Afbeelding 1: Victoria Mill, gelegen aan het Rochdale Canal, was als katoenspinnerij in gebruik van 1869 tot 1960 en is tegenwoordig onderverdeeld in woonappartementen en kantoorruimten.
Als er één stad synoniem staat voor textielindustrie dan is het wel Manchester en het is dan ook niet voor niets dat deze plaatsnaam genoemd wordt in enkele andere reportages uit deze rubriek. Steden in andere landen die enkele decennia later eenzelfde stormachtige ontwikkeling doormaakten dankzij deze sector kregen als bijnaam ‘het Manchester van……’, zoals Lile in Frankrijk, Chemnitz in Duitsland, Gent in België en Lodz in Polen. Er verrezen fabrieken volgens een vergelijkbaar ontwerp als in Manchester, er kwam eenzelfde toestroom van mensen op gang die daar gingen werken en bij het bereiken van voldoende omvang begonnen andere industriesectoren zoals machinebouw en chemie eveneens op te bloeien. Echter, wat schaalgrootte betreft wist geen van hen Manchester te overtreffen. Want er mochten dan wel ‘satellieten’ ontstaan waar ook textielondernemers neerstreken, met steden als Salford, Bolton, Oldham, Stockport en Rochdale had Manchester die evengoed, en dan nog veel groter. En zelfs buiten dit ‘Greater Manchester’ waren er tal van stadjes die meedeelden in dit succes en van Lancashire het grootste industriegebied ter wereld maakten.
Manchester zelf had op haar beurt ook weer een bijnaam, die iets meer vertelt over de herkomst van haar succes: Cottonopolis. Het was namelijk de komst van katoen die haar eind achttiende eeuw een voorsprong gaf op concurrenten waar wollen stoffen en linnen nog de toon aangaven. Hoewel alleen de happy few zich destijds katoenen kleding kon veroorloven, maakten de hoge marges dit kleine volume meer dan goed. Door schaalvergroting, gemengde weefsels en een groeiende welvaart waren katoenen stoffen één generatie later reeds voor bredere lagen van de bevolking betaalbaar. Bovendien, Lancashire produceerde voor de hele wereld dankzij het grote koloniale rijk waarover de Britten heersten. Vanuit Manchester vonden de katoenen weefsels hun weg naar de koloniën in Noord-Amerika, de slavenkusten van Afrika en de markten van India en het Verre Oosten. Omdat de grondstof eveneens van overzee moest worden aangevoerd, kan katoen worden beschouwd als het eerste voorbeeld van wereldhandel, een fenomeen dat in de loop van de twintigste eeuw voor tal van andere producten ging gelden.Afbeelding 2: Dagelijks tafereel uit een van de vele katoenspinnerijen van Manchester.
De toppositie van Manchester was voor een groot deel te danken aan vier innovaties op het gebied van textielmachinebouw die in de achttiende eeuw in Lancashire plaatsvonden. Dat begon in 1733 met de uitvinding van de schietspoel door John Kay uit Bury, waardoor wevers hun productie konden verdrievoudigen. Om in de daardoor toegenomen garenbehoefte te kunnen voorzien bouwde James Hargreaves uit Blackburn in 1764 de ‘Spinning Jenny’, een machine die acht spoelen tegelijkertijd kon spinnen. Richard Arkwright uit Preston verbeterde deze zodanig dat de garens sterk genoeg waren om ze als kettingdraad toe te passen op het weefgetouw. De spinmachine die hij in 1769 patenteerde droeg de naam ‘Water Frame’ omdat hij op waterkracht kon worden aangedreven. Dit betekende het begin van de mechanisatie, die de textielnijverheid tot een textielindustrie deed uitgroeien. Omdat deze sterke garens te grof waren om als inslagdraad te dienen, combineerde Samuel Crompton in 1779 de ‘Spinning Jenny’ met de ‘Water Frame’ tot een nieuwe machine die garen spon dat geschikt was om als ketting- en inslagdraad te kunnen gebruiken. Omdat het een kruising was tussen beide eerdere machineontwerpen sprak men van ‘Mule Jenny’, ‘Spinning Mule’ of kortweg ‘Mule’, naar analogie van het muildier dat een kruising is tussen een paard en ezel.
