor opslag en bijeenkomsten van de personeelsvereniging. Dit vrij beperkte belang voor de bedrijfsvoering zal er de reden van zijn geweest dat ze als eerste in aanmerking kwamen voor afstoting. De ketelmakerij werd gesloopt, maar de gieterij kreeg in 2008 de gemeentelijke monumentenstatus en ging als ‘pilot’ dienen voor de herontwikkeling van het gehele spoorzone die toen op stapel stond. Na restauratie ging het in 2010 open als informatiecentrum waar de toekomstplannen voor dit nieuwe stadsgebied getoond werden. Korte tijd later werd deze functie aangevuld met activiteiten van de Tilburg University en Fontys Hogeschool op het vlak van onderwijs, onderzoek en ondernemen, rondom journalistiek, informatietechnologie en human behaviour.

Afbeelding 4: Op deze foto uit het begin van de vorige eeuw is te zien dat de gieterij van Deprez sindsdien weinig veranderingen heeft ondergaan. Enkel de ‘torentjes’ boven de toegangspoort zijn verdwenen.
De komst van de Centrale Werkplaats naar Tilburg hing samen met de uitbouw van het landelijk spoorwegnet. In het westen van het land hadden particuliere spoorwegmaatschappijen daar het voortouw in genomen, maar om dit uit te breiden naar het noorden en zuiden moest de overheid zijn invloed aanwenden. Hiervoor werd in 1863 een Maatschappij tot Exploitatie van de Staatsspoorwegen in het leven geroepen. De minister bepaalde vervolgens dat er voor reparatie en onderhoud van het materieel van deze Staatsspoorwegen, naast een Centrale Werkplaats in Utrecht, ook in Tilburg en Zwolle dergelijke voorzieningen moesten komen voor het zuiden en noorden des lands. De keuze voor Tilburg zal samengehangen hebben met haar centrale ligging in het zuiden (tussen Vlissingen en Venlo) en het feit dat het traject Breda-Tilburg in 1863 het begin vormde van dit ‘Zuidernet’. De bouw van het complex, dat aan de noordzijde van het stationsemplacement kwam te liggen, begon in 1868 en al in 1870 kon de wagenwerkplaats aan de oostzijde in gebruik worden gesteld, een jaar later gevolgd door die voor herstel en onderhoud van stoomlocomotieven aan de westzijde. Daartussen bevonden zich afdelingen waar beide werkplaatsen gebruik van maakten zoals een smederij, bankwerkerij, draaierij en timmerwerkplaats, maar ook kantoren, tekenkamers en personeelsfaciliteiten. Het totale personeelsbestand bedroeg in de beginjaren ruim driehonderd werknemers. Het was aanvankelijk moeilijk om aan voldoende vakbekwame mensen te komen, tot in de hogere lagen aan toe. Zo stond er tussen 1875 en 1888 een Duitse chef-ingenieur aan het hoofd van het bedrijf. Hij slaagde er in de jaarproductie op te voeren tot ruim tweehonderd herstelde locomotieven en bijna drieduizend rijtuigen.
De groei bleef aanhouden tot het einde van de eeuw en vanwege ruimtegebrek was men zelfs genoodzaakt om voor het onderhoud van goederenwagons een nieuwe werkplaats in het nabij Venlo gelegen Blerick te openen. Na 1892 werden er in Tilburgse wagenwerkplaats enkel nog personenrijtuigen gereviseerd. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog stonden er ruim dertienhonderd arbeiders op de loonlijst en had de personeelsomvang haar maximum bereikt. Wat arbeidsomstandigheden betreft had de Centrale Werkplaats geen beste reputatie vanwege de slechte ventilatie van de hallen en de zware lichamelijke arbeid. Hoewel de totstandkoming van één nationaal spoorwegbedrijf (NS) nog tot 1937 op zich liet wachten, begonnen er medio jaren twintig al fusies die ook gevolgen hadden voor het takenpakket van de Centrale Werkplaats in Tilburg. Het onderhoud en de reparatie van rijtuigen verdwenen en het bedrijf ging zich volledig toeleggen op locomotieven, waarvoor in de jaren dertig de nodige moderniseringen doorgevoerd werden. In 1932 kwam er een nieuwe locstelplaats, bestaande uit een staalskelet en voorzien van grote raampartijen en een 125-tons kraan waarmee de zwaarste locomotieven verplaatst konden worden. Vijf jaar later werden een polygonale loods rond een draaischijf, voor kleine herstelwerkzaamheden aan locomotieven, en een nieuwe wieldraaierij in gebruik gesteld.

Afbeelding 5: Luchtopname van de spoorzone uit de jaren vijftig met de voormalige gieterij (1) en ketelmakerij (2) van Deprez, de polygonale loods (3), locstelplaats (4), metaalwerkplaatsen (5), voormalige wagenwerkplaats (6) en het treinstation (7).
De vervanging van stoomlocomotieven door exemplaren met elektrische- en dieseltractie betekende in de jaren vijftig een ingrijpende omschakeling die ook nog eens met een forse personeelsreductie van elfhonderd naar zevenhonderd werknemers gepaard ging. In de laatste halve eeuw die het inmiddels tot Hoofdwerkplaats omgedoopte bedrijf actief was nam het aantal locomotieven langzaam af door de invoering van treinstellen voor het passagiersvervoer – waarvan het onderhoud in de werkplaatsen van Haarlem en Leidschendam geconcentreerd werd – en de afname van het goederenvervoer per spoor. Laatstgenoemd transport kwam bovendien meer en meer in handen van andere vervoerders dan de NS, die hun materieel ook op andere plaatsen lieten repareren. De sluiting van de Hoofdwerkplaats in 2011 betekende niet het volledige einde van onderhoud en reparatie van spoorwegmaterieel in Tilburg. Aan de oostzijde van de stad liet Nedtrain, zoals dit bedrijfsonderdeel van de NS inmiddels was gaan heten, een nieuwe componentenwerkplaats bouwen met een emplacement en aansluiting op het spoor naar Den Bosch.
Rond 2015 begon de herontwikkeling van het complex met de sloop van een aantal hallen en loodsen, waarna enkele beeldbepalende gebouwen een nieuwe bestemming kregen. De voormalige timmerwerkplaats (1867) en de polygonale locomotievenloods (1937) bieden tegenwoordig onderdak aan restaurants met de namen ‘Houtloods’ en ‘EVE’. De locomotiefstelplaats (1932) huisvest sinds 2019 de centrale bibliotheek van Tilburg en staat bekend als de ‘LocHal’, terwijl in de wagenmakerij (1891) evenementen worden gehouden zoals de beeldende kunsttentoonstelling ‘Biënnale Brabant’. Voor datzelfde doel wordt ook de naastgelegen koepelhal (1902) ingezet, die vanwege zijn bijzondere kapconstructie een blikvanger vormt. Buiten op het terrein wordt de herinnering aan verleden levend gehouden met een oude spoorwegwagon, kraanbaan, draaischijf en enkele rangeersporen. Ook het stationsgebouw van Tilburg, dat uit 1965 dateert, heeft een opvallende overkapping die na een halve eeuw aan een opknapbeurt toe was. Die gelegenheid werd aangegrepen om het station ook aan de noordzijde voor het publiek toegankelijk te maken, hetgeen anderhalve eeuw lang door de aanwezigheid van de spoorwegwerkplaats niet mogelijk was geweest.

Afbeelding 6: Recente luchtopname van de spoorzone met het Deprezgebouw (1), Polygonale Loods (2), LocHal (3), Wagenmakerij en Koepelhal (4) en treinstation (5).