Beringen (B)

Beringen (1)Afbeelding 1: Van links naar rechts een koeltoren uit de jaren vijftig, uit de jaren veertig, de watercentrale (om het water van ijzer te ontdoen), twee koeltorens uit de jaren twintig en één van beide ophaalgebouwen.

Op een enkele uitzondering na is van de zeven steenkoolmijnen in de Belgische Kempen nog veel industrieel erfgoed voor handen en de herbestemming hiervan heeft ondertussen een aantal fraaie voorbeelden opgeleverd, zoals in Eisden, Genk en Zolder. Het complex dat na sluiting het best in tact is gebleven is te vinden in Beringen. Reeds tijdens de nadagen van de exploitatie bestonden er al plannen om hier een museum op te richten en nog voor de sluiting in 1989 waren deze een feit. In 1993 kregen de bedrijfsgebouwen de monumentenstatus en na de eeuwwisseling begon men serieus werk te maken van restauratie en nieuwbouw. Zo kreeg de toeristische dienst een onderkomen in het voormalige portiergebouw en het mijnmuseum in het sociaal gebouw. Er verrees een zwemparadijs, duiksportcentrum en een woonwijk op het gesaneerde areaal. Na afdekking met schone aarde kon de mijnsteenberg (terril) voor recreatieve doeleinden ingezet worden. Beringen gold als schoolvoorbeeld van een compleet behouden mijnbouwcomplex en werd om die reden ook opgenomen in de European Routes of Industrial Heritage (ERIH). Het was daarom een grote verrassing toen in 2013, twintig jaar na verlening van de monumentstatus, eigenaar Be-MINE een vergunning aanvroeg voor het slopen van de kolenwasserij. Voorbeelden van juist deze schakel in het kolenwinningsproces zijn inmiddels vrij zeldzaam geworden en alleen behouden in de opengestelde steenkoolmijnen van Blegny in Trembleur en Zollverein in Essen. Belangengroeperingen wisten het onheil echter tegen te houden en de Vlaamse overheid te bewegen geld beschikbaar te stellen voor de restauratie. Vijf jaar later moesten zij echter weer in actie komen nadat Be-MINE nogmaals sloopplannen indiende, ditmaal voor een gedeelte van de kolenwasserij waarvoor het restauratiebudget ontoereikend was. Bij het samenstellen van deze reportage leek ook dit keer het protest succesvol uit te pakken, hoewel de strijd nog niet is gestreden.Beringen (2)Afbeelding 2: Afbeelding van het mijncomplex in haar beginjaren, met in het midden het ontvangstgebouw en rechts daarvan de kolenwasserij. Op de achtergrond zijn de schachtbok en de betonnen schoorstenen van het ketelhuis en de betonfabriek (met waterreservoir) te zien. Op de voorgrond de passerelle over de sporen, uitgevoerd in stalen vakwerkbouw,  waarover de wagentjes het mijnafval van de wasserij naar de terril transporteerden.

Na succesvolle proefboringen, die in 1902 begonnen waren, werd in 1907 de exploitatiemaatschappij Société Anonyme des Charbonnages de Beeringen opgericht. Deze Franstalige benaming lag voor de hand, niet alleen omdat het bedrijf in Luik was gevestigd maar vooral omdat de meerderheid van de aandelen in handen was van Franse staal- en hoogovenbedrijven. Bij latere kapitaalsverhogingen zouden deze partijen hun positie nog verder versterken, zodat uiteindelijk begin jaren dertig veertien van de achttien leden van de raad van beheer de Franse nationaliteit hadden. De concessie had een totale oppervlakte van bijna vijfduizend hectaren en strekte zich uit over gedeelten van de gemeenten Koersel, Heusden, Lummen, Beringen, Oostham, Paal, Tessenderloo en Beverlo. In 1910 begon men schacht I te boren, en in 1912 schacht II, maar het duurde tot 1919 vooraleer op een diepte van 623 meter de eerste kolenlaag werd bereikt. Ondanks de toegepaste bevriezingstechniek had men enkele malen te kampen met wateroverlast. Ook de schaarste aan middelen en mankracht tijdens de Eerste Wereldoorlog vertraagde de werkzaamheden, vooral toen de maatschappij in 1916 onder dwangbeheer kwam te staan en de bezetter technische installaties naar Duitsland liet afvoeren. De houten afdiepingstorens werden in 1919 vervangen door stalen schachtbokken, ieder voorzien van twee ophaalgebouwen. In 1922 begon de daadwerkelijke productie, waarbij steenkool gewonnen werd op verdiepingen die 727, 789 en 850 meter beneden het maaiveld gelegen waren.Beringen (3)Afbeelding 3: In het Sociaal Gebouw is tegenwoordig het Mijnmuseum ondergebracht.

