Breda

Breda - De Drie Hoefijzers (2)Afbeelding 1: In de voormalige brouwzaal van De Drie Hoefijzers is sinds 2017 een filiaal van horecaonderneming Beers & Barrels gevestigd.

Toen het InBev-concern in 2004 haar brouwerij in Breda sloot, kwam daarmee een einde aan een eeuwenlange biertraditie in deze stad. Van de ambachtelijke brouwerijen in de Bredase binnenstad resteren nog enkele monumentale panden, zoals die van de Witte Leeuw (actief tot 1916, nu restaurant Breda Binnen) en het Wit Anker (actief tot 1902, nu woonhuis) aan de Haven. De enige die uitgroeide tot een industrieel bedrijf was gesitueerd in de Boschstraat en stond bekend onder de naam de ´Drie Hoefijzers’. Hoewel de eerste naamsvermelding dateert van 1628, werd er toen op die plaats waarschijnlijk al decennialang bier gebrouwen. Het vermoeden bestaat dat de naam is overgenomen van een tegenovergelegen smederij, waar de paarden met drie hoefijzers heengebracht werden om deze weer met vier exemplaren te verlaten. In 1807 komt de onderneming in handen van de Eindhovense familie Smits, die het bedrijf sterk uitbreidt en in 1867 de naam Smits van Waesberghe aanneemt.SAMSUNG DIGITAL CAMERAAfbeelding 2: Reclameaffiche van  De Drie Hoefijzers, met daarop afbeeldingen van de nieuwe brouwerij aan de spoorlijn van Breda naar Tilburg. Mouterij Ceres is hierop herkenbaar aan het dubbele tentdak. 

Het is dan inmiddels de grootste brouwerij van Breda, die met de aanschaf van een stoommachine in 1871 haar productie gedeeltelijk mechaniseert. De opkomst van het Beiers bier is in 1887 reden om de binnenstad te verlaten en een daarvoor geschikt brouwerijcomplex te laten optrekken aan de spoorlijn naar Tilburg. Deze gronden aan de noordzijde van de stad kwamen beschikbaar na het slechten van de vestingwerken en vormden het eerste industrieterrein van Breda. Daar bevond zich al sinds 1880 de mouterij Ceres die de familie Smits van Waesberghe er samen met de Bredase bankier Ingenhousz had laten bouwen en waarnaar later de straat vernoemd is waaraan de Drie Hoefijzers zich gedurende de twintigste eeuw ontwikkeld heeft tot één van de belangrijkste brouwerijen van Nederland.

In 1968 verkoopt de familie Smits van Waesberghe het bedrijf aan het Britse Allied Breweries Ltd., dat al eerder het Rotterdamse Oranjeboom heeft overgenomen en dit bier nu ook in Breda laat produceren. Omdat de overgang naar de merknaam Skol in de jaren zeventig geen succes is, herintroduceert men het Oranjeboombier in 1980. Na sluiting van de Rotterdamse Oranjeboombrouwerij in 1990 gaat deze naam over op de Bredase vestiging, die hem tot de sluiting in 2004 blijft voeren. De naam Drie Hoefijzers is sindsdien in ere hersteld, maar heeft tegenwoordig betrekking op de nieuwbouwwijk waarvoor het brouwerijcomplex ondertussen heeft plaatsgemaakt. Onder de naam Het Brouwhuis hebben de monumentale gebouwen een nieuwe bestemming gekregen, terwijl InBev er haar Benelux-verkooporganisatie in een nieuw kantoorgebouw heeft ondergebracht.Breda (5)Afbeelding 3: Het brouwerijcomplex aan de Ceresstraat in de jaren twintig: (1) brouwzaal, (2) machinekamer, (3) kantoorgebouw, (4) moutzolder, (5) ketelhuis met schoorsteen en (6) keldergebouw, allen uit 1887.(7) Laadhal uit 1913, (8) machinekamer uit 1916 en (9) ketelhuis met schoorsteen uit 1915. 

Ondanks de vele uitbreidingen en moderniseringen die het complex in meer dan een eeuw tijd heeft ondergaan, is tot op de dag van vandaag nog een deel van de oorspronkelijke brouwerij uit 1887 behouden gebleven. Het betreft de voormalige brouwzaal, machinekamer en de daar boven gelegen moutzolder. Deze vleugel is uitwendig duidelijk herkenbaar aan de grote rondboogvensters met witte bepleistering en ligt aan de Ceresstraat. Haaks daarop, waar nu de hoge brouwtoren staat, verrees in 1887 in dezelfde Hollandse renaissancestijl een kantoorvleugel van vier etages, die niet alleen een administratieve functie had, maar ook een laboratorium met kweekkamer voor gistcultures omvatte. Het ontwerp kwam van de hand van architect A. Verlegh, die in 1880 ook de mouterij getekend had en tot 1895 voor Smits van Waesberghe bleef werken.

