Bendorf (D)

Bendorf (4)Afbeelding 1: De giethal van de Sayner Hütte in Bendorf werd in 1828 geheel uit gietijzer opgetrokken als een driebeuk-basiliek met gotische spitsbogen.

Fabrieken in de zware industrie staan zelden bekend om hun architectonische schoonheid en dat geldt zeker voor hoogovens en ijzergieterijen, hun hoofdkantoren en facilitaire gebouwen overigens daargelaten. Toch zijn er ook in deze sector wel voorbeelden te vinden die niet louter functioneel zijn, maar volgens een kenmerkende bouwstijl zijn ontworpen De giethal van de Sayner Hütte in Bendorf met haar basilicale ontwerp (hoge middenbeuk, geflankeerd door twee lage zijbeuken) en gotische spitsbogen behoort daar zeker toe. Het behoud hiervan is waarschijnlijk te danken aan het feit dat Bendorf uiteindelijk niet uitgroeide tot een modern, twintigste-eeuws, industriecomplex vanwege zijn ongunstige ligging. Weliswaar nam staalkoning Alfred Krupp de Sayner Hütte in 1865 over, maar dat kwam omdat hij louter geïnteresseerd was in de rijke ijzerertslagen waaraan het zijn ontstaan te danken had. Hij liet dan ook al snel de hoogovens sluiten en concentreerde zich volledig op de ontwikkeling van zijn eigen staalfabrieken in Essen. Want terwijl Bendorf samen met Gleiwitz (in Silezië, tegenwoordig Gliwice in Polen) en Berlijn in de eerste helft van de negentiende eeuw tot de belangrijkste ijzergietcentra van het Koninkrijk Pruisen behoorde, was hun rol uitgespeeld toen staal ging domineren en het Ruhrgebied, het Aachener Revier en het Saarland dankzij hun kolenreserves het Duitse Keizerrijk van dit materiaal gingen voorzien. Dankzij de ijzergieterij en naburige machinefabriek bleef de bedrijvigheid in Bendorf gehandhaafd tot in de jaren twintig van de vorige eeuw. Toen groeide al het besef dat de giethal monumentale waarde had, maar zou herstel in oude glorie nog een halve eeuw op zich laten wachten. De eerste restauratie was overigens te danken aan een metaalconstructiebedrijf dat de giethal als een toepasselijk uithangbord beschouwde. Tegenwoordig is de Sayner Hütte een Industriedenkmal dat door het publiek bezocht kan worden in combinatie met een ijzergieterijmuseum.Bendorf (1)Afbeelding 2: De Sayner Hütte in zijn hoogtijdagen.

De Sayner Hütte was in 1769 niet de eerste ijzergieterij (Hütte of Hüttewerk) die in Bendorf geopend werd en zou ook niet de laatste zijn. Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat het zuivere ijzererts er al in de Romeinse Tijd gedolven werd om het te smelten en te verwerken. De eerste hoogoven kwam tot stand in 1608 in het Brexbachtal en staat in de bronnen vermeld als Hammerhütte Steinebrück. Daarna volgenden de Untere Hütte (1730), Oberhammer (1790), Obere Hütte (1804), Concordia Hütte (1839), Mülhofener Hütte (1856). De Sayner Hütte ontleende haar naam aan het riviertje de Sayn en was een project in opdracht van Clemens Wenzeslaus van Saksen, keurvorst en aartsbisschop van Trier. De leiding ter plaatse was in handen van Heinrich Daniel Jacobi, inspecteur voor het mijnwezen, die er in slaagde om het uit te bouwen tot een complex dat in 1778 twee hoogovens en zes smeedhamers telde, allen aangedreven door waterraderen in de Sayn. Na gedurende de Franse Tijd kortstondig tot het hertogdom Nassau te hebben behoord, ging Bendorf in 1815 onderdeel uitmaken van het Koninkrijk Pruisen, dat het naburige Koblenz ging uitbouwen tot westelijk verdedigingsbolwerk tegen aartsvijand Frankrijk. Daardoor profiteerden de Eisenhütten in Bendorf decennialang van regeringsopdrachten voor het gieten van geschut voor de forten rondom deze stad aan de samenvloeiing van Rijn en Moesel. Zo werd de Sayner Hütte hiervoor in 1824 uitgebreid met een kanonnenboorwerkplaats. Nadat Carl Ludwig Althans in 1818 de nieuwe directeur was geworden begon hij met de vervaardiging van siergietwerk, ofwel ‘Kunstgussproduktion’. De bouw van de monumentale giethal in 1828 moet dan ook worden gezien als demonstratie van technisch kunnen op dit gebied en visitekaartje om klanten te interesseren voor deze productcategorie.Bendorf (5)Afbeelding 3: Personeelsfoto uit 1903 met rechts zichtbaar de achterbouw van de giethal.

