Bremen (D)

Afbeelding 1:  Zigarrenmanufaktur Wilckens in Burgdamm biedt tegenwoordig onderdak aan het museum ‘Köksch un Qualm’ en een woonproject voor verschillende samenlevingsvormen en leeftijden.

We hebben in deze rubriek al meermaals moeten constateren dat de fabrieken in de tabakssector niet altijd opvallen door hun industriële uitstraling. Enerzijds omdat de mechanisatie van het productieproces lang op zich liet wachten, waardoor manufacturen met werkzalen en magazijnen tot ver na 1900 stand hielden. Anderzijds omdat deze vaak gecombineerd waren met een winkel of groothandel waarvan de representatieve voorgevel het zicht op de achterliggende productiegebouwen ontnam. Met het eerste voorbeeld in deze reportage is het niet anders.  Want dat ‘Köksch un Qualm’ in Burgdamm oorspronkelijk geen woonbestemming had is duidelijk aan de architectuur af te lezen en het had evengoed een kantoor, klooster of kazerne geweest kunnen zijn. De bedenkers van het nieuwe concept moeten zich dat ook gerealiseerd hebben en daarom een naam voor het museum gekozen hebben die niet alleen verwijst naar de historische keuken die er getoond wordt – Köksch betekent koksmaatje – maar ook recht doet aan de vroegere functie van het gebouw. Er is namelijk niet veel fantasie voor nodig om in het Duitse ‘Qualm’ het Nederlandse walm of kwalm te herkennen, dat zowel associaties oproept met de vette baklucht uit een keuken als de zware rook van een sigaar. De tabak die men hier verwerkte kwam in de nabijgelegen havenstad Bremen per schip aan en heeft ook daar haar sporen nagelaten. Het Tabakquartier met zijn hoge schoorsteen en de Tabakbörse met zijn sheddakhal laten er daar geen misverstand over bestaan dat de sector halverwege de vorige eeuw industriële proporties had aangenomen.Afbeelding 2: Het complex dat de firma Brinkmann in 1936 in Bremen-Woltmershausen liet bouwen was destijds de grootste tabaksfabriek van Europa. Momenteel wordt het herontwikkeld tot woongebied onder de naam ‘Tabakquartier’.

Het waren vanaf de zestiende eeuw de Spanjaarden en Engelsen, later gevolgd door de Fransen en Nederlanders die tabak vanuit hun koloniën naar Europa brachten. Hoewel zij niet deelnamen aan deze imperiale avonturen, lieten de kooplieden uit Bremen zich niet onbetuigd en importeerden tabak uit Amsterdam om hun klanten in de Duitse landen, maar ook in Scandinavië en Rusland daarmee te beleveren. Deze handelsroutes dateerden nog uit de tijd van het middeleeuwse Hanzeverbond, waarin Bremen, samen met Hamburg en Lübeck de toon hadden aangegeven. Maar al snel zag men in dat er meer te verdienen viel door de bladeren in Bremen te verwerken tot pijp-, pruim- en snuiftabak alvorens deze door te verkopen en zo ontstonden er al eind zeventiende eeuw de eerste tabaksmanufacturen. In Bremen zelf verkocht men de tabak direct uit balen, vaten of zakken, maar voor de export naar andere regio’s en landen gebruikte men zogenaamde ´Tabakbriefen´. Dit waren kleine pakketjes, voorzien van een tekst, afbeelding of stadswapen om de kwaliteit te garanderen, hetgeen als een vroege vorm van reclame kan worden beschouwd.