Het grootste bouwvolume ontstond aan de achterzijde en strekte zich daar noordwaarts uit in de richting van de spoorlijn: het zogenaamde ‘keldergebouw’. In tegenstelling tot wat deze uitdrukking zou doen vermoeden, bevond deze hele vleugel zich boven het maaiveld en torende zelfs uit boven de andere gebouwen. Vanwege het feit dat hier een lage temperatuur heerste om ondergistend bier te kunnen produceren, hetgeen voor de komst van de koelmachine enkel ondergronds mogelijk was, bleef men dit gedeelte van de brouwerij nog lang als ‘kelder’ aanduiden. De eigenlijke lagerkelder op de begane grond beschikte uit oogpunt van isolatie over spouwmuren van meer dan een meter dik. Hier rijpte het Beierse bier in twee rijen van negen bodemvaten met een inhoud van zeventig hectoliter aan beide lange zijden en een rij van acht zadelvaten van vijftig hectoliter in het midden.

De gistkelder daarboven was een hoge ruimte omdat de zestig gistvaten van vijfendertig hectoliter zich op ijzeren balken boven de vloer bevonden. Onder de kap van Polonceau-spanten bevond zich het koelschip: een grote koperen bak waarin de gehopte wort een eerste koeling onderging door buitenlucht, die via lamellen toegang had tot deze zolderverdieping. De koelinstallatie bevond zich samen met het ketelhuis en schoorsteen ingeklemd tussen het keldergebouw aan de noordzijde en  de machinekamer en brouwzaal aan de zuidzijde. De Bredase firma Backer & Rueb leverde de twee stoomketels en alle pompen, Germania uit Chemnitz de stoommachine van vijftig pk, de compressor voor het ammoniak van de koelmachine en overige werktuigen. Het Duitse bedrijf was gespecialiseerd in installaties voor bierbrouwerijen, maar ook voor de bediening hiervan werd een beroep gedaan op de expertise van de Oosterburen. Zo heeft de Drie Hoefijzers tot 1945 louter Duitse brouwmeesters gekend. In 1904 werd nabij de brouwerij zelfs een fraai herenhuis gebouwd als onderkomen voor de Braumeister. Maar ook de leiding van de mouterij (Malzmeister) en gistkelder (Gärführer) was jarenlang in handen van Duitse vakmensen. Onder de dertig arbeiders bevonden zich dan weer opvallend veel Belgen.

De brouwzaal was bij uitstek het domein van de Braumeister en telde twee eikenhouten kuipen en twee koperen ketels (dubbelwanding, ten behoeve van verwarming met stoom), ieder met een inhoud van honderd hectoliter. De roerkuip diende voor de vermenging van mout (op bovengelegen zolder vermalen door een plet- of schrootmolen) met water, een brei of beslag die in de roerketel (beslagketel) vervolgens verwarmd werd en in de klaringskuip met filterbodem gescheiden werd in bostel (veevoer) en wort. Nadat deze wort samen met de hop gekookt had in de bier- of brouwketel, kon ze naar het keldergebouw verpompt worden voor koeling, gisting en rijping. Daar vandaan ging het bier tenslotte naar de bottelarij, aan de westelijke zijde van het keldergebouw, die ook voorzien was van een spoelhal en kuiperij voor respectievelijk het reinigen en herstellen van de fusten. De verkoop van het nieuwe, heldere Drie Hoefijzers Bier was zo’n succes dat nog voor de eeuwwisseling de eerste uitbreidingen tot stand kwamen. De opslagcapaciteit werd in 1893 verdubbeld door de lagerkelder in oostelijke richting te vergroten en plaatsing van een reservestoommachine van tachtig pk verhoogde vanaf 1895 de betrouwbaarheid van het productieproces.DSC01753Afbeelding 4: Het kantoorgebouw van brouwerij de Drie Hoefijzers uit 1927 is zowel in- als uitwendig een pareltje van  Art-Déco architectuur.  

Na 1900 was het architect F.P. van Bilsen die de ontwerpen leverde voor nieuwbouw en aanpassing van de Drie Hoefijzers brouwerij. Zo voorzag hij het kantoorgebouw in 1904 van een extern trappenhuis en portierswoning. Voor het transport van het bier naar de klanten kwam er in 1913 aan de westzijde een grote laadhal met perron. Deze gelegenheid werd ook aangegrepen om de omstandigheden voor het personeel te verbeteren. Dat kreeg boven de laadhal de beschikking over een kantine, sanitair en kleedruimten. De Eerste Wereldoorlog vormde blijkbaar nauwelijks een belemmering voor nieuwe bouwplannen, want in 1915 onderging de machinekamer een vergroting in oostelijke richting en werd aan die zijde eveneens van een nieuw ketelhuis met schoorsteen voorzien. Wederom bouwde Backer & Rueb de twee stoomketels en leverde Germania twee stoommachines: één voor het aandrijven van de compressor van de koelmachine en één voor de pompen en het roerwerk in de brouwzaal. Er bleef in de nieuwe machinekamer nog voldoende ruimte over om in 1933 een derde stoommachine te plaatsen. Toen geleverd door de Berlijnse firma Borsig en voorzien van een generator op het vliegwiel om de gehele brouwerij van elektriciteit te voorzien.

