Distilleerderijen

Distilleerderijen (4)Afbeelding 1: De stookzaal van het Nationaal Jenevermuseum in het Belgische Hasselt, met rechts de beslagkuip en links de distilleerketel. Het roerwerk wordt via transmissieassen door een stoommachine aangedreven.

Terwijl de ambachtelijke brouwerijen het bierdrinken weer populair hebben gemaakt en dankzij import uit nieuwe wijnstreken ook de consumptie van deze drank weer hip is geworden, is een dergelijke wederopstanding voor gedistilleerde producten vooralsnog niet waarschijnlijk. Jenever, likeur en kruidenbitter lijken definitief in de nevelen van de geschiedenis te zijn verdwenen, terwijl ze toch enkele eeuwen lang onder brede lagen van de bevolking genuttigd werden. Toch moet erkend worden dat het ook toen al met het imago van gedistilleerde dranken, in vergelijking met wijn en bier, niet best gesteld was, omdat ze veel sterker geassocieerd werd met verslaving en illegaliteit dan met genot en gezelligheid. Net zoals dit tegenwoordig trouwens voor drugs in al zijn verschijningsvormen geldt. En daarmee houdt de gelijkenis overigens niet op, want zoals Nederland nu internationaal bekend staat om zijn wietkwekerijen en peppillenfabrieken, zo waren in het verleden de producten uit onze branderijen en distilleerderijen erg in trek tot ver over de grenzen. De Fransen spraken van ‘genièvre de Schiedam’, de Duitsers hadden het over een ‘Schiedamer’ en de Engelsen maakten er kortweg ‘gin’ van. Maar ook aan de Afrikaanse kusten, in ‘De Oost’ en bij de kolonisten in Amerika ging de Hollandse jenever er gretig in. Of dat nu was om op triomfen te toosten, verdriet te verdrinken of het dagelijks bestaan draaglijk te maken, altijd was er wel een reden om naar die kruik of fles te grijpen, zoals men nu kiest voor een spuitje, jointje of pilletje. Mochten de gedistilleerde dranken in de toekomst echt helemaal uit beeld verdwijnen, dan is er altijd nog het industrieel erfgoed van deze roemruchte sector om de herinnering levend te houden. Het zwaartepunt hiervan is uiteraard in Schiedam te vinden, maar ook elders in ons land en daar buiten zijn nog sporen te vinden van het stokerijverleden.

Door de handel en scheepvaart ontstonden er in de Hollandse havensteden rond 1600 stapelmarkten voor onder andere graan en wijn. Kooplieden die bleven zitten met voorraden wijn die te lang gelegen hadden lieten deze verwerken tot brandewijn en uit graanoverschotten werd alcohol gestookt. De behoefte aan deze gedestilleerde dranken steeg zodanig dat er in de achttiende eeuw al vers graan voor werd ingezet. Vanwege brandgevaar en stankoverlast waren de stokerijen toen al verbannen uit de binnensteden van Amsterdam en Rotterdam en terecht gekomen in naburige plaatsen, respectievelijk Weesp en Schiedam. Dat vooral laatstgenoemde stad uit zou groeien tot een centrum van alcohol- en jeneverproductie, met op het hoogtepunt meer dan vierhonderd branderijen en distilleerderijen, was te danken aan een eigen haven. Schepen brachten er de benodigde mout, graan en steenkool en vertrokken er met jenever voor de afzetgebieden in Afrika en Amerika. Vanaf de negentiende eeuw ontstond er een bloeiende nijverheid met korenmolens voor het meel, branderijen voor de alcohol, distilleerderijen voor de jenever, kuiperijen voor de vaten en een glasblazerij voor de flessen.  Belangrijke bijproducten waren gist, dat werd verkocht aan de bakkers, en spoeling dat als veevoer zijn weg vond naar de landbouw. Het was in deze periode dat de stad bekend stond als het ‘Zwarte Nazareth’.Distilleerderijen (13)Afbeelding 2: Na vervanging van de distillatieketels door kolommen ontstond een continu productieproces, zoals te zien in de voormalige jeneverstokerij Stellingwerff-Theunissen in Hasselt.

