Budel

Budel (1)Afbeelding 1: Twee-onder-één-kapwoning in de Rector van Nestestraat van Budel Dorplein. Deze straat werd in 1908 aangelegd en genoemd naar Aimé van Neste, eerste rector van het gezellenhuis St.Joseph.

Begin vorige eeuw waren het Waalse industriëlen die in de Kempen steenkoolmijnen lieten aanleggen om in de groeiende cokesbehoefte van hun hoogovens en staalfabrieken te kunnen voorzien. Dit gebied had echter al voor 1900 de aandacht getrokken van een andere industrietak, namelijk de zinkfabricage uit de omgeving van Luik. Deze was begin negentiende eeuw ontstaan na opening van de zinkmijn Vieille Montagne in Kelmis, dichtbij het huidige drielandenpunt van Vaals. Om een lange transportweg van het erts en de benodigde steenkool voor het verwerkingsproces te voorkomen lag het destijds voor de hand om de zinkfabrieken in de nabijheid te vestigen en zo verrezen deze in St.Léonard, Moresnet, Angleur en Stolberg (D). Het roosten van de zinkblende, dat voorafging aan het eigenlijke smeltproces, leverde echter zoveel luchtverontreiniging op in de vorm van zwaveldioxide, dat dit zelfs in de hoogtijddagen van de industriële revolutie als problematisch werd ervaren. Omdat eind negentiende eeuw door de aanleg van kanalen en spoorlijnen de transportmogelijkheden sterk waren toegenomen, konden de zinkproducenten voor de vestiging van hun tweede generatie fabrieken uitwijken naar locaties op aanzienlijk grotere afstand van Vieille Montagne. Zij lieten hun oog vallen op de noordrand van de schaars bevolkte Kempen en er verschenen grote fabriekscomplexen in Overpelt (1880), Balen (1885) en Lommel (1904). De broers Emile en Lucien Dor kozen in 1892 voor de Nederlandse Kempen en richtten hun fabriek op in het heidegebied bij Budel, waar voor de aanvoer van zinkerts en steenkool gebruik kon worden gemaakt van de Zuid-Willemsvaart en de IJzeren Rijn (spoorlijn Antwerpen – Mönchengladbach). Vanwege de geïsoleerde ligging van de streek lag het voor de hand dat huisvesting voor het personeel onderdeel moest gaan uitmaken van het project, te beginnen voor de Waalse arbeiders die met de gebroeders meekwamen. Decennialang zou het Frans nog de voertaal blijven op directieniveau, zo ook voor wat betreft de benaming van het arbeidersdorp dat ‘Place Dor’ ging heten. De gemeente Budel maakte daar al snel ‘Dorplein’ van, terwijl de lokale bevolking nog lang van ‘de Hej’ (de heide) sprak.Budel (4)Afbeelding 2: De eerste fase van Dorplein, kort na oplevering. De huizen zijn gebouwd naar het model ‘Carré Mulhousien’.

Voor elk gezin een eigen huis op een ruim perceel, met stromend water en elektriciteit van de fabriek, dat was wat de gebroeders Dor voor ogen stond met ‘Le Projet de Dorplein’. Het moest een ‘commune’ worden, een gemeenschap, die met elkaar het levende werkkapitaal van de fabriek vormde. De eerste fase bestond uit drie straten met tien blokken van rug-aan-rug gebouwde vier-onder-één-kapwoningen. Het oorspronkelijke plan bood ruimte aan elf straten met dit soort ‘Carré Mulhousien’-woningen, maar het is bij dit drietal met een typisch Waalse uitstraling gebleven. In 1908 volgde een eerste uitbreiding met tien twee-onder-één-kapwoningen in de Rector van Nestestraat. Hiermee werd Aimé van Neste geëerd, de eerste rector van het gezellenhuis St. Joseph die dat jaar was overleden. l Hôtel Saint Joseph, dat meestal de ‘Cantine’ genoemd werd, bood onderdak aan ongetrouwde arbeiders en was daarnaast voorzien van een café-restaurant, winkel, wasserij, bakkerij, ontspanningszaal voor zeshonderd personen, ziekenzaal, klooster, school en kapel. Tot 1932 was het beheer in handen van de zusters van de Heilige Carolus Borromeus uit Nancy, daarna van de Dochters der Liefde van de Heilige Vincentius à Paolo, die met hun ‘vliegkappen’ een bezienswaardigheid vormden. Zij bleven tot 1987, waarna de Cantine nog een aantal jaren dienst deed als asielzoekerscentrum.Budel (6)Afbeelding 3: Het gezellenhuis Hôtel St. Joseph, doorgaans aangeduid als de ‘Cantine’.

