Diksmuide (B)

Diksmuide (1)Afbeelding 1: De bloemmolens van Diksmuide in de korte tijd dat het complex als bezoekerscentrum ‘Westoria’ voor het publiek toegankelijk was.

Heel wat maalderijen zijn in hun verleden geteisterd door brand en ook in de reportages van deze rubriek komen daarvan een aantal voorbeelden voorbij. Door de aard van het productieproces lag altijd het gevaar op de loer dat het fijne meel vlam vatte door lokale oververhitting, waarna een verzengend inferno de fabriek in de as legde. De verwoesting van de bloemmolens van Diksmuide had echter een veel grimmiger karakter, want hier was oorlogsgeweld verantwoordelijk voor het onheil. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was de Westhoek van Vlaanderen ruim vier jaar lang het toneel van de meest verbitterde strijd die er aan het loopgravenfront werd uitgevochten. De Duitsers bouwden de maalderij om tot een bunker, van waaruit ze de geallieerden beschoten die luttele tientallen meters verderop lagen ingegraven. Na de oorlog resteerde een ruïne die tot 1952 als oorlogsherinnering bewaard bleef. Elders in Diksmuide, waar de Handzamevaart en het riviertje De IJzer samenkomen, bouwde men in 1924 een nieuwe maalderij, die daar nu nog staat en uniek is vanwege zijn intact gebleven machines en installaties. Nadat deze in 1995 stil kwamen te staan, werd een deel van het complex gerestaureerd en in 2002 geopend als streekbezoekerscentrum Westoria. Helaas was dat initiatief slechts een kort leven beschoren en sindsdien wacht het beschermd monument op een nieuwe bestemming.Diksmuide (2)Afbeelding 2: Zicht vanaf de oever van de IJzer op de oude bloemmolens van Diksmuide, kort voor de Eerste Wereldoorlog.

De geschiedenis van de onfortuinlijke voorganger van de Bloemmolens van Diksmuide gaat terug tot 1836. Aanvankelijk ging het toen om een bietsuikerfabriek die de gebroeders Van Hille vlak bij hun jeneverstokerij lieten bouwen. Ze was uitgerust met een stoommachine van 12 pk voor het aandrijven van de persen waarmee de bieten geëxtraheerd werden. Naast ruwsuiker produceerde de Société Anonyme Sucrerie de Dixmude ook melassealcohol. Door de overcapaciteit die in het laatste kwart van de negentiende eeuw in de suikerindustrie ontstond wisten alleen moderne fabrieken te overleven. In Diksmuide eindigde de productie in 1880, maar dankzij ondernemer Eugène Devos-Quatannes kreeg de fabriek in 1891 een tweede leven als stoommaalderij en olieslagerij. Ze werd daartoe voorzien van zeven maalstoelen en een koppel maalstenen voor de productie van tarwebloem en een kollergang gecombineerd met een hydraulische pers voor de productie van olie. Al deze eenheden werden aangedreven door een stoommachine, die daarnaast met een dynamo ook nog elektriciteit opwekte. Zoals gezegd maakte het oorlogsgeweld van ’14-‘18 op brute wijze een einde aan ‘Les Moulins de Dixmude’, waarvan nu alleen nog enkele foto’s, affiches en bouwtekeningen resteren.  relicta3.indbAfbeelding 3:  Briefpapier waarop de oude bloemmolens van Diksmuide nog staan afgebeeld.