Deze mechanisatie had grote gevolgen aangezien het spinnen tot dan toe een huisnijverheid was, maar de nieuwe machines onbetaalbaar waren voor de plattelandsbewoners die van deze bijverdienste leefden. Het waren de ondernemers waaraan ze hun garens altijd verkocht hadden die deze investering wel konden doen en de productie voortaan in fabrieken door arbeiders lieten uitvoeren. Aanvankelijk draaiden de machines nog op waterkracht en stonden deze fabrieken in de beek- en rivierdalen, waar ze als molens (mills) bekend stonden en werk boden aan de plaatselijke gemeenschap. Quarry Bank Mill in Styal, twintig kilometer ten zuiden van Manchester gelegen aan de Bolin River, is daar een goed bewaard voorbeeld van en kan tegenwoordig door het publiek bezocht worden. De verbeterde stoommachine van James Watt maakte het na 1800 echter mogelijk om hier ook spinmachines op aan te sluiten, waardoor de textielondernemers hun nieuwe ‘mills’ lieten bouwen in de steden van het laagland waar de transportwegen samen kwamen en vanouds de handel geconcentreerd was. In Lancashire was dit in eerste instantie Manchester, aangezien daar de ruwe katoen, die in de haven van Liverpool arriveerde, het eenvoudigst heen te transporteren was.
Via diezelfde haven kwamen verarmde Ieren en Schotten aan die voor een karig loon bereid waren om in de fabrieken te werken. Bovendien kon er steenkool worden betrokken uit een nabijgelegen mijnbouwgebied ten noorden van de stad, om daarmee de ketels van de stoommachines te stoken. Hoewel deze ontwikkeling her en der tot opstanden van brodeloos geworden spinners en wevers leidde (ook wel Luddieten genoemd, naar hun aanvoerder Ned Ludd), waarbij machines werden vernield en fabrieken in brand werden gestoken, was ze niet meer te stoppen. Veel plattelanders waren genoodzaakt hun vertrouwde dorp te verruilen voor een woonkazerne in Manchester om daar onder beroerde omstandigheden voor een karig loon in de spinnerijen te gaan zwoegen. Het bracht de dichter Willliam Blake ertoe om in zijn beroemde gedicht ‘And did those feet in ancient time’ de vraag te stellen wanneer er een nieuw ‘Jeruzalem’ zou komen te midden van deze ‘dark satanic mills’. Hij schreef deze woorden in 1804, toen de eeuw van de industriële revolutie nog maar net was begonnen en een beter leven voor de arbeiders (het spreekwoordelijke ‘Jeruzalem’) nog lang op zich zou laten wachten.Afbeelding 3: Prent van de McConnel & Kennedy Mills langs het Rochdale Canal in Manchester Ancoats. Deze katoenspinnerijen werden gebouwd tussen 1797 en 1820 en zijn hier net zo dramatisch weergegeven als ‘dark satanic mills’ uit het gedicht van William Blake.
De periode 1780-1820 kenmerkte zich in Manchester door een ongekende expansie van de katoenhandel en de opkomst van stoomspinnerijen die vier of vijf etages hoog waren. De schaarse fabrieksgebouwen die uit die tijd resteren kunnen beschouwd worden als de voorgangers van exemplaren uit de tweede helft van de negentiende- en het eerste decennium van twintigste eeuw die nu nog de hele regio Greater Manchester domineren. Een voorbeeld hiervan is de ‘Old Mill’, die onderdeel uitmaakt van het Murray’s Complex in Manchester Ancoats en gebouwd werd in 1798. De wolverwerking, een belangrijke nijverheid in omliggende plaatsen als Bury, Mossley, Littleborough, en Rochdale nam het nieuwe fabriekssysteem uit de katoensector zonder noemenswaardige vertraging over. Daarnaast waren er ook steden als Bolton en Tameside die zich specialiseerden in nabewerking (wassen, verven en bleken). Desalniettemin waren het de katoenspinnerijen die de toon aangaven. De jaren tussen 1820 en 1860 stonden vervolgens in het teken van de invoering van de weefmachine. Deze zogenaamde ‘power looms’ werden in eerste instantie nog ondergebracht in bestaande spinnerijen, maar in de jaren veertig ontstonden er geïntegreerde fabriekscomplexen met spin- en weefafdelingen, waarvan Oxford Mill in Ashton-under-Lyne een fraai voorbeeld is. Het was ook omstreeks deze tijd dat de eerste architecten actief werden die zich specialiseerden in fabrieksontwerp, zoals David Bellhouse. Eaton Hodgkinson ging zich toeleggen op de brandveiligheid, omdat het fijne katoenstof in combinatie met olie- of gasverlichting al menig fabrieksgebouw fataal was geworden. Een constructie bestaande uit gietijzeren kolommen en optimaal gepositioneerde draagbalken (‘Hodgkinson Beams’) bleek uit dit oogpunt een goed compromis te zijn.Afbeelding 4: De Chorlton New Mills in Cambridge Street uit 1818 werden in 1845 uitgebreid met een ‘fireproof’ spinnerijgebouw, dat hiervan het oudste voorbeeld is in Greater Manchester. Tegenwoordig heeft het complex een woonbestemming.