De Cantine ligt aan de Hoofdstraat, de centrale as in de wegenstructuur van Budel Dorplein, met aan het einde de zinkfabriek. Waar nu het fietspad ligt, was tot 1951 nog een smalspoorlijn (voor vervoer van zowel personeel als steenkool) die van Station Budel-Schoot naar de fabriek liep en in de volksmond ook wel ’t Routje werd genoemd. In 1917 kreeg de zinkfabriek een normaalspooraansluiting op de IJzeren Rijn. Eveneens aan deze Hoofdstraat staat de Witte Villa, in 1898 gebouwd als dienstwoning voor ingenieur Emile Dor en voorzien van een landschapstuin in Engelse Stijl met koetshuis. Hij woonde er tot 1911, waarna hij directeur werd van de zinkfabriek in het Vlaamse Rotem. Aan de overkant van de straat bevindt zich de St. Josephkerk, wat moest benadrukken dat directie en geestelijkheid gezamenlijk over het welzijn van de werknemers waakten. Aanvankelijk werden de heilige missen nog opgedragen in de gangen van de fabriek. Later kwam er een noodkapel in de fabriek en pas in 1912 werd begonnen met de bouw van een volwaardige kerk. Door diverse omstandigheden, waaronder beide Wereldoorlogen zou het tot 1952 duren vooraleer de huidige kerk kon worden ingewijd. Daarna duurde het nog tien jaar voordat Budel Dorplein officieel een katholieke parochie was. Achter de kerk ligt de begraafplaats, waarvan nog veel grafstenen Franstalige namen dragen.Budel (5)Afbeelding 4: De Witte Villa werd bewoond door ingenieur Emile Dor.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog bouwde men in het dorp een klein opvangkamp voor Belgische vluchtelingen, bestaande uit houten barakken die later vervangen zijn door kleine woningen. Een aantal daarvan staan er tegenwoordig nog aan de Sepulchrestraat, die zijn naam dankt aan François Sepulchre, medeoprichter van de zinkfabriek. Toen er in de loop van de Eerste Wereldoorlog voedselschaarste begon te ontstaan liet de directie twee boerderijen bouwen om min of meer zelfstandig in het levensonderhoud van het personeel te kunnen voorzien. De eerste, door de dorpsbewoners ‘De Stal’ genoemd, kwam in 1917 achter de Cantine te liggen en had o.a. een boomgaard en een groentetuin. Een jaar later volgde een tweede exemplaar, Boszicht geheten, dat ten noorden van het dorp lag en waaraan tevens een houtvesterij verbonden was. Beide boerderijen zijn later omgebouwd tot woningen. Ondanks de inspanningen om een hechte arbeidersgemeenschap tot stand te brengen, kon niet voorkomen worden dat er af en toe eens een werknemer van het rechte pad raakte. Het was dan aan de veldwachter, de ‘Gard’, om in te grijpen en indien nodig de wetsovertreder op te sluiten in ’t Prisonneke, dat over twee cellen beschikte. Terwijl de eerste directievilla nog midden in het dorp lag, koos de tweede generatie er voor om aan de rand te gaan wonen. André en Frans Dor, beide zoon van Lucien, lieten daar in resp. 1926 en 1938  de villa’s ‘De Warande’ en ‘Het Korenveld’ bouwen. Budel Dorplein is, ondanks de veranderingen die in meer dan honderd jaar plaatsvonden, in belangrijke mate authentiek gebleven. Zo is ook de van oorsprong doorlopende huisnummering behouden gebleven. Met tientallen rijksmonumenten heeft het dorp een hoge cultuurhistorische waarde, hetgeen nog een extra dimensie krijgt door haar ligging te midden van een zeer gevarieerd natuurlandschap van vennen, heide, zandverstuivingen, bossen en natte gronden.

Budel (2)Afbeelding 5: Villa De Warande dateert uit 1926 en werd bewoond door André Dor, zoon van Lucien Dor.

De Société Anonyme des Zincs de la Campine, ofwel de Kempense Zinkmaatschappij, ontwikkelde zich van aanvang af voortvarend en groeide uit tot een omvangrijk fabriekscomplex. Zo werd er in 1896 een industriehaven aangelegd voor aan- en afvoer via de Zuid-Willemsvaart. De ovens waarin het voorbehandelde erts tot zink werd omgesmolten, retorten genoemd, hadden maar een korte levensduur en dus bouwde men hier in 1900 een eigen fabriek voor om ze in eigen beheer te kunnen vervaardigen. Met de ingebruikname van een zwavelzuurfabriek kwam er een einde aan het ongelimiteerd uitstoten van zwaveldioxide. Via het lodenkamerprocédé kon dit worden omgezet in zwavelzuur, dat vanaf 1935 in een eigen kunstmestfabriek tot superfosfaat verwerkt werd. Toen er na de oorlog vanuit de elektronica-industrie vraag naar cadmium begon te ontstaan (o.a. voor batterijen), werd dit metaal niet meer als restproduct van het zinkerts gestort maar opgewerkt tot een hoge zuiverheidsgraad. Dit betekende weliswaar een afname van de milieuverontreiniging, maar al met al bleef het bedrijf toch een grote vervuiler. Daarom schakelde men in 1973 over op het zogenaamde elektrolyseproces, waarbij het erts in water wordt opgelost en zich zink en andere metalen vormen aan elektrodes. Met het opblazen van de vele schoorstenen werd het afscheid van het vroegere thermische proces bezegeld. Enkele historische bedrijfsgebouwen zijn wel tot op de dag van vandaag in gebruik gebleven, waaronder het kantoorgebouw met een fraai glas-in-loodraam in het trappenhuis. Sinds 2007 maakt de Budelse zinkfabriek, net als de Belgische ‘buren’, onderdeel uit van het concern Nyrstar, dat haar zinkerts tegenwoordig uit Australië laat aanvoeren.Budel (3)Afbeelding 6: De zinkfabriek van Budel in haar begindagen met een woud aan schoorstenen om de zwavelhoudende gassen uit de roostovens en retorten af te voeren.