Afbeelding 1: Fragment uit de Franse speelfilm ‘Germinal’, uitgebracht in 1993 naar het boek van Émil Zola uit 1885. Gérard Depardieu (voorgrond, midden) vertolkte de hoofdrol en de opnames werden gemaakt in de steenkolenmijn ‘Arenberg’ in Wallers (Nord-Pas de Calais).
Net als fotografie was film een medium dat tijdens de industrialisatie opkwam en waarvoor de apparaten en materialen al snel op industriële schaal vervaardigd gingen worden. Camera’s, lichtgevoelige stoffen en celluloid werden geproduceerd door de bedrijven in de fotografische- en elektrotechnische industrie. Een ‘filmindustrie’ liet ook niet lang op zich wachten, maar deze uitdrukking had niets van doen met fabrieken, machines en arbeiders. In deze sector draaide het namelijk letterlijk en figuurlijk om studio’s, camera’s en acteurs die door ondernemers werden ingezet om aan de lopende band films te produceren voor het bioscooppubliek. Vóór die tijd waren het de kranten die de mensen op de hoogte hielden en hun uitgeverijen en drukkerijen kwamen bekend te staan als krantenindustrie. Maar bedrijven die zich bezighouden met recentere media zoals radio, televisie en internet worden niet of nauwelijks als ‘industrie’ betiteld. Waarschijnlijk omdat ze geen fysiek product meer voortbrengen zoals bedrukt papier of een filmband, maar enkel golfsignalen in een uiteenlopend frequentiebereik. Hoewel talloze gebouwen van voormalige of nog bestaande mediabedrijven ondertussen tot het erfgoed zijn gaan behoren vallen ze buiten het bestek van deze website en dat geldt dus ook voor die van de filmindustrie. Enkele films die er tot stand kwamen krijgen echter wél aandacht op deze pagina omdat ze industrie als thema hadden en daarmee een tijdsbeeld geven van deze sector.Afbeelding 2: Fragment uit ‘La sortie de l’usine Lumière à Lyon’ uit 1895. Het waren de allereerste opnamen uit de geschiedenis van de bewegende film, die de gebroeders Lumière aan de poort van hun eigen fabriek maakten.
Reeds in de prilste begindagen van de film, of cinematografie zoals het toen nog heette, waren industrie en techniek een geliefd onderwerp. Dit blijkt wel uit de allereerste opnamen die in 1895 gemaakt werden door de gebroeders Auguste en Louis Lumière, de pioniers van dit nieuwe medium. Het betreft een kort beeldfragment dat amper een minuut lang is en waarop te zien is hoe het personeel hun fabriek in Lyon na afloop van een werkdag verlaat: ‘La sortie de l’usine Lumière à Lyon’. De broers hadden deze fabriek voor fotografische apparatuur en –materialen in 1893 van hun vader overgenomen en ontwikkelden er kort daarna de cinematograaf, een combinatie van een filmcamera en filmprojector, waarop ze een octrooi verleend kregen. De eerste publieksvoorstelling gaven ze op 28 december 1895 in Parijs, gevolgd door vertoningen in Brussel en Amsterdam op 1 en 12 maart 1896. Tot hun repertoire behoorde toen ook een film waarop de aankomst van een trein op het station van het Zuid-Franse La Ciotat was te zien: ‘L’arivée d’un train en gare de la Ciotat’. Omdat de trein op de kijker toe reed zou er regelmatig paniek in de zaal zijn ontstaan onder toeschouwers op de voorste rijen die dachten verpletterd te worden door het gevaarte, zó levensecht kwam de scène op hen over. Opmerkelijk genoeg zagen de Lumières geen toekomst in het maken van nog meer films en gingen ze zich na de eeuwwisseling toeleggen op de kleurenfotografie, waar ze in 1903 onder de merknaam ‘Autochrome Lumière’ eveneens een patent op verwierven. Dat de filmindustrie toch haar oorsprong in Frankrijk heeft was te danken aan twee andere broers: Émile en Charles Pathé. Zij lieten als eerste filmbanden in grote oplage vervaardigen om ze wereldwijd te kunnen verkopen en gingen bioscopen inrichten op ze aan het publiek te vertonen. Nog voor de Eerste Wereldoorlog raakte de Franse filmindustrie in het slop, maar door hun activiteiten naar Amerika te verplaatsen is de merknaam Pathé tot op de dag van vandaag een begrip in de filmwereld.Afbeelding 3: De bekendste scène uit de film ‘Modern Times’, waarin Charlie Chaplin als fabrieksarbeider een absurdistisch grote machine aan de gang moet houden.
