Antwerpen (B)

Antwerpen - Comptoir Sucrier (5)Afbeelding 1: Op de binnenplaats van het Comptoir Sucrier zijn de voormalige paardenstallen tot woningen omgebouwd.

Net als Amsterdam heeft ook Antwerpen een rijk suikerverleden, waarvan de oorsprong zelfs verder teruggaat in het verleden. Ze dankte dit aan haar rol als belangrijke havenstad, maar toen ze die aan het begin van de zeventiende eeuw moest afstaan aan Amsterdam verplaatste ook de suikerhandel en –raffinage zich naar deze stad. Door de afsluiting van de Schelde door de Republiek der Zeven Provinciën, het huidige Nederland, kwijnde de handel in Antwerpen weg en dit gold ook voor de suikernijverheid omdat haar grondstof, rietsuiker, enkel nog via de haven van Oostende aangevoerd kon worden. Hier kwam aan het einde van de achttiende eeuw weliswaar een einde aan, maar door de handelsblokkade gedurende de Napoleontische periode liet de opleving nog langer op zich wachten. Daar staat tegenover dat in die tijd de eerste bietsuikerfabriekjes tot stand kwamen. Deze waren dan wel een kort leven beschoren, toch vormden ze de voorlopers van de bietsuikerindustrie die in de tweede helft van de negentiende eeuw tot bloei zou komen en in de directe omgeving van Antwerpen goed vertegenwoordigd was. Ondertussen zijn de sporen hiervan al weer grotendeels uitgewist door de havenuitbreidingen van de afgelopen decennia. Van de suikerraffinaderijen daarentegen zijn nog enkele fraaie voorbeelden behouden gebleven, waarvan er één zelfs nog operationeel is.Antwerpen (4)Afbeelding 2: De voormalige suikerraffinaderij Celen in de Venusstraat.

Het was dankzij de kruistochten dat de Europeanen voor het eerst kennis maakten met suiker, dat in het Midden-Oosten uit suikerriet gewonnen werd. Al voor de jaartelling had men in Perzië en Mesopotamië ontdekt dat deze gezuiverd, geraffineerd, kon worden met kegelvormige aardewerken bakken, voorzien van een klein neusgaatje.  Door hier het uitgeperste suikerriet in te stoppen liet de suiker zich van de melasse scheiden, dat onder invloed van de zwaartekracht naar buiten stroomde. De kegelvormige suikerklompen die dit opleverde duidde men aan als suikerbroden, de beoefenaars van het ambacht als suikerbakkers. Aan het begin van de middeleeuwen brachten de Arabieren de kunst van het suiker maken naar het Middellandse zeegebied, waar de Venetianen er in het kielzog van de kruisvaarders handel in begonnen te drijven. Venetië was in die jaren de doorvoerhaven tussen Middellandse Zee en West-Europa en volgens de archiefbronnen zouden de galeien uit deze stad al in 1317 de eerste rietsuiker in het Vlaamse Brugge aan land hebben gebracht. De consumptie beperkte zich toen nog tot de hoge adel en geestelijkheid en daar zou lang geen verandering in komen. Minder bemiddelden moesten het doen met honing en voor het gewone volk was stroop de enige zoetigheid. De expansie van het Ottomaanse Rijk, met als hoogtepunt de val van Constantinopel in 1453, maakte een einde aan de positie van Venetië als handelsmetropool en bracht de West-Europeanen er toe om op ontdekkingsreis te gaan. Omdat de kostbare goederen uit het oosten – op de eerste plaats specerijen, maar ook suiker – nu niet meer over land aangevoerd konden worden, ging men op zoek naar zeewegen om ze zelf in het land van oorsprong te gaan halen. Lissabon nam de rol van Venetië over als wereldhaven en de suiker kwam na 1500 van plantages op Madeira, de Azoren en de Kaapverdische eilanden, gevolgd door het Caraïbisch gebied en Brazilië een eeuw later.

Ook in Vlaanderen had zich ondertussen een verschuiving van de handelsstroom voltrokken, maar dan over betrekkelijke korte afstand en om een andere reden. Omdat verzanding de toegankelijkheid van de haven van Brugge sterk had doen afnemen voeren de schepen over de Schelde door naar Antwerpen dat in de zestiende eeuw een ongekende bloei doormaakte. De stad telde vele tientallen suikerbakkerijen die vandaag de dag niet meer als zodanig herkenbaar zijn. Maar het feit dat de verbinding tussen Scheldekade en Grote Markt nog altijd Suikerrui heet laat er geen twijfel over bestaan dat er hier een behoorlijk aantal gevestigd waren (de ruien waren stadsgrachten die dienst deden als riool en binnenvaarwater en later overwelfd werden). De rietsuiker die in deze tijd in Antwerpen aankwam was nog zeer onzuiver en vaak onbruikbaar door de gisting die zich tijdens de lange zeereis had ingezet. Voor het verkrijgen van een goede smaak loste men dit ruwe product dan ook op in water, bracht het aan de kook en liet het uitkristalliseren als een eerste stap in het raffinageproces. Deze kandijkristallen bleken namelijk veel zuiverder te zijn dan de oplossing waar ze uit voortkwamen. Van de reststroop maakte men vervolgens kandijsiroop. Kandijsuiker was een luxeproduct omdat het slechts op kleine schaal gemaakt werd. Aanvankelijk kwam het slechts bij bijzondere gelegenheden in de adellijke kringen op tafel. Later werd het verkrijgbaar via de apotheek en tenslotte belandde het in de schappen van de kruidenier.Antwerpen (5)Afbeelding 3: Het Comptoir Sucrier aan de Oudesteenweg is sinds kort een appartementencomplex.