Nog voor de eeuwwisseling kwam hier echter een kentering in doordat men elders goedkopere grondstoffen ging verwerken tot alcohol, zoals aardappelzetmeel en melasse, een bijproduct uit de suikerindustrie. Bovendien gebeurde dit op industriële schaal met kolommen voor continue distillatie in plaats van ketels in de ambachtelijke branderijen. Hiermee was het  tevens mogelijk om het maximale alcoholgehalte van 96% te halen: spiritus. Naast een grotere behoefte aan alcohol voor andere toepassingen dan consumptie (medicinaal, industrieel etc.) was ook de toegenomen vraag naar gist vanuit broodfabrieken en bierbrouwerijen een belangrijke stimulans voor deze ontwikkeling. De gist- en spiritusfabrieken die zo ontstonden in binnen- en buitenland betekenden de doodsteek voor de Schiedammer graanbranderijen, waarvan het aantal daalde van bijna driehonderd in 1875 naar slechts zestien in 1918. Een deel van hen bleef overigens voortbestaan als distilleerderij, omdat de vraag naar jenever en likeur in dezelfde periode spectaculair steeg door de toename in welvaart en exportmogelijkheden. Verpakking in flessen met etiketten, bekendheid via advertenties en reclameborden en verkoop via winkels en handelshuizen waren ontwikkelingen die de afzet sterk bevorderden. Anderzijds was er dan weer het regeringsbeleid dat daar met accijnsverhogingen, antialcoholcampagnes en wettelijke maatregelen (importheffingen en verkoopverboden) afbreuk aan kon doen. De Eerste Wereldoorlog maakte een einde aan deze voorspoed omdat de exportmarkten wegvielen en daarna niet meer heroverd konden worden. Omdat de concurrentie op de binnenlandse markt hierdoor sterk toenam volgden er tal van faillissementen en kwamen er prijsafspraken en regelingen om nog meer bedrijfssluitingen te voorkomen. Na de Tweede Wereldoorlog keerde deze regulering niet meer terug, wat een fusiegolf op gang bracht in de jaren zestig en zeventig toen ook de binnenlandse consumptie van gedistilleerde producten terug begon te lopen. Thans is nog een handvol distillateurs actief, waarvan slechts enkele op industriële schaal: Lucas Bols in Nieuw-Vennep, Nolet en De Kuyper in Schiedam en Wenneker in Roosendaal.Distilleerderijen (6)Afbeelding 3:  Ook de voormalige Kornbrennerei Vogelsang in het Duitse Hilden draait nog volledig op stoomkracht, zoals hier het roerwerk van de beslagkuip.

Alcohol kan worden verkregen door een suikerhoudende vloeistof, bijvoorbeeld een vruchtensap, te laten vergisten. Tijdens dit vergistingsproces worden nieuwe gistcellen gevormd, waarvan een deel zorgt voor de omzetting van de suikers in alcohol en koolzuur. De resterende gist kan van de vloeistof worden gescheiden en voor andere doeleinden worden ingezet. Naast alcohol ontstaan ook vluchtige zuren en ethers, in het jargon aangeduid als ‘foezelolie’, die verwijderd moeten worden. Bij een alcoholgehalte van tien procent stopt het proces, omdat gistcellen hogere percentages niet overleven. Destillatie maakt het mogelijk om de alcohol wél sterker te concentreren. Naast vruchtensappen kunnen ook suikers (bietsuiker, rietsuiker, honing en glucose) en zetmeel (koren, gerst, rogge, maïs en aardappelen) als grondstof gebruikt worden. Zetmeel dient dan wel eerst te worden omgezet in suiker met behulp van enzymen, die ontstaan door het graan een voorbehandeling te geven die bekend staat als ‘mouten’. Daarbij wordt het graan geweekt in water om het te laten kiemen, vervolgens gedroogd op een zogenaamde ‘eestvloer’ en uiteindelijk tot mout vermalen. Dit proces was zo arbeidsintensief en tijdrovend dat het in aparte bedrijven was ondergebracht, de mouterijen, die eveneens leverden aan bierbrouwerijen.