Vanaf de jaren twintig gingen de Verenigde Staten de toon zetten op filmgebied en dat doen ze een eeuw later nog steeds. Hollywood groeide uit tot het mondiale centrum van de filmindustrie, waar van acteurs bekende filmsterren werden gemaakt. Charlie Chaplin was wat dat betreft onbetwist de eerste en een aantal van zijn films bereikten een iconische status zoals The Tramp (1915), The Kid (1921), The Gold Rush (1925) en The Great Dictator (1940). In ‘Modern Times’ uit 1936 speelt hij een zwerver die als arbeider in een fabriek verzeild raakt en daar geconfronteerd wordt met de monotonie van het lopendebandwerk. Het productieproces wordt verbeeld door grote, absurdistische machines die bij wijze van spreken in staat zijn om de arbeiders te verzwelgen en voortdurend bewaakt worden door camera’s. Chaplin raakt door dit werk zodanig in de war dat hij zich op straat vreemd gaat gedragen en na arrestatie door de politie zijn baan kwijt raakt. Door een misverstand komt hij terecht in een mars van stakende arbeiders die eindigt in een politiecel. Zonder er zelf werkelijk erg in te hebben weet hij daar een uitbraakpoging van medegevangenen te verhinderen en wordt daarvoor als beloning vervroegd vrijgelaten. Dan volgen nog baantjes als nachtwaker in een warenhuis en kelner in een restaurant voordat hij als zanger eindelijk succesvol is en dan ook nog eens de liefde van zijn leven ontmoet.
De film wordt algemeen beschouwd als een kritische persiflage op de voortschrijdende industrialisatie, die in de VS met de introductie van de lopende band door autoproducent Henri Ford een nieuwe mijlpaal bereikte. De fabrieksarbeiders degradeerden hierdoor in nog sterkere mate tot anonieme wezens die zichzelf nauwelijks nog konden identificeren met hun werk en klakkeloos inwisselbaar waren omdat dit gereduceerd was tot één of enkele handelingen. Door zijn rol laat Chaplin zien dat de mens in feite niet gemaakt is voor zo’n bestaan en er zich ook aan kan ontworstelen om uiteindelijk het persoonlijk geluk te vinden. Hoewel van geluid voorzien heeft ‘Modern Times’ nog de kenmerken van de stomme film in die zin dat gelaatsexpressies en gebaren sterk overdreven zijn. Het is bekend dat Charlie Chaplin afkerig was van de geluidsfilm, omdat zijn grote kracht nu eenmaal in het pantomimespel was gelegen dat hem wereldberoemd had gemaakt. Overigens bezat hij naast acteren ook andere talenten zoals regisseren en componeren, wat hem ertoe bracht om zelf de muziek te schrijven voor ‘Modern Times’. Het muzieknummer ‘Smile’ raakte wereldwijd bekend en werd zestig jaar later nogmaals vertolkt door popster Michael Jackson.Afbeelding 4: Fragment uit ‘The Man in the White Suit’ waarin Alec Guinnes een uitvinder speelt die een textielvezel heeft ontwikkeld die niet kan slijten en vuilafstotend is. Het decor wordt gevormd door een aaneenschakeling van Manchester Mills.
Ook ‘The Man in the White Suit’ uit 1951 is een persiflage, maar in dit geval worden niet de arbeidsomstandigheden, maar de productontwikkeling en het business model van de industrie op de hak genomen. Net als in ‘Modern Times’ is hoofdpersoon Sidney Stratton, gespeeld door Alec Guinness, ook hier een schlemielachtige figuur die niet past binnen de organisatie van de fabriek. Ondanks zijn academische opleiding tot chemicus is hij er niet in geslaagd om een passende werkplek te vinden en daarom maar aan de slag gegaan als schoonmaker bij Birnley Mills, een textielonderneming in Manchester. Bij toeval krijgt hij daar de kans om wat hand- en spandiensten te verlenen op het chemisch laboratorium en grijpt daar zijn kans om zijn idee voor een supervezel te realiseren. Wat het bioscooppubliek te zien kreeg voldeed helemaal aan het stereotype beeld van een chemisch laboratorium: indrukwekkende proefopstellingen met borrelende vloeistoffen die regelmatig een ontploffing veroorzaken. Na de zoveelste explosie verkrijgt Stratton eindelijk het gedroomde materiaal waaruit een textielvezel te spinnen is die niet slijt en vuilafstotend is. Ter demonstratie laat hij er een wit maatpak van samenstellen waarmee hij de directeur probeert te overtuigen om de revolutionaire stof in productie te nemen. Dan openbaart zich de controverse tussen de uitvinder die streeft naar technische vooruitgang en de ondernemer met zijn oog voor commercie, want laatstgenoemde wil voorkomen dat in de toekomst de vraag naar textiel zal teruglopen en vindt bij hoge uitzondering de vakbonden aan zijn zijde die de werkgelegenheid bedreigd zien. Als het de directeur niet lukt om van Stratton de rechten te kopen en chantage eveneens niet werkt, grijpt hij naar een zwaarder middel en sluit hem op. De vrouw die dit keer als reddende engel optreedt is de dochter van de directeur die medelijden met hem heeft gekregen en hem vrijlaat. De vlucht wordt snel ontdekt en Stratton krijgt zowel de managers als de arbeiders achter zich aan. Als die hem te pakken hebben en hem naar de fabriek proberen te sleuren, blijkt ineens zijn pak niet meer zo sterk en valt tot ieders verbazing – en opluchting – in flarden uit elkaar. Hij vindt enkel troost bij de directeursdochter, die echter niet kan voorkomen dat hij wordt ontslagen. Terwijl hij door de fabriekspoort naar buiten loopt bekijkt hij zijn aantekeningen en verzucht daarbij ‘Ah, I see!’. Daaruit kan de kijker opmaken dat de uitvinder zich nooit zal laten ontmoedigen en die wondervezel er eens toch wel zal komen.
