Afbeelding 1: De voormalige scheepswerf van Schouten, gezien vanaf de overzijde van de Vecht. De lasloods is reeds voorzien van een reclameaffiche voor het aanstaande nieuwbouwproject.
Wie tegenwoordig langs de Utrechtse Vecht fietst of wandelt kan zich amper voorstellen dat deze rivier ooit een belangrijke economische functie vervulde, gezien de talloze pleziervaartuigen, woonarken en het weelderige groen aan de waterkant. En de vele tientallen buitenhuizen op beide oevers doen vermoeden dat deze waterloop al eeuwenlang in het teken staat van rust en ontspanning. Vóór de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal en haar voorgangers (Keulse Vaart en Merwedekanaal) was de Vecht echter een essentiële schakel in de vaarverbinding van onze hoofdstedelijke zeehaven met het (Duitse) achterland. Het stadje Muiden aan de monding bij de Zuiderzee profiteerde hiervan, vooral toen er in de zeventiende eeuw de Grote Zeesluis werd aangelegd. Daardoor ontwikkelde het zich tot een halteplaats voor de binnenvaart met veel bedrijvigheid, waaronder een drietal scheepswerven. Deze vestigden zich op de westelijke oever, waar ook een touwslagerij met lijnbaan en taanderij voor het bewerken van zeildoek neerstreken. In de hoogtijdagen waren hier ruim honderd mensen werkzaam in de nieuwbouw en het onderhoud van vissers- en beurtschepen voor de Zuiderzee en aken en pramen voor de binnenvaart.
De Franse Tijd maakte een einde aan deze voorspoed en nog jaren nadien leidde de Muider scheepsbouw een kwakkelend bestaan. Daar kwam pas verandering in toen Jacob Schouten uit Gouda in 1844 scheepswerf ‘De Hoop’ overnam en deze vijf jaar later uitbreidde door aankoop van de ‘Nooitgedacht’. Ook ‘De Bloementuin’ kwam in 1904 in handen van zijn nazaten waardoor één grote scheepswerf ontstond over de volledige lengte van de westelijke Vechtoever, die voldoende slagkracht had om het door opeenvolgende moderniseringen tot 1979 vol te houden. Er volgde een periode van veertig jaar waarin men het terrein voor stalling en incidentele reparaties benutte, totdat recent met een plan voor vijftig woningen de herbestemming in gang gezet werd. Hoewel hierin enkele kenmerkende elementen behouden blijven, zal het toch vooral de architectuur van de nieuwbouw zijn die de herinnering aan het scheepsbouwverleden enigszins moet bewaren.Afbeelding 2: Luchtopname van scheepswerf Schouten uit de jaren zestig met de langshelling (1), afbouwkoude met torenkraan (2), lasloods (3), timmerwerkplaats (4), ijzerwerkloods (5), draaierij/bankwerkerij (6), directeurswoning (7), poortgebouw met tekenkamer (8) en magazijn (9).
Jacob Schouten profiteerde van de heropleving die de Nederlandse scheepsbouw halverwege de negentiende eeuw doormaakte en liet bij zijn dood in 1867 een bloeiend bedrijf met zo’n veertig arbeiders na aan zijn zoon Hendrik. Dankzij de gunstige resultaten was het voor hem mogelijk om meer aandacht te besteden aan het welzijn van het personeel. Zo liet hij in een steegje langs de werf vier arbeidershuisjes bouwen, later gevolgd door nog eens twaalf woningen in de Weesperstraat. Hendrik hield het tot zijn overlijden in 1894 bij houten schepen en het was zijn zoon Cornelis Adrianus die pas na de eeuwwisseling voor het eerst een ijzeren exemplaar op stapel zette. Maar daarna gingen de ontwikkelingen snel. Er kwam een stoommachine voor het aandrijven van het zware gereedschap dat werd ondergebracht in een nieuwe loods naast de smederij en vanaf 1903 ging het bedrijf verder als NV Scheepsbouwmaatschappij v/h fa. H. Schouten.
De tijden van voorspoed, waarin vele tientallen schepen van de helling liepen, hielden aan tot economische recessie van jaren dertig. Deze werd nog eens versterkt door de aanleg van de Afsluitdijk, die de nekslag betekende voor de visserij op de Zuiderzee. Nadat Adrianus Cornelis Schouten, de jongste broer van Cornelis Adrianus, nog jarenlang leiding had gegeven aan de werf, kwam er na drie generaties iemand van buiten de familie aan het roer te staan. Het was deze directeur Adriaan Storms die de vooruitziende blik had om ondanks het ongunstige economische tij toch een nieuwe koers uit te zetten voor het bedrijf en daarin te investeren. Zo kwam er een grote loods voor de stalling van luxe jachten en een honderd meter lange hellingbaan voor reparaties aan binnenvaartschepen. De hervatting de van nieuwbouw liet echter tot na de oorlog op zich wachten en betrof toen onder andere sleepboten en duwbakken. Eind jaren vijftig werd de werf aan de noordzijde uitgerust met een langshelling, voorzien van een torenkraan en in 1964 verrees er een scheepsbouw- en lasloods met daarin tevens een personeelskantine. Met deze moderniseringen slaagde de werf erin om het tot 1979 vol te houden.Afbeelding 3: De Hellingstraat in noordelijke richting met de ijzerwerkloods, draaierij/bankwerkerij en directeurswoning. Van de twee eerstgenoemden zal vermoedelijk enkel deze karakteristieke buitenmuur behouden blijven.
Het erfgoed van de Schoutenwerf is vrij omvangrijk, kwam in ruim een eeuw tijd tot stand en bestaat enerzijds uit de hellingen en kades langs de Vecht en anderzijds uit de woningen en bedrijfsgebouwen aan de Hellingstraat. De arbeidershuisjes zijn door de jaren heen als gevolg van verbouwing sterk aangepast en behoren ook niet meer tot het werfterrein. Het magazijn uit 1849, poortgebouw met kantoor en tekenkamer uit 1916 en directeurswoning uit 1844 hebben de monumentenstatus en zullen in het nieuwbouwplan behouden blijven. Dat geldt echter niet voor de bedrijfsgebouwen die in het verlengde daarvan liggen en bestaan uit een draaierij/bankwerkerij uit 1922, ijzerwerkloods uit 1908 en een timmerwerkplaats die vermoedelijk kort na 1900 gebouwd is. Samen met de drie eerder genoemde panden verlenen zij de Hellingstraat een typisch industriële aanblik, die mogelijk in stand zal blijven door de bedrijfsgebouwen niet volledig te slopen, maar hun (geknikte) buitenmuur aan de straatzijde te handhaven en te restaureren. De scheepshellingen en afbouwkade aan de Vechtzijde zullen volledig plaats maken voor een handvol appartementengebouwen, waarvan de architectuur losjes geïnspireerd zal zijn op kenmerkende (gebogen) hellingoverkappingen van voor de oorlog en scheepsbouw- en lasloods uit de jaren zestig.