Afbeelding 1: In wat eens Spinnerei Startz was is nu een Kulturhaus met de naam ‘Barockfabrik’ ondergebracht.
De oorsprong van de Akense textielindustrie ligt in de lakennijverheid die hier al in de middeleeuwen tot ontwikkeling kwam. Net als in naburige steden Monschau en Verviers waren het de beken en riviertjes die zacht water aanvoerden uit de Eiffel en volmolens aandreven die de Tuchmacherei juist hier tot grote bloei brachten. Daar komt bij dat de schaapskuddes die op de destijds schaarser beboste heuvels gehoed werden de benodigde wol leverden, hoewel in navolging van de Lage Landen vanaf de achttiende eeuw werd overgeschakeld op de kwalitatief betere Merinowol uit Spanje. Toen na de Vrede van Munster binnen Rijksstad Aken lakenwevers en –handelaren van protestante huize hun economische mogelijkheden sterk begrensd zagen, weken zij uit naar omliggende gemeenten als Burtscheid, Eupen en Vaals om hun ondernemingen voort te zetten. Zo kwam de Lutherse lakenfabrikeur Johann Arnold von Clermont naar Vaals, waar het gelijknamige huis (zijn voormalige manufactuur), de achthoekige kerk, Huis Bloemendal en Kasteel Vaalsbroek nog herinneren aan zijn imperium. De omgekeerde weg maakte textielondernemer Wilhelm Peters uit Eupen in een recenter verleden. Toen deze stad na afloop van Wereldoorlog I door het vredesverdrag van Versailles aan België toegewezen werd opende hij een fabriek in Aken om producten af te kunnen zetten op de Duitse markt zonder hoge invoerrechten te hoeven betalen.Afbeelding 2: Tuchfabrik Wilhelm Peters & Co, tegenwoordig een appartementen-complex, beschikt nog over een vroege, vierkante schoorsteen.
Veel Akense textielfabrieken zijn ontstaan uit watermolens, waarvan er in en om de stad op het hoogtepunt wel een honderdtal te vinden was. Veel daarvan waren er overigens begonnen als ‘Kupfermühle’, maar toen de productie van messing (geelkoper) zich in de zeventiende eeuw naar het naburige Stolberg verplaatste, kwamen ze in gebruik als wasserij, ververij of volmolen. Ze bevonden zich buiten de stadsmuren langs waterlopen als de Wildbach, Dorbach, Johannisbach, Kannegießerbach, Gillesbach en Beverbach. Toen de stad zich in de negentiende eeuw uitbreidde werden ze overkluisd om nieuwe woonwijken te kunnen aanleggen. De textielondernemers wisten zich te handhaven door van waterkracht over te schakelen op stoomkracht en de ‘Tuchfabriken’ die zo ontstonden werden opgenomen in woonblokken, waarin zich eveneens het woonhuis, kantoor of magazijn bevond, dat via een poort toegang gaf tot het binnenterrein. Voorbeelden hiervan zijn Tuchfabrik Kesselkaul in de Krakaustraße, Tuchfabrik Peters in de Ottostraße, Aktienspinnerei Aachen in de Viktoriastraße, Tuchfabrik Aachen in de Sophienstraße en Tuchfabrik Arnold & Schüll in de Oranienstraße. Na sluiting van deze bedrijven hebben de gebouwen aan de straatzijde meestal een nieuwe bestemming gekregen en is hun industrieel verleden alleen nog maar aan de poort herkenbaar. Hoewel de fabrieksschoorsteen op het binnenterrein vaak al is verdwenen, kan men daar af en toe toch nog interessante relicten aantreffen, zoals bijvoorbeeld de achthoekige trap/lifttoren van Tuchfabrik Aachen met een waterreservoir naar ontwerp van Otto Intze. Afbeelding 3: In het nabij Aken gelegen buurtschap Komerich staat nog altijd het fabrieksgebouw van Streichgarnspinnerei P.J. Kutsch. Vóór haar verhuizing naar de Stockheider Mühle was hier het textielmuseum ‘Tuchwerk Aachen’ gevestigd.
