Afbeelding 1: De suikerraffinaderij van Charles Graeffe in de Brusselse gemeente Sint-Jans- Molenbeek biedt tegenwoordig onderdak aan ‘Charleroi Danse’.
Zoals Nederland van oudsher een sterke economische relatie heeft met haar Duitse achterland, zo geldt dat voor België met (Noord-)Frankrijk. Nederlanders deden al vroeg zaken in Duitsland of zetten er ondernemingen op – en uiteraard andersom – en hetzelfde gebeurde tussen de Belgen en Fransen. Dat de Fransen voor dit soort doeleinden weinig naar Nederland kwamen is verklaarbaar uit oogpunt van afstand, taal en cultuur en om dezelfde redenen lieten Duitsers zich nauwelijks in België zien, dat haar eigen (concurrerende) industrie had, die bovendien door de Franstalige Walen gedomineerd werd. Vanzelfsprekend waren er in beide landen uitzonderingen en voor wat betreft België was dat de Duitser Karl Gräffe die in de Brusselse buurgemeente Molenbeek een suikerraffinaderij opzette en er zich onderscheidde door vooruitstrevende welzijnsmaatregelen voor zijn werknemers. Daarnaast lanceerde hij een product dat tot op de dag van vandaag bij onze Zuiderburen synoniem staat voor verwennerij: cassonade. In Nederland noemen we het bruine- of basterdsuiker, maar in het België van rond 1900 kreeg deze variëteit natuurlijk een Franstalige naam, want zelfs een Duitser begreep dat dat beter was voor de verkoop. Naast de voormalige raffinaderij in Brussel bezoeken we in deze reportage ook een ‘echte’ suikerfabriek in het iets verder weg gelegen Waterloo, hoewel sterk wordt betwijfeld of daar ooit één gram suiker is geproduceerd. Toch herinnert de naam van het restaurant dat er nu in gevestigd is daar nog altijd aan en ‘naturellement en Français’: La Sucrerie.Afbeelding 2: Op het vroegere slagveld van Waterloo kwam de bietenteelt niet van de grond. De suikerfabriek bleef daarom werkeloos en doet het nu als horecagelegenheid een stuk beter.
Het ouderlijk gezin van Karl Gräffe kwam in 1838 vanuit het Duitse Hückeswagen in Brussel wonen, waar zijn vader het beroep van banketbakker ging uitoefenen. Daarmee brak hij met de familietraditie uit het Bergisches Land, die al generaties lang in het teken had gestaan van de lakenhandel. Karl ging de kost verdienen als bankbediende, maar kwam er al snel achter dat zijn gebrekkige kennis van de Franse taal en zijn protestantse geloofsovertuiging een carrière in de weg stonden. Als zelfstandig ondernemer zag hij meer kansen, al is niet helemaal duidelijk waarom hij koos voor de suikerverwerking. Wellicht werd hij geïnspireerd door de vele suiker die zijn vader in het gebak verwerkte, maar minstens zo waarschijnlijk is de aantrekkingskracht van een sector die rond 1860 door de sterke opkomst van de bietsuiker mooie winstperspectieven bood. De productie van ruwsuiker uit bieten was sterk verbonden aan plattelandsregio’s waar het gewas verbouwd werd en vergde grote investeringen in fabrieksinstallaties. De raffinage tot kristalsuiker daarentegen leende zich veel beter voor een grootstedelijke omgeving, dicht bij een koopkrachtig publiek dat zich graag verwende met wat toen nog een kostbare lekkernij was. Het maken van kegelvormige suikerbroden, waarin het raffinageproces zich voltrok door de stroop (m.b.v. ossenbloed, later beenzwart of leemaarde) er langzaam uit te laten lopen, was niet aan schaalgrootte en seizoen gebonden en vond plaats in fabriekspanden die, afgezien van de kokerij, meer weg hadden van een pakhuis. Men sprak in dit stadium nog van suikerbakkerijen, die pas later een industrieel karakter kregen en toen suikerraffinaderijen genoemd werden. De suikerbakkerij die Charles Graeffe, zoals hij zijn naam ondertussen was gaan spellen, in 1859 opende was nog ambachtelijk van opzet, maar bevond zich op een locatie waar de industrie zich snel begon te ontwikkelen. Molenbeek was al eeuwen de plaats die garant stond voor de voedselverwerking ten behoeve van de Brusselaren, maar toen waterkracht plaats maakte voor stoomkracht en het Kanaal Brussel-Charleroi gereedkwam schoten de fabrieken er als paddenstoelen uit de grond. De naam van de straat waarin Graeffe zich gevestigd had was wat dat betreft veelzeggend, namelijk Rue de Manchester, de Engelse stad die destijds gold als het symbool van de industrialisatie.Afbeelding 3: Binnen in de suikerraffinaderij is de skeletconstructie van gietijzeren kolommen en smeedijzeren draagbalken na de restauratie van 2004 weer volledig zichtbaar.
