Afbeelding 1: In Zinkfabriek Altenberg is sinds 1997 het Rheinisches Industriemuseum ondergebracht. Hoewel het bedrijf er zich al in 1855 vestigde, dateren de oudste gebouwen van kort na 1900.
Er wordt wel beweerd dat lithium het metaal van de eenentwintigste eeuw gaat worden vanwege de sleutelrol die het speelt in moderne batterijen voor elektronica en vervoersmiddelen. Omdat klimaatvriendelijke energiebronnen als wind en zon nu eenmaal niet constant leveren zouden grotere varianten ingezet moeten worden als buffercapaciteit in het elektriciteitsnetwerk. De toekomst zal moeten uitwijzen of lithium deze verwachtingen waar kan maken. Terugblikkend op het verleden is het echter niet overdreven om te stellen dat het zich eerder heeft voorgedaan dat metalen ontwikkelingen in gang zetten die een stempel op een tijdperk drukten. Laten we de brons- en ijzertijd buiten beschouwing en beperken we ons tot het industriële tijdperk, dan is er veel voor te zeggen om aluminium uit te roepen tot het metaal van de twintigste eeuw gezien de doorbraak die het heeft betekend voor toepassingen die door gewichtsbesparing mogelijk werden, met name op het gebied van verpakkingen, apparaten, constructies en vervoersmiddelen. Deze snelle opmars is des te opmerkelijker als men zich realiseert dat aluminium pas relatief laat ontdekt is door de wetenschap en er pas kort voor 1900 een productieproces beschikbaar kwam. Dat is ook het geval met zink, dat in de negentiende eeuw een reeks van nieuwe producten voortbracht, terwijl het pas in 1806 voor het eerst was gelukt om het metaal uit haar erts te winnen. Binnen enkele decennia was er een complete industrie ontstaan die dit niet-roestende metaal verwerkte tot dakbedekking, regenpijpen, ornamenten, wasteilen en andere huishoudelijke benodigdheden, afdrukplaten voor de fotografie en zinkwitpoeder voor de productie van verf. De internationale onderneming die aan de basis stond van dit alles was de ‘Société des Mines et Fonderies de Zinc de la Vieille Montagne’ die één van haar fabrieken had in het Duitse Oberhausen. In deze voormalige Zinkfabrik Altenberg is tegenwoordig het Rheinisches Industriemuseum gevestigd.Afbeelding 2: Productiehal met reductieovens in een zinkfabriek. Het zink dat door de smelters uit de ovens is verzameld wordt per kruiwagen afgevoerd.
De Vieille Montagne, of Oude Berg, waar het bedrijf haar naam aan ontleende was een mijn in Kelmis nabij het drielandenpunt van Vaals, waar al in de middeleeuwen Galmei gedolven werd. Dit mineraal, naar later bleek zinkcarbonaat, vond toepassing als smeltmiddel voor koper dat er een gele kleur van kreeg en bij gebruik minder snel deuken opliep. Plaatsen als Dinant (B) en Stolberg (D) bouwden een reputatie op dankzij de productie van dit ‘geelkoper’, waarvan men pas later ontdekte dat het een zinkhoudende legering was en vanaf toen messing genoemd werd. Het was de Luikse chemicus Jean Jacques Dony die er voor het eerst in slaagde om zink uit galmei te winnen. Omdat de smelttemperatuur van zink (900oC) veel lager ligt dan temperatuur waarbij het uit erts te vormen is (1300o) mislukten alle pogingen van zijn voorgangers als gevolg van het voortijdig verdampen van het metaal. De truc die Dony toepaste bestond er uit dat hij het erts eerst omzette in zinkoxide in een thermisch proces dat wordt aangeduid als ‘roosten’, om hieruit vervolgens in een speciale smeltoven zink te vormen. Deze zogenaamde reductieovens kenmerkten zich door een koude zone waar ‘druipers’ ontstonden die het metaal haar naam gaven (in neerwaartse richting bewegen, zinken). De corrosiebestendigheid van het nieuwe metaal demonstreerde Dony door er in 1811 het dak van de Luikse Saint Barthélemykerk mee te laten bedekken.