Omstreeks 1925 was de nieuwe industriële maalderij voltooid, maar om onduidelijke redenen werd deze bijna onmiddellijk te koop aangeboden en duurde het tot 1932 vooraleer ze operationeel werd. De nieuwe eigenaars waren de gebroeders Florizoone & Cloet uit Veurne en hun onderneming kwam bekend te staan als Société Anonyme de Minoteries en Huileries de Dixmude, oftewel de NV Bloemmolens en Olieslagerijen van Diksmuide. Overigens zou de olieslagerij nooit in werking worden gesteld. Blikvanger van het nieuwe industriële complex aan de samenvloeiing van Handzamevaart en IJzer was het hoofdgebouw. Het bestond uit twee fabriekstorens, verbonden door een zadelvormig afdak waaronder de overslag plaats vond. Voor deze constructie was gekozen uit oogpunt van brandgevaar, omdat opslag en verwerking op deze wijze van elkaar gescheiden waren. Het zijn deze twee torens die tot op de dag van vandaag behouden zijn gebleven. Ze zijn opgetrokken uit een betonskelet, opgevuld met baksteen (voorzien van siermotieven) en bestaan uit zes bouwlagen. De westelijke toren had een magazijnfunctie en was daartoe voorzien van betonnen silo’s voor de opslag van tarwe ten behoeve van de bloemproductie. De eindproducten, naast bloem ook zemelen en kortmeel, kwamen terecht in houten silo’s elders op het complex. In de oostelijke toren waren de reinigingsafdeling en maalderij ondergebracht, inclusief een intern transportsysteem. De installaties werden aangedreven door twee gasmotoren van de firma Bollinckx in het naastgelegen machinegebouw. Ook de olieslagerij, die aan de andere zijde van het machinegebouw lag, was aangesloten op een gasmotor. Elders op het terrein bevonden zich nog drie andere gebouwen: een kantoorpand, een directeurswoning met garages en een magazijn bestaande uit een silotoren, graansilo’s en een meststoffenopslag. Tussen 1960 en 1975 was in de voormalige olieslagerij namelijk een groothandel in granen en kunstmest gevestigd.Diksmuide (3)Afbeelding 4: De centrifugaalbuilen bevinden zich nog op dezelfde verdieping als waar ze bijna een eeuw geleden geplaatst werden.

Via de Handzamevaart en IJzer voerde men per binnenvaartschip tarwe aan uit Frankrijk, de Verenigde Staten, Canada en Argentinië. Daartoe beschikten de Bloemmolens van Diksmuide over een viertal spitsen met een laadvermogen van driehonderd ton. Vanaf de jaren zestig geschiedde het transport overigens steeds meer over de weg. Via een zuiginstallatie op de oever en een elevator binnen de fabriek belandde het graan vanuit de scheepsruimen op de vierde etage van de westelijke toren. Hier bevond zich een ontluchtingsketel, waarna het graan op de derde etage een automatisch weegtoestel passeerde, alvorens op de tweede verdieping in een sorteerinstallatie (trieur) te belanden voor een eerste reiniging. Dit toestel scheidde het tarwe van het stro en kaf met behulp van krachtig schuddende zeven. In afwachting van verdere verwerking liet men het tarwe door elevatoren (jakobsladders) en Archimedesschroeven naar één van de zestien betonnen silo’s op de vijfde etage voeren, elk met een capaciteit van negentig ton.