Niet alleen het zakendoen bleek Graeffe goed af te gaan, hij manifesteerde zich daarnaast ook als een sociaal werkgever met oog voor de belangen van zijn arbeiders, wat was ingegeven door zijn protestante geloof. Zo beschouwde hij de zondag als de Dag des Heren waarop niet gewerkt diende te worden. Daarmee vormde zijn bedrijf een uitzondering en andere ondernemers meenden dat de inkomsten die hij daardoor misliep hem naar de afgrond zouden leiden. Dat pakte echter anders uit, want toen de suikersector begin jaren zestig getroffen werd door een crisis bleef Graeffe overeind terwijl de grote raffinaderij van Antwerpen in 1864 failliet ging. Die vrije zondag betekende overigens wel dat de werknemers op maandag een half uurtje evangelisatie dienden te ondergaan. Uitbetalen deed Graeffe niet zoals gebruikelijk op zaterdag, maar op vrijdag, zodat de arbeiders het niet konden verdrinken in de cafés, maar hun vrouwen het nuttig konden besteden op de zaterdagmarkt. Streng, maar toegewijd, hoedde Graeffe zijn ‘kudde’ en vatte die taak ruim op. Toen Molenbeek in 1866 getroffen werd door een choleraepidemie, aarzelde hij niet om zijn zieke werknemers thuis te bezoeken en ze geestelijk bij te staan, ondanks het gevaar voor besmetting dat hij daarbij liep. Zelfs in tijden van arbeidsonrust koos hij de zijde van de arbeiders omdat hij van mening was dat hun levensomstandigheden zoveel slechter waren dan de zijne. In 1880 brak er wederom een crisis uit binnen de sector, waardoor in vijf jaar tijd een kwart van de suikerraffinadeurs ten onder ging. Ook nu overleefde de onderneming van Graeffe, die zoveel vertrouwen had in de toekomst dat hij in 1881 de fabriek in een commanditaire vennootschap onderbracht, samen met al zijn privébezittingen.
Een jaar later ging zijn oudste zoon Charles jr. deel uit maken van de directie en in 1889 ook Emile, de tweede uit het gezin van vier zonen en vier dochters. Inmiddels zeventig jaar oud achtte hij de tijd gekomen om zich officieel terug te trekken en het roer aan de nieuwe generatie over te dragen. Die drukte meteen haar stempel op de onderneming door de oude fabriek te laten vervangen door een nieuwe, bestaande uit een carrévormige hoogbouw van vier verdiepingen rond een groot binnenplein. Het bakstenen gebouw, met een modulaire indeling, werd opgetrokken rond een skelet van gietijzeren kolommen en smeedijzeren draagbalken. Daarnaast gingen de zonen experimenteren met een uitvinding van Belgische bodem die een revolutie teweeg zou brengen binnen de suikerfabricage. Suikerbroden mochten dan een praktische vorm hebben uit oogpunt van raffinage, voor de winkelier die hier porties van het gewenste gewicht af moest zagen of schaven waren het onhandige objecten. De opkomst van het suikerklontje werd dan ook door hen toegejuicht, en de man die het mogelijk maakte was de Antwerpenaar Théophile Adant. Eind negentiende eeuw ontwikkelde hij een centrifuge die van de suikerraffinage een procesindustrie maakte. Door de ruwe suiker samen met een geconcentreerde siroop te vermengen en te kneden, slaagde hij erin om de verontreinigende melasse aan de buitenzijde van de suikerkristallen op te laten lossen. Hierna werden suiker en siroop doormiddel van centrifugeren weer van elkaar gescheiden, om vervolgens de kristallen na hernieuwd oplossen te ontkleuren met diatomeeënaarde of actieve kool. De perfect heldere, geconcentreerde, suikeroplossing die daarna resteerde kon worden uitgegoten tot plakken met een dikte van één centimeter, waaruit na drogen en koelen de klontjes gezaagd werden.Afbeelding 4: Een aandoenlijk kinderkoppie vormt ook nu nog het beeldmerk van ‘Cassonade Graeffe’.