Oorspronkelijk had de giethal een oppervlakte van dertig bij vijfentwintig meter, maar onderging in 1844 een verlenging met vier gebinten tot vijfenveertig meter. Het volledige geraamte bestond uit gietijzer, zo ook de dragende zuilen van zes meter hoogte met daar bovenop Dorische kapitelen. Het ontwerp als driebeukige Basilica met spanten in de vorm van gotische spitsbogen was geïnspireerd op de religieuze bouwwerken uit de middeleeuwen. Hoewel deze neogotiek nooit op grote schaal is toegepast in de industriebouw, zijn er toch fraaie voorbeelden van overgebleven zoals de Aktienspinnerei in Mönchen-Gladbach en Zeche Zollern in Dortmund. Vergelijkbare gietijzeren draagconstructies in de fabrieksbouw zijn daarentegen een zeldzaamheid en kwamen later veel meer voor in de utiliteitsbouw zoals in perronoverkappingen en markthallen. De hoogoven bevond zich in de ‘absis’ van de giethal en werd via een weg langs de berghelling aan de bovenzijde gevuld met ijzererts, houtskool en kalksteen. De rookafvoer vanuit de hal vond plaats via de vensters in de wanden van het middenschip, analoog aan de kerkarchitectuur ook wel de lichtbeuk genoemd. De gietstukken konden met acht zwenkkranen, die aan de zuilen waren bevestigd, vanuit de gietkuilen in het middenschip naar de zijbeuken verplaatst worden voor nabewerking. Aan de voorzijde was de hal afgesloten met een glasfaçade bestaande uit gietijzeren spitsbogen. Naast de hoogoven beschikte de hal over vier koepelovens om reeds gevormd (ruw)ijzer opnieuw op te kunnen smelten en uit te gieten, drie blaasbalginstallaties en boor-, draai- en slijpmachines voor de nabewerking, allemaal op waterkracht. Halverwege de negentiende eeuw stonden er zo’n honderdzeventig werknemers op de loonlijst en waren er vier opzichters in dienst.Bendorf (6)Afbeelding 4: De fabriek van d’Ester uit 1839 waar gereedschap, machines en constructies werden vervaardigd uit het gietwerk van de Sayner Hütte. Nu zijn er appartementen in ondergebracht.

Het hoogwaardige gietwerk van de Sayner Hütte was aanleiding voor ondernemer Franz Sebstian Menn uit Koblenz om in 1830 een ijzerwarenfabriek in Bendorf te vestigen voor verwerking van de gietstukken tot eindproducten. Vier jaar later werd zijn bedrijf overgenomen door Joseph d’Ester die het uitbouwde tot een volwaardige machinefabriek waar hij stoommachines, kleipersen en wijnpersen ging vervaardigen. In 1860 werd er zelfs een stoomboot gebouwd voor het Rijnveer in Neuwied. Na aankoop van de Sayner Hütte door Alfred Krupp nam deze ook de machinefabriek over. Tot 1909 bleef deze nog als dusdanig actief, daarna ging hij als woonverblijf dienen voor de Krupp-arbeiders uit Essen. In datzelfde jaar kwam een nieuwe hal gereed op het complex voor de nabewerking en montage van gietstukken. Ook deze was weer basilicaal van opzet, maar dan sober opgetrokken uit baksteen. Het was de laatste uitbreiding van de ijzergieterij die nog tot 1926 operationeel bleef.Bendorf (3)Afbeelding 5: Ook de Krupp’sche Halle, gebouwd in 1909 voor de nabewerking en montage van gietstukken, heeft een basilicale architectuur.

Er trad een periode van verval in die bijna een halve eeuw duurde en er toe leidde dat in de jaren zeventig van de vorige eeuw sloop bijna onvermijdelijk leek. Weliswaar was de monumentale waarde van de giethal reeds in de jaren twintig onderkend, dat verhinderde niet dat in 1958 de hoogoven werd afgebroken. Tijdelijke redding bracht de firma Heinrich Struder AG die de hal in 1976 aankocht als bedrijfspand en de glasfaçade in haar oorspronkelijke staat liet terugbrengen. Na de laatste eeuwwisseling kwam het complex in handen van de gemeente Bendorf die het met financiële ondersteuning van de deelstad Rheinland Pfalz liet restaureren voor bijeenkomsten en evenementen. Samen met het Rheinisches Kunstgussmuseum in Schloss Sayn wordt op deze wijze de herinnering aan het ijzergieterijverleden van Bendorf in stand gehouden.Bendorf (2)Afbeelding 6: De Sayner Hütte na afronding van de restauratiewerkzaamheden in 2019.