In een branderij concentreerde men het alcoholgehalte van vloeistof tot 40-60% door middel van een drietal opeenvolgende verhittingen met tussentijds afkoelen: het distillatieproces. Hierbij maakte men gebruik van het fysische principe dat een vluchtige stof, in dit geval de alcohol, sterker vertegenwoordigd is in de damp dan in de vloeistof waaruit deze ontstaan is. Nadat men aan het einde van de middeleeuwen was begonnen met het distilleren van onverkoopbare wijn tot brandewijn, schakelde men hiervoor in de zestiende eeuw over op koren, rogge en gerst. Ter onderscheiding van de ‘echte’ brandewijn noemde men deze producten korenbrandewijn of moutwijn. In een ambachtelijke Schiedammer moutwijnbranderij stonden twaalf ronde houten beslagkuipen tegen een lange wand opgesteld, die met deksels waren afgesloten. Door meel en mout toe te voegen aan het water en het tot zestig graden Celsius te verwarmen, ontstond het beslag, dat voortdurend geroerd moest worden om aanbranden te voorkomen. Onder deze omstandigheden voltrok het versuikeringsproces zich binnen een uur, waarna de inhoud gekoeld werd met koud water of spoeling om er vervolgens gist aan toe te voegen. Het vergistingsproces duurde daarna drie dagen. De gist zette zich af op de bodem en kon zo eenvoudig gescheiden worden om aan bakkerijen te worden verkocht. Het beslag goot men in de destilleerketel die boven een open vuur verwarmd werd, waarna de alcoholrijke damp tegen de helm condenseerde en via een koperen buis en waterkoeler in het zogenaamde grondvat terecht kwam. Het alcoholgehalte van dit ‘ruwnat’ bedroeg 15% en moest in de twee daaropvolgende distillaties via 25 (‘enkelnat’) naar 45% (‘moutwijn’) worden opgevoerd. Het kwam op de vaardigheid van de stoker aan om in proces de foezelolie op tijd af te tappen en daarmee een slechte smaak of vergiftiging van het eindproduct te voorkomen. Het residu uit de destilleerketel kwam terecht in de ‘bestebak’ om daar te bezinken. De spoeling werd daarna weer gebruikt om een volgend beslag te koelen, het bezinksel verkocht als veevoer.Distilleerderijen (14)Afbeelding 4: De gistkuipen van Kornbrennerei Vogelsang in Hilden. Met de koelwaterspiraal werd de temperatuur van het beslag verlaagd alvorens de gist toe te voegen.

In de branderij werd dus driemaal een distillatie uitgevoerd om moutwijn te verkrijgen. De vierde distillatie en verwerking van alcohol tot jenever, likeur of bitter vond vervolgens plaats in de stokerij of distilleerderij. Omdat in beide gevallen dezelfde apparaten nodig waren vonden het branden en stoken ook wel binnen een en hetzelfde bedrijf plaats, vooral buiten de steden. Jenever maakte men door de moutwijn samen met de jeneverbessen voor een vierde maal te distilleren. Later ging men alcohol van de gist- en spiritusfabrieken betrekken en deze met moutwijn en jeneverbesessences vermengen tot jenever. Voordat de jenever werd opgeslagen in houten vaten moest deze eerst nog worden ‘geklaard’. Daartoe liet men de jenever door een filter van beenderkool, houtskool of asbest lopen om de laatste verontreinigingen en smaakbedervers te verwijderen. Dezelfde behandeling gebruikte men overigens om moutwijn geschikt te maken voor het bereiden van likeuren, waar eigenlijk de hoogwaardigere brandewijn voor nodig was. Door brandewijn of geklaarde moutwijn te distilleren met kruiden, bloesems en essences ontstond een halfproduct dat ‘esprit’ genoemd werd. Daarnaast bereidde men ‘tincturen’ door bloemen, zaden, kruiden en schillen te trekken op koud, warm of kokend water of andere vloeistoffen. Het derde ingrediënt van de likeur was het suikerwater, waartoe men suiker oploste in water door het te verhitten in een ketel onder voortdurend roeren om karamellisering te vermijden. Door de esprit, tinctuur en het suikerwater in de juiste verhouding met elkaar te vermengen, daarna te ‘klaren’ en tenslotte te ‘trouwen’ (de tijd geven om op smaak te komen) verkreeg men likeur. Gedistilleerde drank die gereed was werd verpakt in houten vaten, kruiken of flessen. Houten vaten werden voornamelijk gebruikt voor de binnenlandse markt en dat gold aanvankelijk ook voor de aardewerken kruiken. Omdat kruiken opnieuw gebruikt werden moest men statiegeld betalen en distilleerderijen beschikten over borstels, later spoelmachines, om deze te reinigen. Glazen flessen, zogenaamde kelderflessen, waren vóór de oorlog nog uitsluitend bestemd voor de export. Met de komst van de automatische vulmachine konden daarna ook de grote volumes voor binnenlandse afzet gebotteld worden.