De eerste tabakshandelaar die in de archieven wordt vermeld is een zekere Thomas Payne, een Engelsman die jarenlang ervaring had opgedaan in Amsterdam en vanaf 1644 in Bremen actief werd. Samen met zijn compagnon Hinrich Schröder had hij zo´n honderd man in dienst die tabak bewerkten en verpakten. Toen andere kooplieden dit voorbeeld gingen navolgen probeerde Payne dit te verhinderen door de stadsbestuurders om een monopolie te verzoeken. Die weigerden dit echter te verlenen, omdat vrijhandel hen veel meer belastinginkomsten zou opleveren. Dit getuigde van een vooruitziende blik, want de tabakshandel stond aan de vooravond van een stormachtige ontwikkeling. Waren er in 1676 drie tabak-verwerkende ondernemingen in Bremen, in 1710 was dit al gestegen naar veertien en in 1788 bedroeg hun aantal inmiddels bijna tachtig. Velen daarvan beschikten over een ‘Tobakswinkel’, een hoek (in het Duits een ‘Winkel’) van het koopmanshuis waar klanten tabakswaren konden kopen. Steeds meer mensen verdienden hun boterman in de tabak, niet alleen de tabakshandelaar en de talrijke tabaksverwerkers in de manufacturen, maar ook de arbeiders aan de kade (in Bremen ‘die Schlachte’ genoemd), de voerlieden met hun karren, de kuipers die vaten vervaardigden, de drukkers die de Tabakbriefen van merktekens voorzagen en niet te vergeten de pijpenbakkers, want de meeste tabak ging via dit stukje aardewerk in rook op.

Een gouden periode brak aan toen de Verenigde Staten in 1783 onafhankelijk waren geworden en de Bremer kooplieden directe contacten konden aanknopen met de tabakshandelaren in Baltimore, Richmond, Charleston, New Orleans en New York. Hetzelfde gebeurde toen enkele decennia later Spanje en Portugal hun koloniale invloed in Santo Domingo, Puerto Rico en Brazilië verloren. Deze sterke groei van de handel met het Amerikaanse continent was de aanleiding om in 1830 een nieuwe haven aan de monding van de Weser te openen: Bremerhaven. In een eeuw tijd verlieten hiervandaan miljoenen landverhuizers Europa om een nieuw bestaan op te bouwen in Amerika. Bij gebrek aan gewilde exportgoederen hadden de schepen tot dan toe de heenreis met ballast gemaakt, maar dankzij de emigranten ging deze nu ook geld opleveren. Landverhuizers heen, en tabak mee terug, werd de succesformule die enkele grote rederijen deed ontstaan zoals die van Vinnen, Schramm, Johan Lange, Wätjen, Bischoff en Kulenkampff. Tussen 1820 en 1850 verzesvoudigde de aanvoer van tabak en toen deze vanaf 1860 een inzinking kreeg als gevolg van de Amerikaanse Burgeroorlog, slaagden de Bremer kooplieden er in om dit grotendeels te compenseren met import uit Brazilië. Het Duitse Keizerrijk, dat in 1870 tot stand kwam, werd voor zestig procent in haar behoefte aan tabak voorzien via de havens van Bremen.Afbeelding 3: Ook binnen de firma Brinkmann kwam de handmatige verwerking van tabak tot ver in de vorige eeuw voor.

Ondertussen was de tabaksverwerking door de introductie van de sigaar rond 1820 in een nieuwe fase aanbeland. Aanvankelijk kwamen deze nog van overzee, zoals de Havanna’s uit Cuba, de Canasters uit Venezuela, de Varina’s uit Colombia en de Brasils uit Brazilië en betrof het nog een luxeproduct. Echter, halverwege de negentiende eeuw was de vraag al zo groot dat er in Bremen bijna driehonderd sigarenmanufacturen actief waren om in deze behoefte te voorzien. Van de zestigduizend inwoners van de stad leefden er tienduizend direct of indirect van de tabakshandel en –verwerking, meer dan alle andere nijverheidstakken bij elkaar. Velen van hen rolden sigaren als thuisarbeider, samen met vrouw en kinderen, waarbij de tabaksondernemer de grondstof aanleverde en de sigaren tegen stukloon terugkocht. Deze huisnijverheid vond op grote schaal plaats in de voorsteden langs de uitvalswegen naar Hamburg en Celle, maar ook in de wat verder weg gelegen dorpen en stadjes Syke, Verden, Achim, Harpstedt, Bassum en Bruchhausen. Werkdagen van veertien uur waren geen uitzondering en hoewel het werk beter verdiende dan veel andere ambachten, was het volstrekt onvoldoende om de doorgaans bedompte, vochtige woningen te kunnen verruilen voor betere huisvesting.