Het ontvangstgebouw en de kolenwasserij waren opgebouwd uit staalvakwerkbouw, opgevuld met metselwerk en werden in 1924 voltooid. In datzelfde jaar kwam het ketelhuis gereed, maar dan opgetrokken uit een betonskelet met baksteenvulling. Uitbreidingen voor plaatsing van grotere ketels volgden in 1939 en 1944. De naastgelegen elektriciteitscentrale uit 1909 werd in 1926 voorzien van een hoogspanningszaal, die op zijn beurt weer in 1938 en 1954 aanpassingen onderging voor overschakeling op respectievelijk 6 en 15 kV krachtstroom. Ook het benodigde aantal koeltorens moest in de loop der jaren vergroot worden van oorspronkelijk twee naar vier en een speciale watercentrale zorgde vanaf medio jaren veertig voor ontijzering van het water. Met het oog op de grootschalige toepassing van beton, zowel boven- als ondergronds, had men speciaal een fabriek voor dit materiaal ingericht op het mijncomplex. Niet alleen de koeltorens, schoorstenen, waterbekkens en de wapening van gebouwen bestonden uit beton, maar ook voor de afwerking van de mijngangen werden betonblokken en –panelen ingezet. Opmerkelijk genoeg liet men ook het kantoorgebouw, dat men doorgaans toch een wat representatieve uitstraling wilde geven, uit betonblokken optrekken. Kantoorruimtes waren er overigens ook in het daar achter gelegen faciliteitengebouw dat verder plaats bood aan douches, kleedruimtes en een lampenzaal. Later zouden er ook nog een eetzaal en een sociaal gebouw komen voor het personeel. Voor de afvoer van de gewonnen steenkool was het complex aangesloten op de spoorlijn Antwerpen-Hasselt, maar beschikte het eveneens over een eigen spoorlijn naar de kolenhaven aan het Albertkanaal. Daar konden vanaf 1937 binnenvaartschepen met een capaciteit tot tweeduizend ton beladen worden.Beringen (4)Afbeelding 4: Luchtopname van de huidige toestand van het mijncomplex van Beringen met het portiergebouw (1, thans tourist info), sociaal gebouw (2, thans mijnmuseum), kantoorgebouw (3), kleedkamers & stortbaden (4), elektriciteitscentrale (5), koeltorens (6), schachtbokken (7), ontvangstgebouw (8), kolenwasserij en –zeverij (9), werkplaatsen (10), mijnsteenberg (11), zwemparadijs (12), duiksportcentrum (13).