Het Nationaal Jenevermuseum in Schiedam is gevestigd in de voormalige moutwijnbranderij en distilleerderij De Locomotief aan de Lange Haven. Het geeft een goed beeld van het ambachtelijk jenever stoken, maar om de industriële ontwikkeling binnen de sector te illustreren is voor deze inleiding beeldmateriaal gebruikt van twee voormalige bedrijven uit onze buurlanden die eveneens een museumfunctie hebben. Het gaat om Kornbrennerie Vogelsang in het Duitse Hilden (1864-1979) en Jeneverstokerij Stellingwerff-Theunissen in het Belgische Hasselt (1803-1971) die beiden nog over een stoommachine beschikken om via een stelsel van transmissieassen diverse apparaten aan te drijven.Distilleerderijen (1)Afbeelding 5: De distilleerderij van Koninklijke De Kuyper aan de Buitenhaven te Schiedam, waar het bedrijf sinds 1911 gevestigd is. Op de achtergrond de silo’s van de Vereenigde Glasfabrieken, waarvan Owens Illinois Inc. de laatste eigenaar was voordat ze in 2017 gesloten werden.

De geschiedenis van jeneverstokerij De Kuyper gaat terug tot 1695 met een distilleerderij in Rotterdam en een branderij in Schiedam. De onderneming, die volledig op de export was gericht, verhuisde in 1911 in haar geheel naar een moderne fabriek aan de buitenhaven in Schiedam, waar men vanaf toen ook likeur ging stoken. Het complex heeft een bedrijfsstraat waar aan de ene zijde wordt gedistilleerd en aan de andere zijde gebotteld. De inrichting bestond oorspronkelijk uit distillatiekolommen, ingemetselde grondvaten, betegelde trekvatwanden en een duidelijke scheiding tussen veraccijnsde en niet-veraccijnsde alcoholopslag. Bij het driehonderdjarig bestaan ontving het bedrijf het predicaat ‘Koninklijk’ en het is nog altijd in eigendom van dezelfde familie (inmiddels elfde generatie), waarmee het tot de oudste familiebedrijven van Nederland behoort. Cocktaillikeuren vormen tegenwoordig het belangrijkste product, waarvan jaarlijks zestig miljoen flessen worden verkocht in veertig verschillende smaken.Distilleerderijen (9)Afbeelding 6: De dubbele toegangsdeur aan de straat met daarboven een halfrond venster, zoals hier bij Nolet, is een typisch kenmerk van de Schiedamse stokerijarchitectuur. De molen op de achtergrond is een exemplaar dat het bedrijf in 2005 liet bouwen als ‘historische’ blikvanger.

Niet ver verwijderd van De Kuyper ligt de distilleerderij van Nolet, dat eveneens een familiebedrijf is waarvan de oorsprong teruggaat tot het einde van de zeventiende eeuw. In 1691 begon Johannes Nolet in Schiedam namelijk met een jeneverstokerij waarin hij experimenteerde met kruiden en specerijen. Halverwege de negentiende eeuw vestigde het bedrijf zich op de huidige locatie, waar het productieproces weliswaar gemechaniseerd werd met stoomkracht, maar men wel op ambachtelijke wijze bleef distilleren in ketels. In de jaren tachtig werd de productie ondergebracht in een nieuw gebouw op dezelfde locatie, waar telgen uit de elfde familiegeneratie sinds kort de leiding voeren.Distilleerderijen (8)Afbeelding 7: De branderij van Loopuyt staat op een diep perceel dat doorloopt tot de Plantage, waar zich een statig woonpand bevindt.