Als het moment was aangebroken om een partij tarwe te gaan verwerken, kon deze vanuit de voorraadtoren de productietoren bereiken via een transportbrug op de tweede etage die was voorzien van Archimedesschroeven. Daar aangekomen vervolgde het graan zijn weg via een weegtoestel op de eerste etage naar de begane grond, om van daar uit met elevatoren naar de vijfde etage te worden opgevoerd. Het reinigen geschiedde vervolgens in porties van twintig kilogram in een ‘verticaal proces’ van boven naar beneden. Op de vijfde verdieping zorgde een magneetscheider voor het afvangen van eventuele metaaldeeltjes, alvorens het graan op de vierde etage in een ziftmachine terecht kwam. Alles wat groter (mais, soja en erwten) en kleiner (gebroken graan en onkruidzaden) was van de graankorrels werd door deze machine met draaiende cilinderzeven verwijderd. In een schijvensorteerder op de derde verdieping bleven gerst- en haverkorrels achter, die vanwege hun vorm afweken van tarwekorrels. Een natte reiniging, tenslotte, haalde strohalmpjes en bedorven graantjes tussen de tarwekorrels uit, doordat deze op het wateroppervlak bleven drijven. Uiteraard moest de tarwe daarna wel gedroogd worden, hetgeen plaats vond in een kolom waar warme lucht  (geproduceerd door een stoomketel in het machinehuis) doorheen werd geblazen. Na afloop van deze reinigingsbehandeling sloeg men de tarwe tijdelijk op in één van de negen rustsilo’s van vijftien ton, die vanaf de vijfde etage gevuld konden worden en zich uitstrekten van de vierde tot de tweede etage. Op de vijfde etage bevonden zich ook mengtoestellen om partijen van verschillende aard en kwaliteit aan elkaar toe te kunnen voegen. Om tijdens de opslag het optimale vochtgehalte van zeventien procent in de rustsilo’s te handhaven, kon de inhoud indien nodig door bevochtigingsapparaten op de vierde etage gevoerd worden (uiteraard wederom via een circuit van elevatoren en schroeven).Diksmuide (4)Afbeelding 5:  Naast verschillende walsenstoelen beschikt de maalderij ook nog over een koppel klassieke molenstenen (links).

De bereiding van witte tarwebloem vereiste een gecompliceerd maalproces in een uitgebreid machinepark. In de Bloemmolens van Diksmuide bestond dit uit acht breekwalsen, acht fijnwalsen, vier voorzifters, drie plansichters, vier builen en vier griespoetsmachines. De walsenstoelen, ook wel cilindermolens genoemd, bestonden uit gladde of geriffelde walsen die met een onderling snelheidsverschil ronddraaiden. Hierdoor werden de tarwekorrels gescheurd in plaats van geplet, wat gebeurde met klassieke molenstenen, hetgeen de kwaliteit van het eindproduct ten goede kwam. Minimaal zo belangrijk voor die hoge kwaliteit was het onderling scheiden van de verschillende maalproducten met (centrifugaal)builen en plansichters (vlakke builmolens). Een buil is opgebouwd uit een roterende  trommel die het maalsel met hoge snelheid en kracht tegen een omhulsel van zijdegaas smijt, ten einde verkleefde bestanddelen los te maken en te ziften. De plansichter daarentegen bevat een reeks zeven die boven elkaar geplaatst zijn en doormiddel van een excentriek op- en neergaande bewegingen maken. Het totale maalproces was vastgelegd in een maaldiagram dat de opeenvolging van maal- en builbehandelingen visualiseerde. Bij ingrijpende aanpassingen van het machinepark moest dit diagram herzien worden en in Diksmuide was dit bijvoorbeeld medio jaren zestig het geval. Oorspronkelijk was nagenoeg de volledige inrichting van de maalderij geleverd door de firma Schneider, Jaquet & Cie. uit Straatsburg. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd hun fabriek volledig verwoest. Hun merknaam had echter zo’n grote reputatie binnen de sector, dat ze tegenwoordig nog altijd wordt gevoerd door de onderneming Cesbron uit Angers. In Diksmuide deed men na de oorlog echter een beroep op andere machinebouwers om het bedrijf te moderniseren, zoals Daverio & Cie. en Bühler uit Zwitserland, MIAG en Reuther & Reisert uit Duitsland, Henry Simon Ltd. uit Engeland en de Ateliers Louis Michel-Simonis uit België. Daarom bieden de Bloemmolens van Diksmuide tot op de dag van vandaag een fraaie staalkaart aan machines waarmee een industriële maalderij in de vorige eeuw werd uitgerust en vormen ze een uniek erfgoedrelict in de ontwikkelingsgeschiedenis van het mechanisch maalbedrijf.Diksmuide (6)Afbeelding 6: Reclameaffiche van de firma Schneider, Jaquet & Cie. die de volledige inrichting van de maalderij verzorgde.