Afbeelding 1: De Haagse elektriciteitscentrale gezien vanaf de overzijde van het Verversingskanaal.
De elektriciteitscentrale uit 1906 aan het De Constant Rebecqueplein mag dan de oudst nog werkende van Nederland zijn, toch gaat de geschiedenis van de energieopwekking in de hofstad nog verder terug in de tijd, en wel tot 1889. Toen werd vanaf de Hofsingel een elektriciteitsnet gevoed dat een belangrijk deel van de binnenstad besloeg, waaronder regeringsgebouwen, het koninklijk paleis, hotels en kantoren. Het betrof een initiatief van de Nederlandsche Maatschappij voor Electriciteit en Metallurgie (NMEM), een bedrijf dat sinds 1882 het Duitse Siemens & Halske vertegenwoordigde. Deze onderneming, die door grondlegger Werner von Siemens was opgericht om installaties voor telegrafie te bouwen, had de nieuwe energiebron elektriciteit omarmd voor een volgende groeispurt die mede door de NMEM gerealiseerd moest worden. Dat die al in 1883 een concessie aanvroeg in Den Haag voor de aanleg van elektrische verlichting is eenvoudig verklaarbaar uit het feit dat er in het regeringscentrum voor deze moderne ontwikkeling meer dan voldoende klandizie te verwachten was. De NMEM kocht een pand aan de Hofsingel om er een centrale in onder te brengen, maar door bezwaar van omwonenden verstreken er nog vijf jaar alvorens met de opbouw van de installatie kon worden begonnen.Afbeelding 2: Het ketelhuis van de Haagse Electriciteitsfabriek.
Voor het aandrijven van acht Siemens-dynamo’s werden vier stoommachines met een totaalvermogen van 850 pk bij de firma Stork gekocht. Hiermee konden twaalfduizend gloeilampen branden op een gelijkspanning van 110 V, mits het tijdens daluren in accu’s opgeslagen vermogen daarbij werd ingezet. Technisch was het een succes, financieel verkeerde de NMEM echter aan de rand van de afgrond. Dit had overigens meer te maken met buitenlandse projecten, elektriciteitscentrales in Italië en Luxemburg, waaraan ze zich vertild had, dan met de Nederlandse activiteiten. Siemens zag vergelijkbare problemen bij vertegenwoordigers in andere landen, terwijl ze die nu juist hard nodig had omdat concurrerende bedrijven van eigen bodem zoals de Allgemeine Elektricitäts-Gesellschaft (AEG) en Schuckert & Co. inmiddels ook aan het expanderen waren. Daarom werd besloten om in het buitenland zelf zogenaamde technische bureaus op te zetten om de zaken te behartigen. Ze kocht daarom in 1891 de Haagse centrale van de NMEM aan de Hofsingel en een pand verderop in deze straat om er haar Nederlandse Siemens-vestiging in onder te brengen. Het betekende het begin van ‘Siemens Nederland’ dat vandaag de dag nog steeds haar hoofdkantoor in Den Haag heeft. Vrijwel alle producten en diensten van het moederbedrijf werden vanuit Den Haag op de Nederlandse markt gebracht, zoals telefooncentrales, röntgenapparatuur, railvervoersystemen, huishoudelijke producten en energieopwekkingseenheden. Wat dat laatste betreft werd al spoedig een succes geboekt in Rotterdam, waar Siemens de opdracht kreeg om aan de Oostzeedijk de eerste gemeentelijke elektriciteitscentrale te bouwen. Toen deze in 1894 in gebruik werd gesteld had het de primeur dat in Nederland voor het eerst elektriciteit werd ingezet al krachtbron, namelijk voor de havenkranen van het Blaauwhoedenveem aan de Wilhelminakade. Op de thuisbasis in Den Haag zou het echter anders lopen.Afbeelding 3: De gemeentelijke ‘Electriciteitsfabriek’ kort na gereedkomen in 1906. De aanleg van het De Constant Rebecqueplein liet nog vijf jaar op zich wachten.