In Schiedam is nog een aantal panden behouden gebleven dat ooit dienst deed als ambachtelijke branderij. Die uit de achttiende eeuw hebben met hun vier verdiepingen veel gemeen met de hoge  pakhuizen uit die tijd en zijn voorzien van een dubbele klokgevel, openslaande deuren op iedere etage en een spinnenwebvenster boven de toegangsdeur. Aan het begin van de negentiende eeuw werd de klokgevel verdrongen door de classicistische gevel, waarbij de indeling strak en eenvoudig bleef. Richting het einde van die eeuw werd de sobere branderijgevel meer en meer vervangen door eclectische fantasiegevels, samengesteld uit wisselende stijlelementen. Een voorbeeld in laatstgenoemde categorie is de gevel van branderij Pieter Loopuyt aan de Buitenhaven, die treffend contrasteert met de sobere achttiende-eeuwse gevel daarnaast. Er wordt nog steeds gedistilleerd verkocht onder de merknaam Loopuyt, maar de branderij is tegenwoordig een zaak in tweedehands artikelen (De Vintageloods).Distilleerderijen (2)Afbeelding 8: In Delfshaven vormt de tot winkel- en kantorencomplex verbouwde distilleerderij van ‘Henkes’ de belangrijkste herinnering aan de ook hier eens zo bloeiende jeneverindustrie.

Ook het tussen Rotterdam en Schiedam gelegen Delfshaven telde een groot aantal distilleerderijen, waaronder die van Henkes aan de Voorhaven. Johannes Hermannus Henkes richtte hier in 1824 ‘De Ooyevaar’ op en was in 1850 de eerste binnen de sector die zijn rosmolen door een stoommachine verving, waarvan de hoge schoorsteen nog getuigt. Vanwege de behoefte aan vruchtenextracten werd de onderneming actief in de fruitverwerking, waarvoor twee conservenfabrieken werden opgezet in Noord-Brabant. Henkes bleef tot ver na de oorlog succesvol met jonge jenever, vieux, bessenjenever en vruchtensappen, die vanaf 1968 in een moderne fabriek in Hendrik-Ido-Ambacht geproduceerd werden. Het bedrijfspand kreeg in 1973 de status van rijksmonument en werd na restauratie in 1993 opgeleverd met winkelruimtes, kantoorstudio’s, café-restaurant, balletschool en een woonhuis.Distilleerderijen (11)Afbeelding 9: Rond 1870 waren de meeste aardappelmoutwijn-branderijen in Groningen alweer verdwenen. De Vlijt in Sappemeer bleef echter actief als distilleerderij, hoewel een deel van de fabrieksgebouwen ook werd ingezet voor de productie van strokarton.

Met name de provincie Groningen kende halverwege de negentiende eeuw het fenomeen van de aardappelmoutwijnbranderij. Daarin werd, gestimuleerd door de overheid, alcohol gestookt uit aardappelzetmeel. De Branderijen hadden een sterk agrarisch karakter en waren meestal gevestigd in schuren of boerderijen met kuipen, walsen en distilleerketels. Ook ‘De Vlijt’ aan de Noorderstraat in Sappemeer heeft een weinig industriële uitstraling. Het bedrijf werd opgericht in 1839 en telde op het hoogtepunt zo’n veertig werknemers. In 1911 werd ‘De Vlijt’ overgenomen door de Gist- en Spiritusfabrieken uit Delft, die de distilleerderij in 1971 over deden aan Henkes. Thans is het een gemeentelijk monument dat is onderverdeeld in een vijftal woningen en twee winkelruimtes.Distilleerderijen (12)Afbeelding 10: Likeurstokerij Phaff ligt aan de binnenhaven van Winschoten, waar de oude tramwerkplaats inmiddels een nieuwe bestemming als theater heeft gekregen.