Na de crisis als gevolg van de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865), toen de spinnerijen stil kwamen te liggen door de geblokkeerde aanvoer van katoen uit de Zuidelijke Staten van de VS, brak er een derde fase aan in de industriële ontwikkeling van Manchester. Gedurende de halve eeuw tot aan de Eerste Wereldoorlog werden nieuwe fabrieken vooral in de buursteden Salford, Bolton, Oldham en Stockport gebouwd. Hun afmetingen waren wederom toegenomen en hun ontwerp nog verder gestandaardiseerd. Verbeteringen op het gebied van machines en energievoorziening leidden tot een efficiëntere procesgang. Cavendish Mill in Ashton-under-Lyne en Houldsworth Mill in Reddish zijn hier typische voorbeelden van. Hoewel de spinnerijen in Manchester zelf volop in productie bleven en uitbreidingen ondergingen, was het in deze periode vooral haar rol als handelsmetropool en financieel centrum die veel sterker toenam. Dat manifesteerde zich met name in de bouw van kantoren en pakhuizen in plaats van fabrieken, waarvan het aantal in 1853 met ruim honderd bedrijfsvestigingen haar maximum had bereikt. Na de eeuwwisseling verrezen er in Greater Manchester enkel nog enorme spinnerijen met een capaciteit van meer dan honderdduizend spindels. Zij waren inmiddels uitgerust met elektrische installaties en domineerden het landschap tot in de verre omgeving. Vandaag de dag zijn hier nog voorbeelden van te vinden in de kanaalzone van Leigh en in het centrum en het stadsdeel Chadderton van Oldham. De meeste van hen werden ontworpen door de architecten Stott uit Oldham en Bradshaw, Gas & Hope uit Bolton. Vanwege hun omvang en locatie zijn ze minder geschikt voor ‘hoogwaardige’ herbestemming tot woon- en/of kantoorcomplex en doen ze meestal dienst als opslag- of bedrijfsverzamelgebouw, hoewel er ook veel leegstand is.Afbeelding 5: Brownsfield Mill in Great Ancoats Street dateert uit 1825 en is nu een wooncomplex. De fabrieksschoorsteen, net zichtbaar boven de topgevel, is de oudst bewaarde van Manchester. In 1910 begon Alliot Verdon Roe hier zijn beroemde AVRO-vliegtuigfabriek, die in WOII bekend werd vanwege de Lancaster-bommenwerpers.
Katoenverwerking mocht dan de spil zijn waarom alles draaide in Greater Manchester, kolenwinning en machinebouw droegen eveneens bij aan het economische succes. Het halvemaanvormige kolenbekken van Lancashire dat zich uitstrekt van Wigan, Leigh en Bolton in het westen naar Ashton-under-Lyne, Hyde en Poynton in het zuidoosten lag volledig binnen de grenzen van de stadsregio. Met bijna vijfhonderd schachten die werk boden aan tienduizenden mensen bereikte deze sector rond 1880 haar hoogtepunt. Plaatsen als Atherton, Leigh en Tyldesley waren echte mijnwerkersgemeenschappen die rondom kolenmijnen gegroeid waren. De machinebouw ontstond als een spin-off van de textielindustrie, maar schiep in de loop van de negentiende eeuw zijn eigen momentum. Naast spin- en weefmachines leverde deze sector alles wat nodig was om een textielfabriek te bouwen en in te richten zoals stoommachines en –ketels, transmissieassen en –wielen, procesinstallaties voor blekerijen en ververijen en kolommen en dragers voor skeletconstructies. Ook hier voltrok zich de trend dat deze bedrijven aanvankelijk in Manchester gevestigd waren, maar later in andere plaatsen neerstreken, die zich ontwikkelden tot gespecialiseerde engineering centers zoals Bury, Oldham, Salford en Stockport. Toen rond 1900 elektriciteit als industriële krachtbron doorbrak, was er zoveel vraag naar opwekkingseenheden, schakelapparatuur en bekabeling dat deze toeleveringsbedrijven zich concentreerden in Broadheath, Dukinfield en Trafford Park. Hoewel veel machinebouwers tijdens de neergang van de textielindustrie pogingen ondernamen om andere klantenkringen aan te boren, slaagden maar weinig bedrijven hierin: Clarington Forge in Wigham en Kenyon Rope Works in Dukinfield behoren tot die uitzonderingen.Afbeelding 6: Murrays’ Mills Complex in Ancoats bestaat uit Old Mill (1797), New Mill (1804), Little Mill (1822) en Doubling & Fireproof Mill (1842) die samen een binnenplaats omsluiten. Oorspronkelijk was dit een kanaalbassin, dat in verbinding stond met het naastgelegen Rochdale Canal en waar ruwe katoen en steenkool direct van het schip in de fabriek kon worden gebracht.