Begin jaren negentig lanceerden de gebroeders Graeffe het suikerklontje, dat zo’n doorslaand succes betekende dat het vier jaar later al het Verenigd Koninkrijk veroverde en voor het einde van de eeuw de Verenigde Staten. De cassonade ontstond later toen men zocht naar mogelijkheden om ook de met melasse verontreinigde siroop te gelde te maken. Door deze samen met de kristalsuiker te koken en na toevoeging van poedersuiker te laten afkoelen, vormde zich een product dat dankzij zijn zachte, waterrijke kristallen bij uitstek geschikt was voor bakkerijen, maar ook als strooigoed gretig aftrek vond. Het kreeg grote bekendheid door een verpakking met daarop de afbeelding van guitig kinderkoppie dat, afgezien van eigentijdse aanpassingen, tot op de dag van vandaag heeft standgehouden. De expansie die het bedrijf dankzij deze successen onderging vormde aanleiding voor een nieuwe naam: Société Emile et Frédéric Graeffe & Cie. Desalniettemin hadden Charles en zijn vier zonen ieder een gelijk belang in de onderneming, geheel in overeenstemming met hun christelijke principes over eerlijke verdeling. Zijn al even christelijke arbeidsethos werd Charles Graeffe in 1908 echter fataal. Zelfs op vierentachtigjarige leeftijd ging hij nog dagelijks naar de fabriek, maar had niet meer voldoende besef van de toegenomen verkeersdrukte en werd dodelijk aangereden door een auto.
Als geluk bij een ongeluk hoefde hij daardoor niet meer mee te maken hoe zes jaar later België verslagen en geplunderd werd door de legers van zijn voormalige vaderland. De verplichte leveranties die het land gedurende vier jaar door de Duitse bezettingsmacht opgelegd kreeg betroffen ook de suiker, die daardoor alleen nog maar op de zwarte markt verkrijgbaar was. Daarnaast werd de familie Graeffe ook direct geraakt, door het verlies van Frédéric als gevolg van de oorlogsomstandigheden. De jaren twintig brachten niet meer dezelfde voorspoed als het bedrijf voor de oorlog had gekend, zo ondervond de derde generatie die inmiddels de leiding in handen had. Binnen de suikerindustrie voltrok zich een schaalvergroting die Graeffe noodzaakte om vanaf 1929 als Société Anonyme (naamloze vennootschap) verder te gaan, teneinde voldoende investeringskapitaal te kunnen aantrekken. Mannen van naam, zoals de graaf van Kerchove de Denterghem, de graaf d’Oultremont en de markies van Assche, namen plaats in de raad van commissarissen. Nieuwe bedrijfsgebouwen werden in gebruik genomen aan de Rue de Birmingham en Quai de Mariemont, waardoor de productie toenam tot dertigduizend ton op jaarbasis, ofwel vijftien procent van het binnenlandse verbruik. Dat was in een kwart eeuw tijd overigens flink gestegen, aangezien de consumptie per hoofd van de bevolking in 1939 vijfentwintig kilo bedroeg tegen slechts dertien in 1914. Bovendien was de concurrentie uit het buitenland door het protectionistisch overheidsbeleid sterk afgenomen, de export van cassonade naar Nederland, Engeland en de Kongo daarentegen aanzienlijk gestegen.