In Winschoten hield de firma Phaff zich vanaf halverwege de negentiende eeuw bezig met de productie van azijn en likeur. Toen de vestiging in het centrum te klein werd liet men na de eeuwwisseling een azijnfabriek in de Visserstraat en een likeurstokerij aan de Wilhelminasingel bouwen. De stokerij, gevestigd naast de remise van de stoomtrammaatschappij, kwam in 1916 gereed en onderging daarna nog uitbreiding met een directeurswoning (1922) en een fabriekshal (1952). In de jaren zeventig nam bierproducent Skol het likeurmerk over en bleef de stokerij nog jaren in gebruik als wijnhandel. Een deel van het complex is rijksmonument en zal naar verwachting herbestemd gaan worden tot zorghotel.Distilleerderijen (3)Afbeelding 11: In de voormalige stokerij Stellingwerff-Theunissen te Hasselt opende in 1987 het Nationaal Jenevermuseum. De 19e-eeuwse distillatieapparaten zijn afkomstig van een stokerij uit het Waalse Malmedy.

Hasselt is eeuwenlang een klein marktstadje in de Belgische Kempen gebleven, waar de jeneverstokerij de enige tak van nijverheid was die echt tot bloei kwam. Vanaf de achttiende eeuw verwerkte die het graan van het omliggende platteland, waarbij de bessen, kruiden en zaden voor het gewenste aroma zorgden Om de jenever naar de smaak van Nederlandse klanten te maken namen drie nazaten van de Friese familie Stellingwerff aan het begin van de negentiende eeuw een stokerij in een voormalige kloosterhoeve aan de Wittenonnenstraat over. Ze breidden deze uit tot een van de grootste van de in totaal vijfentwintig jeneverstokerijen die Hasselt in haar hoogtijdagen telde. Hun opvolgers Theunissen en Brauns bouwden het om tot een stoombranderij die tot 1956 actief bleef en na een periode van verval vanaf 1987 onderdak biedt aan het Belgisch Jenevermuseum. De meeste stokerijen hadden overigens al eerder hun deuren moeten sluiten ten gevolge van accijnsverhoging en concurrentie van de industriële alcoholproductie. Invoering van de wet Vandervelde (1919) die het schenken van jenever in openbare gelegenheden verbood betekende de genadeklap voor de sector.Distilleerderijen (5)Afbeelding 12: Jeneverstokerij Claes in Kuringen was al tot ruïne vervallen toen het na de eeuwwisseling alsnog een nieuwe bestemming kreeg als Brasserie met Bed & Breakfast.

In het buitengebied van Hasselt begon Constant Claes in 1864 nabij het Herkenrodebos een jeneverstokerij op stoomkracht, die enkele jaren later met een graanmaalderij werd uitgebreid. Het bedrijf groeide uit tot een fabriek die ook bakkersgist en margarine produceerde, over een spooraansluiting beschikte en kort na de eeuwwisseling werk bood aan ruimt tweehonderd mensen. De Eerste Wereldoorlog en Wet Vandervelde maakten een einde aan deze voorspoed en na een korte periode van azijnproductie maakte een fabrieksbrand ook hier een einde aan. Uiteindelijk functioneerde er enkel nog een boerenbedrijf op het domein tot de fabrieksruïne in 2010 werd heropgebouwd en als brasserie met B&B (Amuse-Couche) een tweede leven kreeg.Distilleerderijen (10)Afbeelding 13: Ook in de betonnen silo’s, daterend uit het recentere mouterijverleden van het stokerijcomplex in Wijnegem, worden appartementen gecreëerd. 

Ook in België voltrok zich in de tweede helft van de negentiende eeuw een industrialisatiegolf binnen de distillatiesector. Zo opende de ondernemersfamilie Meeus in 1870 in het nabij Antwerpen gelegen Wijnegem een grote alcoholstokerij. Dankzij de ligging aan het Kempisch Kanaal (thans Albertkanaal) konden nieuwe grondstoffen als suikerbieten en maïs eenvoudig worden aangevoerd en de geproduceerde jenever via de Antwerpse haven worden geëxporteerd, o.a. naar de Congo. Voor dit transport beschikte het bedrijf zelfs over eigen schepen. Met een jaarproductie van tien miljoen liter jenever en bijna driehonderd werknemers behoorde Meeus tot de grootste stokerijen van Europa. Het complex omvatte tevens een mouterij, magazijnen, kantoren, stallen, arbeiderswoningen en zelfs een kapel en had grote invloed op de ontwikkeling van het dorp. Ook Meeus kwam na de Eerste Wereldoorlog in de problemen. Omschakeling op het stoken van likeuren bood geen soelaas en in 1930 sloot het bedrijf zijn deuren. Vanaf 1954 ging het complex onder de naam ‘Albert’ volledig als mouterij functioneren, waarvoor acht grote betonnen silo’s verrezen. Als dusdanig werd het in de jaren ’60 onderdeel van het Heinekenconcern, dat er haar moutproductie tot 1993 handhaafde. In 2012 begon onder de naam ‘Kanaal’ een project om het uitgestrekte complex in te richten met woningen, kantoorunits, een winkel en een horecagelegenheid. Naast restauratie van de beeldbepalende fabrieksgebouwen (met spitsboogvensters) is er ook gesloopt om plaats te maken voor nieuwe appartemententorens.Distilleerderijen (15)Afbeelding 14: Stokerij De Hoop in Brecht deed veel langer dienst als graanmaalderij en ontleent daar dan ook haar huidige naam aan.