Volmolens die voldoende ver van de stad verwijderd lagen om niet te worden opgeslokt ontwikkelden zich evengoed tot textielfabrieken, omdat alleen op die manier de concurrentie vol te houden was. Drie exemplaren, die nog letterlijk ‘in het groen’ liggen, zijn behouden gebleven al wil dit niet altijd zeggen dat ze nog veel van hun oorspronkelijkheid bewaard hebben. Dit laatste geldt zeker niet voor de Stockheider Mühle in het noordelijke stadsdeel Laurensberg. Reeds in de dertiende eeuw bevond zich op deze plaats een watermolen aan de Wildbach, die in 1788 voor het eerst als volmolen staat vermeld. Een eeuw later gaat men er over op het verven en appreteren van wollen stoffen en het complex blijft als dusdanig tot 1983 in gebruik. Tegenwoordig tonen kunstenaars er hun artistieke creaties en biedt een moderne hal onderdak aan de omvangrijke museumcollectie textielmachines van ‘Tuchwerk Aachen’. Het zijn vooral de schoorsteen en het portiergebouw die de Stockheider Mühle nog een industriële uitstraling verschaffen, al zijn deze van vrij recente datum. Veel authentieker gebleven is de Komericher Mühle in het zuidelijke stadsdeel Aachen-Brand. In 1769 kwam deze voormalige Kupfermühle in gebruik als volmolen en groeide daarna onder de naam P.J. Kutsch uit tot een strijkgarenspinnerij die het tot 1960 vol wist te houden. Naast het ketelhuis met schoorsteen en de sheddakhal zijn ook de waterturbine, molenvijver en molengracht uit de pre-industriële fase nog aanwezig. Dit laatste geldt eveneens voor Filztuchfabrik Bossbach in Aachen-Sief, die met haar natuurstenen muren en getoogde vensters met roedeverdeling representatief is voor de bouwstijl van het Eiffelland.Afbeelding 4: Weinig aan de Stockheider Mühle herinnert nog aan het molenverleden, maar binnen geeft de machinecollectie van Tuchwerk Aachen een mooi historisch beeld van de Akense textielindustrie.
De overstap van strijkgaren op kamgaren betekende in 1870 een nieuwe impuls voor de Akense textielindustrie. Het kammen van wol om de vezels parallel te leggen en ongerechtigheden te verwijderen, ten einde hieruit een regelmatiger, minder volumineus garen te kunnen spinnen, dateert al uit de middeleeuwen, maar maakte pas opgang na de uitvinding van de kammachine. Concurrerende textielgebieden in het Bergisches Land (Wuppertal) en Saksen (Leipzig) waren Aken hier al in voorgegaan om gladder weefsel voor dameskleding te produceren. Het eerste kamgaren kwam nog uit de pas veroverde Elzas en spoedig zou ook herenkleding uit dit hoogwaardige garen geweven gaan worden. Een textielonderneming die hier bij uitstek van profiteerde, en zelfs uitgroeide tot één van de grootste van Aken, was Tuchfabrik Kesselkaul. De vader van oprichter Johann Heinrich Kesselkaul was koloniaal bestuurder geweest in China en India en dankzij zijn contacten ontstonden handelsrelaties met het Verre Oosten, later gevolgd door Zuid-Amerika. De export van Kashmirstoffen was al succesvol, maar toen de productie met kamgarenstoffen werd uitgebreid ontving het bedrijf hier zelfs prijzen voor op wereldtentoonstellingen, zoals voor haar donkerblauwe ‘Drap Royal’ die het met name goed deed in Nederlands-Indië. Weefsels van kamgaren waren lichter dan de traditionele wollen stoffen en daardoor comfortabeler te dragen in de tropen. Na 1900 werden ook velours en uniformstoffen toegevoegd aan het assortiment, wat compensatie bood toen vanaf de jaren dertig de concurrentie van de Japanse textielindustrie op de Aziatische markt sterk toenam. De naoorlogse concurrentie uit de Zuid-Europese lagelonenlanden betekende echter wél de genadeklap voor het bedrijf, dat in 1977 haar poorten moest sluiten.Afbeelding 5: Tuchfabrik Kesselkaul was actief van 1815 tot 1977 en had vooral succes met de export van haar kamgarenstoffen naar Zuid-Amerika en Nederlands-Indië.
Al vroeg gingen zich in Aken andere ambachten toeleggen op benodigdheden voor de lakennijverheid en ook deze groeiden later uit tot een volwaardige industrietak: de textielmachinebouw. Het spits werd hierbij afgebeten door de naaldensmederij waarvan de eerste berichtgeving teruggaat tot de zestiende eeuw. Ook hier betrof het een innovatie die uit Spanje werd overgenomen, namelijk het gebruik van staaldraad en deze zogenaamde Spaanse naalden werden al snel een begrip. Van de talloze watermolens die zich in de omgeving van Aken bevonden dienden er velen voor het aandrijven van slijp- en schuurstenen ter vervaardiging van naalden. Strenge keurmeesters zagen toe op de kwaliteit en toen in de negentiende eeuw ook slijp-, stans-, strek- en freesmachines beschikbaar kwamen die speciaal op dit product waren toegesneden waren er op het hoogtepunt maar liefst vierentwintig fabrieken actief in deze branche. Naast naalden voor de huisnijverheid betrof het hierbij bijvoorbeeld ook naaimachinenaalden, speldnaalden, haaknaalden en chirurgennaalden. Met meer dan tweeduizend arbeiders in haar hoogtijdagen was Rheinnadel GmbH veruit de grootste. Het fabrieksgebouw uit 1910 aan de Reichsweg is behouden gebleven en huisvest tegenwoordig het Aachener Stadtarchiv.Afbeelding 6: Het voormalige fabriekspand van Rheinnadel GmbH is nu het onderkomen van het Aachener Stadtarchiv.