Het strategisch belang van de Galmei-mijn bij Kelmis (Duitstalige benaming voor La Calamine, een verbastering van Galmei) was door deze ontdekking sterk toegenomen. Dat leidde ertoe dat bij het trekken van nieuwe grenzen tijdens het Congres van Wenen (1814) een ministaatje werd uitgeroepen om onenigheid over het eigendom tussen de koninkrijken Pruisen en Nederland te voorkomen. Neutraal Moresnet, met een oppervlakte van slechts drieënhalve vierkante kilometer, hield stand van 1816 tot 1920, waarna het samen met de Oostkantons onderdeel werd van België als compensatie voor de geleden schade tijdens de Eerste Wereldoorlog. Dony liet zinkfabrieken bouwen in Saint Léonard (1808, tegenwoordig een wijk van Luik) en Moresnet (1820), maar raakte toen in financiële problemen en verkocht zijn onderneming aan François Dominique Mosselman. Deze Brusselse zakenman verplaatste in 1836 de productie in ‘t Luikse van Saint Léonard naar voorstad Angleur, met naast een fabriek ook een kantoorgebouw. 1836 was in feite ook het oprichtingsjaar van de Maatschappij Vieille Montagne, die uiteindelijk in 1989 opging in Umicore. Deze multinational is nog altijd in het bezit van haar oorspronkelijke locatie aan de Ourthe in Angleur, hoewel de activiteiten er tegenwoordig minimaal zijn. In de daaropvolgende decennia opende het bedrijf meer fabrieken in België (Tilff, Hollogne-aux-Pierres, Flône en Balen) maar ook in andere landen zoals Frankrijk en Duitsland, waaronder die in Oberhausen. Omdat door deze productie-uitbreidingen de mijn in Neutraal Moresnet uitgeput begon te raken kocht de Maatschappij Vieille Montagne zinkertsmijnen aan in Duitsland (1853), Zweden (1857) en Italië (1865) om verzekerd te blijven van de aanvoer van grondstoffen.Afbeelding 3: De roosterij van zinkfabriek Altenberg die operationeel was van 1857 tot 1928.
Nadat binnen het Duitse Tolverbond ter bescherming van de eigen industrie hoge invoerheffingen van kracht werden, was het voor de Maatschappij Vieille Montagne niet meer interessant om in België zink voor de Duitse Markt te produceren. Daarom begon ze in 1853 met de opbouw van een productieapparaat in Duitsland zelf en koos daarbij voor het Ruhrgebied omdat daar door de industrialisatie de vraag naar zink het grootste was. Dit omvatte zinkfabrieken (Zinkhütten) in Essen Borbeck en Mühlheim Eppinghofen en een walserij (Walzwerk) in Oberhausen. In laatstgenoemde plaats kocht de maatschappij een stuk grond langs de Köln-Mindener Eisenbahn, waarop in twee jaar tijd de eerste bedrijfsgebouwen verrezen. Vanaf 1855 werd hier het ruwzink uit Essen Borbeck en Mühlheim Eppinghofen omgesmolten en tot plaatwerk uitgewalst. De productie in dit eerste jaar bedroeg zo’n achthonderd ton. Uitbreidingen lieten niet lang op zich wachten, want naast een magazijn en nieuwe machines nam men in 1857 een zinkroosterij (Rösthütte) met veertien ovens in gebruik, zodat Oberhausen ook zelf haar ruwzink kon produceren. Het stadsbestuur was allerminst ingenomen met de zwavelhoudende dampen die de fabriek vanaf toen uitbraakte en zou tientallen jaren blijven protesteren. Hoe de bewoners van het aangrenzende arbeiderswijkje, dat in hetzelfde jaar gereed kwam, hier tegen aan keken is onbekend. Waarschijnlijk zal het hen onverschillig gelaten hebben, gezien het feit dat ze er ook tijdens hun dagelijkse werk aan blootgesteld werden. In 1858 was de productiecapaciteit al gestegen tot vijftienhonderd ton zink en bedroeg het personeelsbestand honderddertig arbeiders. Nadat al eerder de roostovens in Mühlheim Eppinghofen stilgelegd waren, volgden in 1873 ook die van Essen Borbeck, zodat de Maatschappij Vieille Montagne in Duitsland enkel nog in Oberhausen ruwzink produceerde. Hierop vooruitlopend had men reeds in 1867 op het fabrieksterrein een raccordement met verlaadstation aangelegd om grote hoeveelheden zinkerts via het spoor te kunnen ontvangen. In de daaropvolgende decennia onderging de wals-capaciteit een stelselmatige uitbreiding totdat in 1896 maar liefst tien exemplaren van uiteenlopende afmetingen in gebruik waren. De jaarproductie bedroeg toen inmiddels tienduizend ton, met de ertsverwerkingscapaciteit als groeiend knelpunt. Met de bouw van zes nieuwe roostovens kon men rond de eeuwwisseling wat dat betreft weer een tijd vooruit. Dankzij ingebruikname van een smederij en machinewerkplaats werd het complex ook zelfvoorzienend op het gebied van onderhoud en reparatie.