Een vierde element in de industriële ontwikkeling van Greater Manchester, dat vaak over het hoofd wordt gezien, is de rol van de transportrevolutie die zich in de late 18e – en 19e-eeuw voltrok en een dicht netwerk van kanalen en spoorlijnen achterliet. Het Bridgewater Canal, dat de stad verbond met de steenkolenmijnen van de gelijknamige hertog in Worsley, was tussen 1759 en 1761 het eerste infrastructuurproject dat tot stand kwam. Daarvoor moesten verschillende rivierdalen gekruist worden, waarvan het Barton Aquaduct over de River Irwell het meest spectaculaire kunstwerk was. De exploitatie bleek een groot succes en zette ondernemers in heel Groot-Brittannië ertoe aan om eveneens kanalen te gaan aanleggen. Deze periode, die ruim een halve eeuw duur en eindigde met de opkomst van de spoorwegen, kwam bekend te staan als ‘canal mania’. Het kenmerkende binnenvaartschip dat deze smalle kanalen bevoer kwam bekend te staan als de ‘narrowboat’ en is er nog altijd een vertrouwde verschijning, maar dan als fraai beschilderd pleziervaartuig. Reeds omstreeks 1800 was Manchester het knooppunt van een uitgebreid kanalenstelsel dat naast het Bridgewater Canal (1761) bestond uit het Ashton Canal (1797), Rochdale Canal (1804) en het Manchester, Bolton & Bury Canal (1808). Deze waren op hun beurt weer verbonden met het Huddersfield Canal (1811), Leeds & Liverpool Canal (1816) en het Peak Forest Canal (1805), zodat ook andere industriële centra (West-Yorkshire en de Midlands) en zeehavens (Liverpool en Hull) bereikbaar waren. Zoals gezegd moest de narrowboat het afleggen tegen de goederentrein, maar het Manchester Ship Canal dat in 1894 gereed kwam was van een heel andere orde. Dit zestig kilometer lange kanaal stelde zeeschepen in staat om vanaf de Mersey naar de Manchester Docks (weliswaar op het grondgebied van buurstad Salford gelegen) te varen, in plaats van hun goederen in Liverpool te lossen.Afbeelding 7: In het Castlefield Basin komen het Bridgewater Canal en Rochdale Canal samen. Narrowboats en pakhuizen herinneren nog aan de tijd dat hier volop bedrijvigheid heerste. Op de achtergrond is een deel van het driehonderd meter lange Castlefield Railway Viaduct zichtbaar.
Manchester vervult onmiskenbaar een hoofdrol in de geschiedenis van de spoorwegen omdat de lijn naar Liverpool, die in 1830 geopend werd, de eerste was waarover passagiersvervoer plaats vond. Echter, twee jaar eerder dan deze Liverpool & Manchester Railway had de regio met de Bolton & Leigh Railway al een goederenspoorlijn, waarover vanaf 1831 eveneens door personen gereisd kon worden. De uitbouw van het spoorwegnet voltrok zich in de halve eeuw die hierop volgde in twee fasen, waarin de stad verbonden werd met de industrieregio’s van Birmingham en Londen in het zuiden en Glasgow in het noorden. In 1849 waren er al drie spoorlijnen die oostwaarts over de Pennine Mountains voerden: De Manchester & Leeds Railway door Rochdale (1841), de London & North Western naar Huddersfield (1846) en de Manchester, Sheffield & Lincolnshire (1847). De hoge taluds, doorgravingen, viaducten en tunnels die hiervoor nodig waren konden zowel nationaal als internationaal op bewondering rekenen. De twee kunstwerken die het meeste opzien baarden waren het 500 meter lange viaduct over de vallei van de Mersey in Stockport, lange tijd de grootste baksteenconstructie van het land, en het 300 meter lange Castlefield Viaduct van gietijzer over het Bridgewater Canal in Manchester zelf. Net als aan de kanaalknooppunten bouwde men bij de treinstations pakhuizen voor goederenopslag en het oudste exemplaar daarvan is behouden gebleven bij Liverpool Road Railway Station. Station en pakhuis dateren beiden uit 1830, hoewel eerstgenoemde slechts vijftien jaar dienst heeft gedaan nadat Manchester Victoria Station het complex overbodig maakte. Sinds 1983 bieden de gebouwen onderdak aan het ‘Science and Industry Museum’.Afbeelding 8: Stadskaart van Manchester uit 1904 met industriegebied Ancoats (1), het Rochdale Canal (2), Castlefield Basin (3), Liverpool Road Railway Station (4), Bridgewater Canal (5), Manchester Ship Canal & Docks (6) en Chorlton New Mills (7).