Onmisbaar in het garenspinproces is de kaardmachine voor de vorming van het benodigde vlies. Het was de Fransman Tubusc die deze in de achttiende eeuw in Aken introduceerde, maar pas nadat de machinebouwers Held en Uhle hier de nodige verbeteringen in hadden aangebracht gingen de spinnerijen over op het machinaal kaarden. De ervaring in metaalbewerking die men in Aken had opgebouwd met de naaldenproductie werd vanaf toen ook ingezet om de zogenaamde garnituren ter bekleding van de trommels van de kaardmachines te fabriceren. Ook andere textielmachinebouwers in Aken begonnen vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw naam te maken: firma Severin Heusch als eerste fabrikant van lakenscheermessen in Duitsland, firma Hemmer met wasmachines en walkvaten, machinefabriek Krantz met productielijnen voor wolwasserijen, blekerijen, ververijen, appreteermachines en centrifuges. Het was ook in deze jaren dat de Rheinisch-Westfälische Technisch Hochschule (RWTH) in Aken begon met het opleiden van ingenieurs voor de zich stormachtig ontwikkelende industrie. Ook voor de textielindustrie en haar machinebouw ontstond een opleiding die tot op de dag van vandaag bestaat als Institut für Textiltechnik.Afbeelding 7: Sinds haar verhuizing naar de Stockheider Mühle beschikt Tuchwerk Aachen over voldoende ruimte om een complete kaardmachine, ofwel ‘Krempel’, aan het publiek te tonen.
In navolging van de textielindustrie ontwikkelden zich in Aken en omgeving talrijke toeleveranciers die zeep, wasmiddelen en verfstoffen gingen produceren. Het bekendste voorbeeld daarvan is Henkel & Cie. dat vanaf 1874 zeeppoeder op de markt bracht, in 1878 gevolgd door bleeksoda op basis van waterglas. Internationale faam verwierf dit bedrijf pas toen het in 1907 ‘Persil’ introduceerde, hoewel het toen al in Düsseldorf gevestigd was, wat nog altijd haar ‘Standort’ is. De ‘Aachener Chemische Werke für Textil Industrie’ specialiseerden zich eveneens in dit soort zeepproducten. Hun voormalige fabrieksgebouw aan de Rathausstraße in stadsdeel Laurensberg staat er sinds een recente restauratie weer fraai bij en biedt onderdak aan een restaurant onder de naam ‘Kaiserwetter’. Dankzij haar zachtheid was het Eiffelwater zeer geschikt voor het wassen van wollen stoffen. Door het lage gehalte aan calcium en magnesium trad er nauwelijks de-activatie van de zeep op, zoals bij hard water wel het geval is en dan een neerslag achterlaat dat nauwelijks meer weg te spoelen is. Hetzelfde voordeel speelde bij het verven, aangezien kleurstoffen dezelfde neiging vertonen.Afbeelding 8: In de voormalige fabriek van de ‘Aachener Chemische Werke für Textil Industrie’ kan nu getafeld worden bij ‘Kaiserwetter’.
Hoe sterk de industriearchitectuur binnen een eeuw tijd veranderde toont Schirmfabrik Emil Brauer in de Jülicherstraße. Deze kwam tot stand in 1928 volgens het ontwerp van architect Josef Bachmann, die zich door de principes van het Bauhaus liet inspireren. Opgetrokken uit een skelet van gewapend beton, bekleed met rode en gele bakstenen rond grote horizontale vensterpartijen en geometrische grondvormen kan het verschil met de sobere fabriekshuizen uit voorgaande eeuwen niet groter zijn. Het ontwerp bestond uit een grote, centrale sheddakhal met daarom heen een carrévormig gebouw van drie etages waarin de kantoren, magazijnen, personeelsvoorzieningen en een showroom waren ondergebracht. Zelfs aan geïntegreerde bedrijfswoningen voor de huismeester en portier was gedacht. Meer dan duizend medewerkers produceerden hier dagelijks zo’n tienduizend paraplu’s waarmee het binnen Europa de grootste fabriek in haar soort was. Twee jaar later verrees verderop aan de Jülicherstraße een garagecomplex van Opel eveneens in modernistische bouwstijl. Tot in de jaren zeventig zijn er in de fabriek paraplu’s vervaardigd, hoewel ondertussen steeds meer ruimte voor andere bedrijvigheid werd ingezet. Terzelfdertijd strandden de plannen van het gemeentebestuur om in het Lousbergpark een groot museum te bouwen voor de collectie hedendaagse kunst van chocoladefabrikant Peter Ludwig en zijn vrouw Irene Monheim. Besloten werd daarop om deze Ludwig Sammlung ten toon te stellen in de inmiddels tot monument verklaarde Schirmfabrik. Na een twee jaar durende verbouwing opende in 1991 het Museum Ludwig Forum für Internationale Kunst haar deuren voor het publiek en is sindsdien een begrip geworden.Afbeelding 9: Schirmfabrik Emil Brauer huisvest tegenwoordig het Museum Ludwig Forum voor internationale kunst.