Het is in deze beginjaren van de vorige eeuw dat Zinkfabrik Altenberg de aanblik kreeg zoals die vandaag de dag nog bestaat, met aan de straatzijde de twee voorraadhallen uit 1910 met hun hoge vensters in de kopgevels, daarachter de nieuwe walserijhal, elektriciteitscentrale en blikslagerij uit 1909 en daarnaast het witgepleisterde magazijn en de directievilla met parkje uit 1911. De blikslagerij was een investering van de Maatschappij Vieille Montagne om ook op de Duitse markt eindproducten te kunnen leveren zoals dakgoten en regenpijpen. De oprichting van een eigen bedrijfsbrandweer met alle benodigdheden vormde in 1913 het voorlopige sluitstuk van deze uitbreidingsoperatie. In dat jaar bedroeg de productie bijna zestienduizend ton en had het bedrijf zo’n driehonderdveertig medewerkers op de loonlijst staan. Oberhausen nam ruim twintig procent van de gewalste producten binnen de Maatschappij Vieille Montagne voor haar rekening en was op dit gebied nummer één in het hele Ruhrgebied.Afbeelding 4: De grote walserij die tussen 1904 en 1909 gebouwd werd en waarin zich naast een vliegwiel van de stoommachine ook nog een smeltoven met gietcarrousel bevindt. Nu biedt de hal onderdak aan de vaste collectie van het Rheinisches Industriemuseum.
Gedurende haar hele bestaan had de fabriek moeite om geschikt personeel te vinden en blijvend aan zich te binden. Gemiddeld hielden de arbeiders het werk maar tot hun vijfenveertigste vol, niet alleen omdat het om ‘Knochenarbeit’ ging, maar vooral omdat de zwavelhoudende dampen hun gezondheid zwaar aantastten. Sociale voorzieningen als een ziekenkas, invaliditeitspensioen en woongelegenheid in een ‘Siedlung’ bij de fabriek waren dan ook een absolute noodzaak voor de Maatschappij Vieille Montagne om de rangen gevuld te houden. De combinatie van dit personeelsprobleem en het toenemende protest tegen de luchtverontreiniging vanuit de omgeving deden de directie er in 1928 toe besluiten om het roosten van zinkerts te beëindigen. Voor dit deel van het productieproces liet zij in Essen Borbeck een moderne roosterij bouwen met een zwavelzuurfabriek voor de verwerking van het afgas. Vanaf die tijd hield men zich in Oberhausen enkel nog bezig met gieten en walsen, in feite waarvoor de vestiging oorspronkelijk ook was opgericht. In 1934 werd het bedrijf door het nationaalsocialistische regime gedwongen haar naam te veranderen aangezien de taal van aartsvijand Frankrijk niet meer gewenst was binnen Das Reich: Vieille Montagne veranderde in Altenberg. Haar laatste aanpassing onderging de fabriek in 1947 met een nieuwe hal voor de vervaardiging van zinkplaten voor drukkerijen. Hiertoe behoorde ook een proces om deze platen, die tot een zeer nauwkeurige dikte gewalst waren, te voorzien van een lichtgevoelige laag. Gedurende de naoorlogse periode schommelde het werknemersaantal rond de honderdvijftig en tot de bedrijfssluiting in 1981 kwam daar weinig verandering in omdat het nooit tot automatisering van de productie kwam.