De film haakt treffend in op het vooruitgangsdenken en geloof in technisch kunnen dat wijdverbreid was tijdens de wederopbouwperiode die volgde op de Tweede Wereldoorlog. Hooggespannen waren de verwachtingen rond de kunstvezelindustrie die haar oorsprong vond in de productie van rayon (viscose), maar toen ook polyamide (nylon) en polyester was gaan vervaardigen, nieuwe vezels die ongekende mogelijkheden boden voor textiel en andere toepassingen. De verwachting was dan ook dat een volgende kunstvezel met nóg indrukwekkendere eigenschappen zich ieder moment kon aandienen, hoewel misschien nog niet zo spectaculair als die van Sidney Stratton. Wat dat laatste betreft heeft de film een sciencefictionkarakter, wat wordt versterkt door de radioactieve bestanddelen in de nieuwe stof waardoor deze een mysterieuze gloed vertoont. De ontwikkeling van de atoombom had een hausse aan onderzoeksprogramma’s in gang gezet om nucleaire technologie ook op andere gebieden in te zetten, inclusief dat van de textiel. Want deze kunstvezels mochten dan ongekende mogelijkheden bieden, de textielsector zelf kreeg steeds meer last van mondiale concurrentie en reageerde daar nogal defensief op. Reeds tussen beide wereldoorlogen had zich een neergang afgetekend in Lancashire, dat toen al ruim een eeuw lang het textielcentrum van de wereld was, en insiders hielden er rekening mee dat de naoorlogse opleving slechts van korte duur zou zijn, hetgeen ook zou uitkomen. De directeur uit ‘The Man in the White Suit’ moet daarom gezien worden als een karikatuur van de zelfgenoegzame Engelse textielfabrikant die alles bij het oude wil laten, maar daarmee tegelijkertijd zijn toekomst op het spel zet.Afbeelding 5: Fragment uit de speelfilm ‘Daens’ die in 1992 uitkwam en waarin priester Adolf Daens het opneemt voor de textielarbeiders in de Belgische industriestad Aalst.
Naast eigentijdse verfilmingen rond het thema industrie, zoals hiervoor besproken, kwamen later ook producties tot stand met een historische benadering en dan vooral van de sociale problematiek die verbonden was aan het arbeidersbestaan. Al in de negentiende eeuw waren er tal van voorvechters die zich inzetten voor betere levens- en werkomstandigheden voor de arbeidende klasse. Vrijwel zonder uitzondering waren zij afkomstig uit burgerlijke kringen en legden de basis voor vakbonden en politieke partijen om de krachten van het werkvolk te bundelen richting werkgevers en politiek. Stromingen als anarchisme, communisme en socialisme kwamen hieruit voort met Bakoenin, Marx en Engels als hun wegbereiders. Ook binnen de katholieke kerk begon men in te zien dat de ‘sociale kwestie’ om aandacht vroeg, al was het maar om geen volgelingen te verliezen aan voornoemde bewegingen en partijen. Dit bracht Leo XIII er in 1891 toe om de pauselijke encycliek Rerum Novarum uit te brengen. Die ging priester Adolf Daens uit Aalst echter niet ver genoeg en hij richtte in 1893 een eigen politieke partij op om het lot van de werkende klasse te verbeteren, omdat de ‘Katholieke Partij’, gedomineerd door de hogere burgerij, daar geen oog voor had. Dit bracht hem in conflict met zijn bisschop, hetgeen in 1899 leidde tot ontzetting uit zijn priesterambt, in 1905 gevolgd door een veroordeling door het Vaticaan. Tweemaal werd hij tot volksvertegenwoordiger gekozen, waarmee hij landelijke bekendheid kreeg en men zelfs ging spreken van het ‘Daensisme’ als politieke beweging. Onder de titel ‘Pieter Daens’ schreef de Vlaamse auteur Louis Paul Boon in 1970 een roman waarin deze broer van Adolf, die eveneens sociaal- en politiek geëngageerd was, als vertelfiguur optreedt. Het diende als uitgangspunt voor de speelfilm ‘Daens’ die in 1992 uitkwam met de Vlaamse acteur Jan Decleir in de hoofdrol.