De Tweede Wereldoorlog betekende opnieuw een periode van ingrijpende omzetdalingen en inbeslagnames, met als verschil dat het bedrijf dit keer niet meer de veerkracht had om zich in oude glorie te herstellen. In 1953 kwam het in handen van de Tiense Suikerraffinaderij, die daarmee een volgende stap zette op weg naar het marktleiderschap dat ze ondertussen alweer decennialang bekleedt en wat Tienen tot de nationale suikerstad van België heeft gemaakt. Cassonade Graeffe vormt nog altijd het paradepaardje binnen haar productassortiment. De fabriek in de Rue de Manchester werd in 1979 aangekocht door de Franse gemeenschap van België en onder de naam ‘Plan K’ omgevormd tot een innovatief artistiek- en cultureel centrum. Tal van kunstenaars hielden er toneel- en dansvoorstellingen, concerten en tentoonstellingen. Vanaf 1991 ging de organisatie zich volledig op ballet richten en veranderde haar naam in ‘Charleroi Danse’. Als onderdeel van de opwaardering van de Brusselse kanaalzone onderging ‘La Raffinerie’ tussen 2000 en 2004 een grondige renovatie, waarbij het gebouw haar oorspronkelijke gedaante terugkreeg.Afbeelding 5: De suikerfabriek van Waterloo, zoals weergegeven in het boek ‘La Belgique Industrielle’. Rechts op de achtergrond is de piramide met de Leeuw van Waterloo zichtbaar die herinnert aan de veldslag van 1815.
Enigszins ironisch is het wel, dat in de plaats waar keizer Napoleon in 1815 definitief verslagen werd twintig jaar later een suikerfabriek verrees. Want het was Napoleon die de aanplant en verwerking van suikerbieten liet stimuleren om continentaal Europa onafhankelijk te maken van rietsuiker, waarvan de aanvoer door de Britten geblokkeerd werd. Dit project mislukte en dat gold ook voor de ‘sucrerie’ van Waterloo, een plaats ten zuiden van Brussel aan de weg naar Charleroi. De tijd was er dit keer wél rijp voor, zoals het succes van de eveneens in 1836 gestichte suikerfabriek van Tienen illustreerde, maar de locatiekeuze was ongelukkig. Deze was namelijk niet ingegeven door geschiktheid van de grond voor de bietenteelt en de bereidwilligheid van de plaatselijke boeren om daar toe over te gaan, maar door het simpele feit dat Waterloo de woonplaats was van de initiatiefnemer: Graaf Ferdinand de Meeûs. Hij stond aan de basis van de Société Générale, de investeringsmaatschappij die door financiering van industrie en infrastructuur de economie van het jonge koninkrijk België tot bloei moest brengen. Omdat hij goede toekomstperspectieven zag voor de bietsuikerindustrie, besloot hij ook hier geld in te steken. Om er persoonlijk toezicht op de te kunnen houden kwam de fabriek in de nabijheid van het kasteel van Argenteuil te staan, dat hij in 1830 in Waterloo had laten bouwen en sindsdien bewoonde. Vijftien jaar lang probeerde hij er tevergeefs de productie op gang te krijgen. François Capouillet, zakenman en tevens burgemeester van Waterloo, lukte het in de daaropvolgende twintig jaar evenmin. In 1871 kwam er een einde aan de onderneming, omdat de gebieden waar de suikerbietenteelt zich wél voorspoedig ontwikkelde te ver weg lagen. De aansluiting van Waterloo op het spoorwegnet in 1874 kwam wat dat betreft te laat.
Daarna had het complex gedurende honderd jaar zeer uiteenlopende bestemmingen. Zo deed het dienst als fabriek voor gecondenseerde melk, als schapenfokkerij en bood het in de jaren zestig zelfs onderdak aan de opnamestudio’s van de RTBF, de omroeporganisatie van Franstalig België. Na opnieuw een periode van leegstand kocht een projectontwikkelaar het terrein in 1989 en liet er kantoorpanden neerzetten. De monumentale fabrieksgebouwen bleven echter behouden als industrieel erfgoed. Enkele hiervan werden in 1992 getransformeerd tot een hotel met tachtig kamers, vier vergaderzalen en een restaurant waarvan de naam de herinnering aan het bitterzoete suikerverleden levend houdt: La Sucrerie.Afbeelding 6: Onder de gewelven van ‘La Sucrerie’ kan heden ten dage chique getafeld worden.