Achter de nieuwe machinekamer en het nieuwe ketelhuis werden in de jaren twintig de lagerkelders in twee fasen (1921 en 1927) wederom in oostwaartse richting uitgebreid, waarbij een constructie van gewapend beton werd toegepast. Daarnaast kwamen tijdens deze interbellumjaren twee gebouwen tot stand die door hun markante architectuur ook nu nog het beeld van de brouwerij bepalen. Op de eerste plaats is dat het kantoorgebouw dat naar ontwerp van F.P. van Bilsen tussen 1925 en 1927 in Art-Décostijl werd gebouwd. Door rijkelijke toepassing van glas-in-lood-vensters, natuurstenen ornamenten en tegeltableaus behoort het tot de voornaamste representanten van deze stroming in Nederland. Bekende bedrijven als Gispen, Pander en de Porceleyne Flesch droegen bij aan het interieur, waarin de bibliotheek, een kapsalon en Beierse Bierstube (proeflokaal) de blikvangers vormden.

Het volgende grote project, dat de periode 1928-1930 besloeg, betrof de bouw van een nieuw brouwhuis, op de plaats waar het oude kantoorgebouw had gestaan. De toren van zeven etages bestond uit een betonskelet bekleed met donkerrode baksteen en was voorzien van een liftschacht met glas-in-loodramen over de volledige hoogte. Grote vensters van glas-in-lood zorgden ook voor een overvloedige lichtinval van de brouwzaal op de tweede verdieping, die naar goed gebruik blauw betegeld was om vliegen op afstand te houden. De vijfde en zesde etage beschikten over zes betonnen silo’s van vijftien ton voor opslag van mout, dat via een pletmolen en weeginrichting op de derde en vierde verdieping naar de roerkuip kon worden aangevoerd. De onderste twee verdiepingen waren bestemd als personeelsruimte. Leverancier van de brouwinstallaties was dit maal de firma Gögel uit München. Met de mechanisering van de bottelarij in het begin van de jaren dertig kwam er voorlopig een einde aan de lange reeks van uitbreidingen.

Pas na herstel van de geleden oorlogsschade zette in 1948 de verdere groei van het complex zich voort met een vergroting van de lagercapaciteit en de bouw in 1954 van een nieuwe bottelarij achter het kantoorgebouw. Geheel in haar traditie om mee te gaan in de nieuwste technologische ontwikkelingen, liet het bedrijf tussen 1965 en ’67 aan de zuidzijde van de Ceresstraat een nieuw brouwhuis optrekken volgens het systeem Steinecker, dat zich kenmerkt door een volledig gesloten systeem van roestvaststalen ketels en tanks. Samen met een nieuw gistkeldergebouw en vier torenhoge moutsilo’s kreeg het de aanduiding ‘brouwhuis zuid’ en was middels een loopbrug verbonden met het ‘brouwhuis noord’ uit 1930 dat operationeel bleef. De meest ingrijpende wijziging die daarna nog plaats vond voltrok zich eind jaren tachtig met de verplaatsing van de bottelarij naar de noordzijde van het spoor (aan de Liniestraat). Op het terrein achter het monumentale kantoorgebouw dat daardoor vrijkwam verrees vervolgens een nieuw, kubusvormig lagergebouw naar ontwerp van architect W.G. Quist.dsc01755Afbeelding 5: Het brouwhuis uit 1930 (links), naast de brouwzaal uit 1887, de machinekamer met ketelhuis en schoorsteen uit 1916 (rechts).

Na sluiting van de brouwerij in 2004 was het behoud van de brouwzaal uit 1887, machinekamer met ketelhuis en schoorsteen uit 1916, kantoorgebouw uit 1927 en brouwhuis uit 1930 gegarandeerd dankzij hun status als rijksmonument. Dat gold niet voor het keldergebouw uit 1887 dat ondanks zijn unieke karakter aan de slopershamer ten prooi viel. Het kantoorgebouw ging al snel ruimte bieden aan honderdveertig flexwerkplekken die door Office for You aan belangstellenden verhuurd worden. Herbestemming van de productiegebouwen liet langer op zich wachten, waardoor dieven hun kans zagen om koperplaten van de brouwketels te stelen. Uiteindelijk nam projectontwikkelaar TTRR de klus op zich.Tussen 2011 en 2017 onderging het complex in fasen een grondige renovatie, waarbij ook dertien woonappartementen tot stand kwamen. In 2015 nam het reclamebureau The Communication Company haar intrek in het voormalige ketelhuis. IT-consultant Eclectic, Diervoederbedrijf Penta Trading, onderzoeksbureau Argusi, W&S-bureau BKV, modezaak Penn & Ink en reisorganisatie Talisman betrokken in 2016 ieder een etage van de brouwtoren. Begin 2017 opende horecaketen Beers & Barrels tenslotte geheel in stijl een filiaal in de voormalige brouwzaal. De stalen constructie waarmee de schoorsteen weer haar oorspronkelijke hoogte kreeg en waaraan in de nabije toekomst mogelijk GSM-antennes bevestigd zullen worden, moet als een minder geslaagde ingreep worden beschouwd.Breda - De Drie Hoefijzers (8)Afbeelding 6: Reclamebureau The Communication Company is tegenwoordig de bewoner van het voormalige ketelhuis.