In de film neemt Adolf Daens het op tegen katholiek politicus Woeste, bisschop Stillemans en fabrieksdirecteur Borremans. Als laatstgenoemde de helft van zijn arbeiders ontslaat veroordeelt Daens dit vanaf de kansel en begint hij zijn strijd. Het publiek krijgt regelmatig scènes uit de fabriek te zien, wat een spinnerij blijkt te zijn die gedeeltelijk op kinderarbeid draait. De jongsten onder hen hadden tot taak om garens aan te knopen door onder de bewegende self-actors door te kruipen. Als dit op een gegeven moment mis gaat heeft dit een dodelijke afloop, hetgeen één van de dramatische momenten uit de film is. Kinderarbeid is dan overigens al bij wet verboden, maar de opzichters weten dit te ontduiken door de kleintjes te verbergen als er een inspectie plaats vindt, zo krijgt de kijker te zien. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de toestand in de fabrieken van Aalst veel slechter was dan die in de vele andere industriesteden van België en het is dan ook de activistische houding van Daens, geboren en getogen Aalstenaar, die hier het verschil maakte. Meer nog dan een aanklacht tegen de industriëlen richten boek en film zich tegen de katholieke kerk omdat die er niet voor kiest om Daens in zijn nobel streven te steunen, maar hem juist uit haar gelederen stoot. Het duurde meer dan honderd jaar voor hij in 2015 eindelijk eerherstel kreeg en de kerk bij monde van de aartsbisschop het boetekleed aantrok. Toen was het verhaal inmiddels ook al onder dezelfde titel tot een musical verwerkt.Afbeelding 6: Een scène uit ‘Silkwood’, waarin Meryl Streep (links) als medewerkster van een nucleaire opwerkingsfabriek de gevaarlijke arbeidsomstandigheden in de openbaarheid wil brengen en dit met haar leven moet bekopen.
De arbeidsomstandigheden in de industrie verbeterden in de loop van de vorige eeuw sterk, hoewel er nog altijd gevaren verbonden bleven aan haar productieprocessen. Vooral in de chemische- en nucleaire industrie zijn deze risico’s vaak onzichtbaar en openbaren de gevolgen van vergiftiging door toxische stoffen of blootstelling aan radioactieve straling zich pas na langere tijd als de gezondheidsschade onomkeerbaar is. Deze bedreiging hoeft zich niet te beperken tot het fabriekspersoneel, maar kan evengoed tot in de wijde omtrek slachtoffers maken onder omwonenden die zich van niets bewust zijn. Zo’n sluimerende gevaar waaraan argeloze mensen ten prooi vallen leent zich goed voor een thriller, zeker in combinatie met een hoofdpersoon die er ruchtbaarheid aan wil geven en daarbij wordt tegengewerkt door de gevestigde orde in het algemeen of een bedrijfsdirectie in het bijzonder. Als het gebaseerd is op waargebeurde feiten spreekt dit het publiek vaak nog meer aan en een bekend voorbeeld hiervan is de speelfilm ‘Silkwood’ uit 1983. Deze is gebaseerd op het boek ‘Who killed Karen Silkwood?’, waarin de hoofdpersoon door een mysterieus auto-ongeluk om het leven komt nadat ze ontdekt heeft dat er lekkages zijn in de nucleaire opwerkingsfabriek waarin ze werkzaam is en dit aan een journalist wil melden. Met Meryl Streep als Karen Silkwood en zangeres Cher als haar collega werd de film een groot succes, dat beloond werd met een Golden Globe voor laatstgenoemde. Het incident in de kerncentrale Three Miles Island bij Harrisburg dat in 1979 plaatsvond en bijna op een nucleaire ramp uitdraaide heeft hier zeker toe bijgedragen, omdat daarmee voor het eerst de risico’s van kernenergie voor het grote publiek duidelijk werden.