Na de val van het regime van Napoleon kwam de rietsuiker weer massaal terug naar Antwerpen en kende de kandijverwerking een heropleving. Al snel telde de stad weer zo’n veertig raffinaderijen, waarvan er enkele tot op de dag van vandaag hun karakteristieke gevel met kleine, getoogde vensters behouden hebben, maar verder niet direct opvallen in de gevelrijen van de binnenstad. Het gaat dan om de bedrijven van Celen in de Venusstraat, Peten in de Craesbeeckstraat en De Hasque in de Jozef de Hasquestraat. Dat van de gebroeders Ghys uit 1832 groeide zo sterk dat ze in 1912 besloten om een nieuwe raffinaderij te bouwen in buurgemeente Merksem aan de Kempische Vaart, het huidige Albertkanaal. Hier wordt ook nu nog kandijsuiker geproduceerd, maar dan met moderne installaties zodat het niet meer zo duur is als vroeger. Tegenwoordig vindt kandijsuiker toepassing in hoestsiropen, trappistenbier, speculaas en chocolade. De huidige bedrijfsnaam Candico dateert uit 1935 toen de laatste vier kandijfabrikanten een samenwerkend vennootschap aangingen om hun commerciële belangen te verdedigen en een gezamenlijk exportkantoor op te richten.Berendrecht (1)Afbeelding 4: De bietsuikerfabriek van Berendrecht deed dienst van 1870 tot 1956.

Een vergelijkbaar samenwerkingsverband was het Comptoir Sucrier dat in 1908 werd opgericht aan de Venusstraat, maar in 1919 een groter entrepot in gebruik nam aan de Oudesteenweg. De firma bouwde een stevige reputatie op in de suikerwereld en werd zodoende door een aantal Belgische suikerfabrikanten als hun agent of distributeur erkend. De door hen geproduceerde suiker kwam per spoor naar Antwerpen om dan met paard en wagen naar de klant gevoerd te worden. Hiervoor bezat de firma haar eigen paarden en stallen. Na de oorlog investeerde het Comptoir Sucrier in een suikermolen die kristalsuiker kon vermalen tot bloemsuiker of kon zeven in verschillende poedervormen. Ook bruine suikers voor speculaas en lukken (een West-Vlaamse specialiteit) werden geproduceerd. Gezien de steeds toenemende specialisatie werden deze producties begin jaren tachtig stopgezet en nam het belang van de logistieke activiteiten toe. Het bedrijf, voorheen vier generaties lang in handen van de familie Von den Busch werd in 2014 overgenomen door Ranson NV, een groothandel en producent van bakkerijproducten uit Harelbeke die in België een nationale spreiding heeft maar ook internationaal zeer actief is. In datzelfde jaar begon de transformatie van het entrepot aan de Oudesteenweg, waarbij de binnenplaats weer geheel vrij werd gemaakt van bebouwing en uiteindelijk negen woningen en een kantoor gerealiseerd werden.Antwerpen (9)Afbeelding 5: De bietsuikerfabriek van Lillo was operationeel van 1866 tot 1933.

Zoals gezegd resteert er van de bietsuikerindustrie ten noorden van Antwerpen geen erfgoed meer. De fabrieken in Schoten (1857-1910), Lillo (1866-1933) en Berendrecht (1870-1956) behoorden alle drie tot het suikerimperium van Eugène Meeùs (1830-1910), dat ook een drietal fabrieken in Nederland omvatte: Dordrecht, Werkendam en Standdaarbuiten (zie reportage). Via een net van stoomtramlijnen lieten deze fabrieken hun bieten aanvoeren uit het Land van Waas en Zeeuws Vlaanderen. Echter, nog voor het einde van zijn leven zette de neergang van het bedrijf zich in als gevolg van de concurrentie door de coöperatieve suikerfabrieken en die van zijn grote Belgische tegenstrever: Paul Wittouck. Net als in Nederland heeft ook in België de bietsuikerindustrie gedurende de twintigste eeuw een sterke schaalvergroting en concentratie doorgemaakt, waardoor er nu nog maar vijf fabrieken over zijn, waarvan één in Vlaanderen: De Tiense Suikerraffinaderij in de gelijknamige plaats. Het bedrijf Candico is daar sinds 1969 een dochteronderneming van.Antwerpen (6)Afbeelding 6: Het fabrieksgebouw van de gebroeders Ghys aan het Albertkanaal is nog altijd in gebruik voor de productie van kandijsuiker, tegenwoordig door Candico.