Naast de grote behoefte aan goedkope arbeidskrachten was er nog een andere reden om de sigarenproductie te verplaatsen naar buiten de stadsgrenzen. Vanwege haar zeehaven had Bremen er in 1834 namelijk voor gekozen om buiten het Duitse Tolverbond te blijven. Dit had tot gevolg dat er hoge invoerrechten betaald moesten worden om sigaren in de Pruisische gebieden af te kunnen zetten. Toen twintig jaar later ook belangrijke handelspartners als Oldenburg en Hannover toetraden, zagen veel tabaksondernemers zich genoodzaakt om hun sigaren buiten de stadspoorten op Pruisisch grondgebied te laten vervaardigen. Eén van hen was Nicolaus Wilckens, die in het ten noorden van Bremen gelegen Burgdamm een ‘Zigarrenmanufaktur’ liet bouwen. Op de benedenetage bevonden zich de kantoren en directiekamer, in het souterrain de verpak- en verzendafdeling en op de boven- en zolderetage de werkzaal en het magazijn. Het grootste deel van zijn sigaren liet Wilckens echter door zo’n driehonderd thuiswerkers rollen, wat betekende dat hij iedere zondag per familie zo’n drie- tot vijfduizend sigaren opkocht en nog diezelfde avond per trein vanaf Bahnhof Burglesum naar zijn afnemers liet transporteren.Afbeelding 4: Het uitpakken van balen ruwe tabak in de fabriek van Brinkmann in Bremen-Woltmershausen.

Na lang aarzelen koos Bremen er in 1884 uiteindelijk toch voor om onderdeel uit te gaan maken van het tolverbond, hetgeen op termijn grote consequenties voor de tabakshandel en – nijverheid had. Vanaf die tijd was enkel de overzeese handel nog van tolheffing gevrijwaard, zodat Bremerhaven zich tot vrijhaven van het Duitse Tolverbondsgebied ontwikkelde. Gevolg hiervan was dat rond 1900 de handel in katoen die van tabak begon te verdringen en het aandeel in aanvoer voor de Duitse markt halveerde naar dertig procent. Daar kwam nog bij dat de Scandinavische landen hun tabak zelf gingen importeren uit Amerika en de Verenigde Staten de uitvoer van ruwe tabak sowieso beperkten ten gunste van eindproducten. De sigarenproductie in het buitengebied van Bremen had na 1884 enkel nog het voordeel van het lagere loonkostenniveau en ook dat zou spoedig verdwijnen. Kort voor de eeuwwisseling was de sigarenproductie, op het aanbrengen van het dekblad en de sortering na, gemechaniseerd en ontstonden de eerste echte fabrieken, waarvan de grootste voortkwam uit de manufactuur van Wilckens.

In 1878 kocht tabakskoopman Martin Brinkmann de manufactuur van Wilckens en verbond er zijn naam aan. Dat laatste bleef zo toen in 1900 Hermann Ritter het bedrijf overnam en het in de daaropvolgende decennia sterk liet expanderen. Burgdamm was daar niet meer de geschikte plaats voor en de firma Brinkmann koos in 1910 de Dötlinger Straße in Bremen-Woltmershausen als haar nieuwe vestigingslocatie. Opnieuw voltrok zich een grote verandering binnen de tabakssector, dit keer door de opkomst van de sigaret en de import van de benodigde tabak daarvoor uit Bulgarije, Griekenland en Turkije. Brinkmann AG speelde hier in de jaren twintig zo effectief op in, dat ze wist uit te groeien tot de grootste tabaksfabriek van Europa. Toen de economische depressie in 1936 over haar dieptepunt heen was, werd aan de Simon-Bolivar-Straße (tegenwoordig Hermann-Ritter-Straße) begonnen met de bouw van een modern fabriekscomplex om de capaciteit van de sigarettenproductie sterk uit te breiden. Het duurde uiteindelijk ruim tien jaar voordat deze ook daadwerkelijk benut kon worden, aangezien door het uitbreken van de oorlog de tabaksimport vrijwel volledig stil viel. Net als in andere West-Europese landen ging toen de Amerikaanse tabak domineren, wat zich ook bij Brinkmann uitte in het voeren van Engelstalige merknamen als ‘Peer Export’ en ‘Lord Extra’. Door voortschrijdende automatisering daalde het personeelsbestand in enkele decennia tijd van meer dan duizend naar ruim honderd medewerkers kort voor de eeuwwisseling. Via Rothmans International (1992) was de onderneming toen in handen van British American Tobacco (BAT, 1999) gekomen, dat de productie beëindigde en het complex in 2018 aan projectontwikkelaar Justus Grosse verkocht.  Afbeelding 5: Luchtopname van het fabriekscomplex van de firma Brinkmann aan het einde van de jaren dertig met daarop de hoofdingang (1), kartonfabriek en drukkerij (2), tabaksfabriek (3), verzendafdeling (4), sigarettenfabriek (5), ketelhuis (6) en voorraadmagazijnen (7).