De teloorgang van de textielindustrie in Lancashire besloeg ruim een halve eeuw en begon al in de jaren twintig met het wegvallen van exportmarkten als gevolg van de opkomst van concurrerende industrienaties, waarvan Japan de belangrijkste was. Toen na de Tweede Wereldoorlog de dekolonisatie een einde maakte aan het British Empire ging dit proces in een hogere versnelling, al maskeerde de heroplevende binnenlandse vraag de gevolgen hiervan aanvankelijk nog. In de jaren zestig en zeventig manifesteerde de malaise zich echter in volle omvang en waren bedrijfssluitingen, faillissementen en massaontslagen aan de orde van de dag. Het was ook in deze periode dat het vakgebied van de industriële archeologie ontstond, waarin professor Owen Ashmore aan de University of Manchester een pioniersrol vervulde. Dit leidde tot het behoud en de openstelling voor het publiek van tal van voormalige industrielocaties. Hoewel zijn publicaties nog altijd een belangrijke primaire bron zijn voor nieuw onderzoek, zijn er nadien ook computerdatabases tot stand gekomen die nog vollediger zijn en waarvan de Greater Manchester Sites and Monuments Record de voornaamste is. Samen met het veldwerk van de Manchester Region Industrial Archaeological Society uit de jaren tachtig heeft dit een totaal van vijfendertighonderd locaties opgeleverd waarvan bijna elfhonderd in de textielsector. Tussen 1732 en 1924 blijken er in Greater Manchester meer dan vierentwintighonderd textielmanufacturen en –fabrieken te zijn gebouwd met een totaal oppervlak van bijna veertig vierkante kilometer.
Vandaag de dag zijn achthonderd hiervan nog in een of andere vorm behouden gebleven, wat betekent dat alleen al in de afgelopen drie á vier decennia bijna dertig procent verloren is gegaan. Toch ligt dit percentage nog lager dan dat van de mijnbouwsector, waarvan het industrieel erfgoed in Lancashire zich beperkt tot Astley Green Colliery (museum) en enkele steenkolenmijnen waarvan nog minder resteert. Niettemin zijn er in Manchester nog tal van fabrieksgebouwen behouden gebleven die meer en meer dankzij herbestemming een tweede leven krijgen. Dit soort projecten blijken kansrijker te zijn naarmate deze complexen dichter bij het stadscentrum liggen, omdat de potentiële bewoners en gebruikers hier hun levenssfeer en klantenkring hebben. Daarbij is het behulpzaam dat Manchester nog altijd de metropool van Noord-Engeland is, hetgeen voorzieningen, culturele activiteiten en bestuurlijke functies aantrekt die elders ontbreken. In steden als Bolton, Rochdale, Stockport en Oldham zijn maar weinig textielfabrieken te vinden die inmiddels gerestaureerd zijn en waarvan behoud dankzij een nieuwe, duurzame bestemming gegarandeerd is. Buiten Greater Manchester zijn er dat nog minder en beperkt het zich tot exemplaren met een karakteristieke ligging of bijzondere historische betekenis. Afbeelding 9: Royal Mill, gelegen in Manchester Ancoats aan het Rochdale Canal, werd opgeleverd in 1912 en behoorde tot de laatste generatie spinnerijen, met elektriciteit als energiebron en vloeren van gewapend beton. De herbestemming tot wooncomplex met winkels en kantoren kwam gereed in 2008.