Stokerij ‘De Hoop’ in Brecht was eveneens gevestigd aan een kanaal dat in verbinding stond met de Antwerpse haven. De aanleg van dit kanaal tussen Turnhout en Schoten begon in 1854 en werd in 1875 voltooid. De stokerij heeft er maar kort van kunnen profiteren, want de onderneming was na opening in 1871 slechts tot 1879 als dusdanig in gebruik. Pas in 1897 kwam er weer bedrijvigheid in de gebouwen, hoewel slechts kortstondig als stokerij. Gedurende de meeste jaren heeft het als maalderij gefunctioneerd en dat is daarom tevens de naam geworden die het voormalige fabrieksgebouw tegenwoordig draagt. Na renovatie in 2012 is het herbestemd tot bedrijfsverzamelgebouw waar naast een aantal ondernemers sinds 2017 ook regionale politieorganisatie gebruik van maakt.Distilleerderijen (7)Afbeelding 15: De binnenplaats van Weinbrennerei Dujardin in Uerdingen is nu het terras van een restaurant dat in de oude stokerij gevestigd is.

Uerdingen is sinds 1929 een stadsdeel van Krefeld, maar was eeuwenlang een zelfstandige gemeente die floreerde dankzij haar haven aan de Rijn. Dat was in 1743 reden voor Wilhelm Heinrich Melcher om er zijn graanbranderij te beginnen in het ‘Täubchenhaus’. Tijdens de Franse bezetting van de linker Rijnoever stapte zijn zoon Henry over op het stoken van cognac, waarvoor hij wijn inkocht bij de familie Dujardin op Château des Mérigots in de Charente. Hieruit ontstond de gezamenlijke onderneming Durjardin & Compagnie vorm. Gebr. Melcher. In 1889 was het productievolume al opgelopen tot zevenhonderd hectoliter die onder de merknaam ‘Dujardin’ verkocht werd. Toen als gevolg van een bepaling in het Verdrag van Versailles Duitse ondernemingen de Franse naam cognac niet meer mochten gebruiken, veranderden zij die in ‘Deutscher Weinbrand’. In 1930 nam Dujardin het branderijcomplex aan de Rijnoever in gebruik waar het nu nog altijd gevestigd is. Het werd in de oorlog zwaar getroffen door luchtbombardementen, maar in 1947 kon het distilleren al weer hervat worden. Dat had in 1954 inmiddels zo’n omvang gekregen dat een eigen zeeschip werd aangeschaft, de ‘Imperial’, om zelf vanuit Frankrijk wijn aan te voeren. Zo bracht het iedere twee weken via de Rotterdamse haven en de Rijn vierduizend hectoliter wijn naar Uerdingen om daar verwerkt te worden. Dujardin was ondertussen de op een na grootste producent van Weinbrand in Duitsland en genoot bekendheid met de reclameslogan ‘Darauf einen Dujardin…..’. In vergelijking met de ruim vierhonderd werknemers van destijds, is het tiental dat zich in Uerdingen nu nog bezig houdt met distillatie zeer bescheiden. Toch produceren zij op jaarbasis nog ruim dertigduizend hectoliter Weinbrand. Daarnaast biedt een deel van de stokerij, tegenwoordig een gemeentelijk monument, ruimte aan een restaurant, museum en ateliers voor kunstenaars. Het complex is nog altijd in bezit van de familie Melcher, inmiddels in negende generatie.