Na de Tweede Wereldoorlog kwam de tabakshandel via de haven van Bremen weliswaar weer op gang, de gloriejaren waren toen al lang voorbij en zouden ook niet meer terugkeren. Vrijwel geen enkele land maakte nog gebruik van de tussenhandel die voorheen zo profijtelijk was geweest voor Bremen. Een uitzondering hierop vormde de ‘Tabakbörse’ voor Indonesische exporttabak. Sinds eind negentiende eeuw oefende Nederland een monopolie uit op de Java- en Sumatratabak en ook handelsondernemingen in Bremen hadden deze uit Amsterdam moeten importeren. Dat veranderde echter na de onafhankelijkheid van Indonesië in 1949. Nederlandse plantages werden genationaliseerd en de regering ging op zoek naar een nieuwe centrale marktplaats om haar tabak in Europa te kunnen verkopen. De keuze viel op Bremen, waar in 1959 drie tabaksondernemingen samen met hun Indonesische partnerbedrijven de ‘Deutsch-Indonesische Tabakhandelsgesellschaft’ (DITH) oprichtten. Voor het houden van veilingen opende deze DITH in 1961 in het Bremer vrijhandelsgebied een tabaksbeurs, bestaande uit een grote, volledig geklimatiseerde sheddakhal waar de bundels tabak ter beoordeling op lange houten tafels getoond konden worden. Daarnaast bestond voor makelaars en inkopers de mogelijkheid om ter plekke de tabak tot sigaren te laten verwerken, ten einde de kwaliteit al rokende te kunnen vaststellen. In de hoogtijdagen vonden er jaarlijks vier tot zes veilingen plaats waarbij gemiddeld zestigduizend balen tabak ter waarde van een kwart miljard D-Mark van eigenaar verwisselden.

Door de sterk teruggelopen vraag naar tabak wordt vandaag de dag nog maar een deel van het beursgebouw als dusdanig benut. Medegebruiker is sinds 2017 het televisie- en radioproductiebedrijf ‘Bremer Bühnenhaus’ dat er enkele studio’s heeft ingericht. Zoals gezegd is de sigarenmanufactuur van Wilckens in Burgdamm sinds 2007 herbestemd tot museum en wooncomplex. In het museum tonen vrijwilligers hoe het koken en huishoudelijke werk er in vroeger tijden aan toe ging. Het ‘Mehrgenerationenhaus’ kent bewoners van uiteenlopende leeftijd, variërend van studenten tot senioren en van singles tot echtparen, die een woongemeenschap vormen met o.a. een gezamenlijk ‘café’ en tuin. Het grote fabriekscomplex van Brinkmann AG ondergaat de komende jaren een transformatie tot ‘Tabakquartier’, waar wonen, werken en vrije tijd gecombineerd kunnen worden. De ligging op korte afstand van de Bremer binnenstad is daarbij een sterke troef. In de voormalige fabrieksgebouwen zullen vooral kantoor- en winkelruimten gecreëerd worden, terwijl het ketelhuis al in 2019 als evenementenlocatie in gebruik kwam. De grote tabaksmagazijnen aan de andere zijde van het terrein zullen tot loftwoningen omgebouwd worden. Daarnaast staat ook nieuwbouw gepland, die vooral tussen de magazijnen en de fabriek zal verrijzen en hoofdzakelijk uit appartementenblokken zal bestaan. Op de binnenplaats van de fabriek tenslotte komt een vestiging van ‘Atlantic Hotels’ met honderd kamers.Afbeelding 6: De ‘Tabakbörse’ uit 1960 is een creatie van de Bremer architect Erik Robert Schott en geniet tegenwoordig de monumentenstatus.