Het Centraal-Station voor Electrische Stroomlevering zoals het gebouw aan de Hofsingel was gaan heten maakte na de overname door Siemens een aanzienlijke groei door. In vijftien jaar tijd nam het aantal aansluitingen toe van vijftienhonderd naar tweeëntwintigduizend, waarvoor de centrale tussen 1895 en 1898 nog eens fors was uitgebreid door confiscatie van aangrenzende panden en woonhuizen. De ongunstige concessievoorwaarden van de gemeente boden echter weinig ruimte voor verdere uitbreiding. Toen Siemens in 1897 de gemeente Den Haag vroeg om meer mogelijkheden en zekerheden bleek bovendien dat de gemeente twijfels plaatste bij de particuliere exploitatie van elektrische energie en nadacht over een eigen centrale. Uiteindelijk werd besloten dat de stad een eigen, gemeentelijke elektriciteitscentrale liet bouwen door Siemens’ concurrent AEG. Voor de locatie viel de keuze op ’t Kleine Veentje, een onbebouwd terrein van volkstuinen net buiten de singels. Het ontwerp van de nieuwe ‘Electriciteitsfabriek’ werd geleverd door gemeentearchitect Adam Schadee, die zich daarvoor liet inspireren door de eclectische stijl die destijds voor utiliteitsbouw erg in zwang was. De façade aan de stadszijde, waarachter de kantoren schuilgingen, kreeg een kasteelachtige uitstraling met een entree die veel weg had van een middeleeuws poortgebouw. Daarachter lagen het ketelhuis, de machinehal en twee opvallende schoorstenen van vijfenveertig meter hoog. De technische installatie werd door de eerste directeur van het Gemeentelijk Energiebedrijf, Nicolaas Jan Singels, in samenwerking met AEG ontworpen. Pikant detail is overigens dat hij carrière had gemaakt bij Siemens en enkele jaren directeur was geweest van het Centraal-Station voor Electrische Stroomlevering, dat een jaar na ingebruikname van de nieuwe Haagse Electriciteitsfabriek in 1906 buiten bedrijf werd gesteld.Afbeelding 4: Het Haags ooievaartje boven de entree herinnert nog aan de tijd dat elektriciteits-voorziening een gemeentelijke aangelegenheid was.
Siemens wist overigens snel weer een order te boeken in de elektriciteitsopwekking. In Leidschendam bouwde de onderneming een centrale voor de eerste elektrische spoorlijn van Nederland, die tussen Rotterdam-Hofplein en Den Haag – Scheveningen. Deze Zuid-Hollandsche Electrische Spoorwegmaatschappij (ZHESM) liet vanaf 1908 haar treinen rijden op tien kilovolt wisselstroom, dat (helaas) niet de standaard werd voor de latere elektrificatie van het volledige Nederlandse spoorwegnet. Toevallig genoeg was het ook een vervoersmaatschappij die als eerste elektriciteit afnam van het Haagse gemeentelijke energiebedrijf. Lijn 5 van de HTM kreeg op 1 februari 1906 gelijkstroom geleverd op haar bovenleiding, nog voordat er particulieren waren aangesloten. Aanleg van de Constant Rebecquestraat, waardoor de centrale ook vanuit de binnenstad bereikbaar was, volgde pas in 1911. Vanwege de steenkolengebrek tijdens de Eerste Wereldoorlog werd er geëxperimenteerd met vuilverbranding, waarmee men de helft van de elektriciteitsbehoefte wist te dekken. De groei van de stroomafzet nam daarna weer onstuimig toe, niet in de laatste plaats omdat Den Haag de eerste stad was die besloot om voor haar openbare verlichting over te schakelen van stadsgas op elektriciteit. Bovendien waren eind jaren twintig alle woningen aangesloten op het elektriciteitsnet, waardoor de gemeentekas jaarlijks profiteerde van de aanzienlijke winsten uit het energiebedrijf. Daarnaast was het GEB een werkgever waar meer dan duizend personeelsleden hun brood verdienden.Afbeelding 5: De turbinehal.
Veranderingen die zich na de Tweede Wereldoorlog aandienden waren de overstap van steenkool op aardgas als energiebron in de jaren zestig en aanleg van stadsverwarming in de jaren zeventig. In plaats van het lozen van restwarmte op het naastgelegen Verversingskanaal werd deze nu uit oogpunt van energiebesparing ingezet om woonwijken, bedrijventerreinen en een ziekenhuis te verwarmen. Dankzij deze rol heeft de centrale zich ook in de stad kunnen handhaven, waar elders juist plaatsvervangers aan de rand van de stad werden gebouwd. Hiervoor werd de centrale in 1983 uitgerust met een stoom- en gasturbine (STEG) installatie, die een kwart eeuw later nog eens vernieuwd werd, maar dan in opdracht van E.ON, het Duitse energieconcern waar het gemeentelijke energiebedrijf in 1999 in was opgegaan. In een eeuw tijd is er veel aan het complex verbouwd, maar daarbij is oorspronkelijke gebouw aan het De Constant Rebecqueplein met in tegeltableau het opschrift ‘Electriciteitsfabriek’ behouden gebleven. Dit is tevens de naam van de stichting die voor een periode van zes jaar dit monumentale gedeelte van de centrale in bruikleen heeft gekregen van E.ON voor exposities en podiumactiviteiten.Afbeelding 6: De Electriciteitsfabriek in zijn nieuwe rol als expositieruimte voor grote kunstobjecten.