Toen er in de jaren zeventig overheidsbudgetten beschikbaar kwamen voor sanering en herbestemming van industrieterreinen greep Oberhausen deze als eerste aan om dat van steenkolenmijn (Zeche) Concordia om te vormen tot een woongebied met winkelcentrum. Daarna was Zinkfabrik Altenberg aan de beurt en de bedrijfsleiding greep deze kans aan om haar productie naar Essen Borbeck te verplaatsen, zodat er niet meer geïnvesteerd hoefde te worden in modernisering. In 1981 was deze verhuizing gerealiseerd, maar waren ook de plannen van het stadsbestuur van Oberhausen veranderd. In plaats van een nieuwbouwproject ging de voorkeur nu uit naar behoud van een deel van de fabrieksgebouwen om daar onder andere een cultureel centrum in te huisvesten. Daarnaast toonde Landschaftsverbandes Rheinland (LVR) interesse om er haar industriemuseum te vestigen. Bij het bodemonderzoek dat hieraan voorafging werden echter dermate hoge concentraties lood, cadmium en zwavel vastgesteld dat een bodemsaneringsoperatie ter waarde van dertien miljoen Mark nodig was vooraleer deze plannen gerealiseerd konden worden. Na afronding van deze werkzaamheden in 1994 werden de walserijhal, elektriciteitscentrale, directievilla en het ketelhuis ingericht als museum over het industriële verleden van het Ruhrgebied en in 1997 geopend voor het publiek.Afbeelding 5: De gietcarrousel maakt onderdeel uit van de permanente tentoonstelling van het Rheinisches Industriemuseum.
Het gieterijverleden van Oberhausen gaat echter nog een eeuw verder terug in de tijd dan Zinkfabrik Altenberg en ook daar besteedt het Rheinisches Industriemuseum aandacht aan. In 2006 legden medewerkers van deze instelling bij een archeologische opgraving in het stadsdeel Osterfeld de restanten bloot van de St. Antony Hütte. Localisering was daarbij geen probleem, aangezien de directiewoning van dit voormalige hoogovencomplex tot op de dag van vandaag wél bovengronds behouden is gebleven. In 1758 werd hier begonnen met het smelten van ijzeroer (Raseneisenerz) in een hoogoven en het verder verwerken tot producten in een gieterij. Daarmee was dit het eerste ‘Eisenwerk’ van het Ruhrgebied, dat later min of meer synoniem kwam te staan voor kolen en staal. Samen met twee naburige Hütten, Gute Hoffnung (1782) en Neu Essen (1791), kwam de St Antony Hütte in handen van een viertal ondernemers, waaronder de gebroeders Haniel, die het uitbouwden tot het kolen- en staalbedrijf Gutehoffnungshütte (GHH) dat op haar hoogtepunt bijna honderdduizend werknemers telde. Het centrale magazijn van de GHH, tussen 1921 en 1924 gebouwd naar ontwerp van de bekende architect Peter Behrens, bestaat nog altijd en is eveneens in gebruik als tentoonstellingslocatie van het Rheinisches Industriemuseum. Gezien het belang van de St Antony Hütte voor het industriële verleden van het gehele Ruhrgebied, besloot men om de blootgelegde fundamenten van de hoogoven en de gieterij permanent zichtbaar te laten voor het publiek. Ter bescherming van de restanten en ter beschutting van de bezoekers kwam er een grote overkapping van verzinkt staal, waarna de locatie ter gelegenheid van Ruhr 2010 geopend werd als het eerste industrie-archeologische park van Duitsland.Afbeelding 6: De overkapping van de fundamenten van de St. Antony Hütte, uitgevoerd in verzinkt staal, ontving diverse architectuurprijzen.