Van aanvang af was duidelijk dat het arbeidspotentieel in de Kempen zowel kwantitatief als kwalitatief volstrekt onvoldoende was om de geplande steenkolenmijnen van personeel te voorzien. Dat moest dan ook voor een belangrijk deel van buiten de streek worden aangetrokken en de mijnbouwondernemers realiseerden zich dat hiervoor huisvesting en voorzieningen noodzakelijk waren. Zo ook in Beringen, waar al tijdens de aanleg van de mijn woningen voor arbeiders (Stationslaan, 1908), bedienden en ingenieurs (Koolmijnlaan, 1910) tot stand kwamen. Die arbeiderswoningen werden eveneens opgetrokken in lokaal geproduceerde betonblokken en waren van het type Carré Mulhousien. Daarnaast maakten ook een kantine en een gezellenhuis onderdeel uit van deze eerste bouwfase van wat later Beringen-Mijn zou gaan heten. De verdere groei van deze kolonie, door de Franstalige invloed binnen de mijnbouwsector overigens ook in Vlaanderen als ‘cité’ aangeduid, liet echter op zich wachten tot begin jaren twintig. In een eerste bouwcampagne tussen 1920 en ’23 betrof het nog arbeiderswoningen die verspreid tussen de bestaande huizen van het oorspronkelijke gehucht Kleine Heide gebouwd werden. Maar vanaf 1927 kwam er naar ontwerp van architect Adrien Blomme een echte tuinwijk tot stand, waarvan het Kioskplein het hart vormde. Rond dit plein woonden de ingenieurs en directeuren in ruime huizen die zich kenmerkten door een traditionele stijl met trapgevels en vensterluiken. Het casino – met naast zalen voor feesten, concerten en dansavonden ook een hotel-restaurant – is nog steeds de grote blikvanger van het Kioskplein. Met zijn witgepleisterde muren en feloranje pannendak wijkt het af van de woningbouw, wat verklaarbaar is uit het feit dat de bouw veel later plaats vond (1939-1952). Daarvóór was men al begonnen aan een tweede tuinwijk, met het Eeuwfeestplein als kern en maar liefst acht logementshuizen voor ongehuwde medewerkers, ook wel ‘hotels’ genoemd. Door de crisisjaren waren de woningen echter kleiner en minder gevarieerd dan in de eerste tuinwijk. Zoals het casino het architectonisch hoogtepunt van de eerste tuinwijk vormt, zo is de Sint-Theodarduskerk dat voor de tweede. Ook hiervoor was pas eind jaren dertig voldoende budget, maar de kerk die toen in Neo-Byzantijnse stijl verrees kon zich meten met de ‘mijnkathedralen’ elders in het Kempens steenkoolbekken.Beringen (5)Afbeelding 5: Op 28 oktober 1989 kwam aan de steenkolenwinning in Beringen een einde.

De nieuwe kerk was net op tijd klaar voor de rouwdiensten die volgden op de mijnramp die Beringen op 21 juni 1943 trof. Door een mijngasontploffing raakten op die dag twintig arbeiders en dertig Russische krijgsgevangenen zwaar gewond, waarvan er in de dagen daarna negen overleden. Nog groter was de menselijke tol die een Engels bombardement in 1944 eiste. Toen waren er maar liefst tachtig dodelijke slachtoffers in Beringen-Mijn te betreuren en raakten zo’n dertig huizen volledig verwoest. Na afloop van de oorlog was het niet alleen de herbouw van deze  woningen, maar ook de huisvesting van een toestroom aan buitenlandse mijnwerkers in het kader van ‘Operatie Kolenslag’ die de woningbouw in de cité weer op volle toeren liet draaien. Van tuinwijken in cottage-stijl langs vloeiende assen was toen geen sprake meer en men viel terug op monotone wijken volgens een rechthoekig stratenpatroon. Door de sterk toegenomen bevolking was het onvermijdelijk dat er extra voorzieningen kwamen zoals scholen, winkels, cafés, een bibliotheek, een ziekenhuis en zelfs een voetbalstadion. In laatstgenoemde arena speelde Beringen FC haar thuiswedstrijden en wist dat in de jaren zestig zelfs acht seizoenen in de Eerste Klasse van het Belgische voetbal vol te houden. Het was ook in die tijd dat er achter de woningbouw in  Beringen-Mijn een punt werd gezet. Met bijna negenhonderdduizend ton steenkool had de jaarproductie in 1956 haar hoogtepunt bereikt en was inmiddels op haar retour. Dat gold ook voor het personeelsbestand, dat in 1948 gepiekt had met iets minder dan zevenduizend werknemers op de loonlijst, maar door voortschrijdende mechanisatie nog sneller zou teruglopen dan de productie. Niettemin was het steeds moeilijker om aan dat personeel te komen en net als in andere steenkolenmijn moest ook in Beringen een beroep gedaan worden op gastarbeiders uit verre landen. Door deze naoorlogse immigranten en hun grote gezinnen groeide Beringen uit tot de op twee na grootste gemeente van Belgisch Limburg.Beringen (6)Afbeelding 6: De vijftig meter hoge schachtbokken met hun ophaalgebouwen.