Le Creusot (F)

Le Creusot (1)Afbeelding 1: Twee negentiende-eeuwse gieterijhallen van Schneider & Cie. zijn behouden gebleven en bieden tegenwoordig onderdak aan het auditorium en de bibliotheek van het Centre Condorcet de l’Université de Bourgogne in Le Creusot.

Diverse reportages op deze website besteden aandacht aan de ‘technology transfer’ die eind achttiende-, begin negentiende eeuw plaatsvond van Engeland naar Continentaal Europa, zodat de industrialisatie ook daar op gang kon komen. Hoewel hun regering dit verbood, was dit zo lucratief dat  er naast bedrijfsspionage en smokkel van machines ook Engelse ondernemers en technici  waren die hun land verlieten om elders fabrikanten te adviseren, of er zelf een fabriek te bouwen. William Cockerill in ’t Luikse, zijn zoon Charles James in het Aachener Revier en Thomas Ainsworth in Twente zijn hier voorbeelden van. Maar er waren ook landgenoten die voor dit doel in Frankrijk neerstreken en dat was vanwege de eeuwenlange vijandschap tussen beide grootmachten op het eerste gezicht minder vanzelfsprekend. Bovendien maakte de Franse wetenschap in de achttiende eeuw een opmerkelijke bloei door en ondersteunde Parijs tal van initiatieven om deze kennis economisch toe te passen. Toch misten deze prestigieuze projecten door hun ‘top-down-karakter’ de innovatieve- en commerciële kracht van de Engelse uitvinder-ondernemers. Laatstgenoemden behoorden opvallend vaak tot religieuze minderheden, zoals quakers en presbyteranen, die door hun isolement een opvallende creativiteit en dadendrang aan de dag legden. Ongelukkigerwijs had de Franse overheid een eeuw eerder juist hun eigen religieuze minderheid, de protestante hugenoten, door de herroeping van het Edict van Nantes min of meer gedwongen het land te verlaten. Ze kwamen terecht in Pruisen, De Republiek der Zeven Provinciën, maar zeker ook Engeland, waar ze vaak succesvolle ondernemers werden. Uiteraard ging het ook wel eens goed en de stad Le Creusot in Bourgondië was daar een voorbeeld van. Twee eeuwen lang was het een centrum van zware industrie, waarvan nu nog het nodige erfgoed getuigt. De geschiedenis ervan is verbonden met de weinig Franstalig klinkende naam Schneider, het hoogoven- en staalbedrijf dat de gebroeders Eugène en Adolphe Schneider er vanaf 1836 opbouwden. Echter, de basis hiervoor was al een halve eeuw eerder gelegd, en wel door de Engelsman William Wilkinson.Le Creusot (2)Afbeelding 2: De Koninklijke IJzergieterij van Le Creusot in zijn beginjaren.

Al eeuwenlang was er in de omgeving van Le Creusot op bescheiden schaal steenkool gewonnen, die er vooral in het gehucht Montcenis dicht aan het aardoppervlak werd aangetroffen. De kwaliteit ervan was goed en leidde tot de vestiging van een groot aantal smederijen die er hun vuren op lieten branden. Het benodigde ruwijzer was toen nog afkomstig uit Lotharingen, waar het gesmolten werd met behulp van houtskool uit de rijke ertsvoorraden waarmee dit hertogdom gezegend was. In 1754 was in het Engelse Coalbrookdale Abraham Darby er echter in geslaagd om ijzer van een veel hogere kwaliteit te produceren door cokes in plaats van houtskool in zijn hoogovens te gebruiken. De cokes, gevormd door verhitting van steenkool in afwezigheid van lucht, maakte het namelijk mogelijk een veel hogere temperatuur in de hoogoven te bereiken, waardoor het gesmolten ijzer veel zuiverder was. De superieure eigenschappen van dit materiaal werden door zijn zoon Abraham Darby III gedemonstreerd door er een brug van te bouwen over de River Severn die er nog altijd te bewonderen is. De opening in 1781 trok internationaal belangstelling, niet in de laatste plaats van het rivaliserende Frankrijk. Daar was men vooral beducht voor de betere kanonnen die de Engelsen inmiddels dankzij hun nieuwe ijzer konden maken en het was daarom het Franse ministerie van Marine dat het voortouw nam om deze technische achterstand in te lopen. Artillerieofficier François Ignace de Wendel, afkomstig uit Thionville in Lotharingen, deed hier al sinds 1769 samen met de chemicus Gabriel Jars onderzoek naar, maar dat kwam pas in een stroomversnelling toen ze de gietmeester William Wilkinson uit de Midlands voor 120.000 pond bereid vonden om hen te komen adviseren. Nadat ze samen tussen 1776 en 1780 in het nabij Nantes gelegen Indret een nieuwe kanonnengieterij hadden gebouwd gingen ze op zoek naar een locatie voor de hoogovens waarin het benodigde ijzer met behulp van cokes kon worden geproduceerd. In 1781 lieten Wilkinson en De Wendel daarvoor hun keus vallen op Le Creusot vanwege de goede steenkool, die daar ondertussen doormiddel van mijnbouw in grotere hoeveelheden gedolven werd.

In de daaropvolgende jaren verrezen er hoogovens, een kanonnengieterij, een smederij uitgerust met een stoommachine, talloze werkplaatsen en huisvesting voor de werknemers. Opzet en architectuur van het complex deden denken aan een kasteel en het kwam bekend te staan als de koninklijke gieterij van Le Creusot. In 1785 werd er voor de eerste maal ruwijzer geproduceerd met behulp van cokes en dat was ook meteen de primeur voor het Europese vasteland. Naast kanonnen voor de Franse marine werden er ook buizen en bouwelementen gegoten, zoals de koepel van de korenmarkthal van Parijs. Deze was oorspronkelijk van hout, maar werd na een brand in 1802 vervangen door een ijzeren exemplaar: een project dat vier jaar in beslag nam (1807-’11). Dat had niet alleen te maken met de vele oorlogen tijdens de Napoleontische jaren, waardoor prioriteit gegeven moest worden aan het kanongieten, maar ook met de geringe ijzerproductie. Terwijl men in Engeland inmiddels 97% van het ruwijzer produceerde met behulp van cokes, bedroeg dit in Frankrijk nog maar 2%. De bedrijfsvoering werd voortdurend geplaagd door financiële problemen en daarom bouwde men een kristalglasfabriek – waarvan de ovens uiteraard ook met cokes werden verhit – als extra bron van inkomsten.Le Creusot (3)Afbeelding 3: Het industriecomplex van Le Creusot aan het begin van de negentiende eeuw met op de voorgrond de hoogovens, smederijen en gieterijen en op de achtergrond de kristalglasfabriek (links) en de fabrieksnederzetting (rechts).

Na de ineenstorting van Napoleons keizerrijk bereikten de activiteiten in de gieterij van Le Creusot een dieptepunt en in deze periode van stilstand ging veel kennis en ervaring verloren. Het waren in 1826 opnieuw de Engelsen die het fabriekscomplex nieuw leven in moesten blazen. De ondernemers Aaron Manby en Daniel Wilson lieten een nieuwe smederij en walserij bouwen volgens de laatste stand der techniek en breidden de werkplaatsen aanzienlijk uit. Dankzij deze modernisering waren zij een jaar later al in staat om als in eerste in Frankrijk spoorwegrails te vervaardigen. Technisch succes betekende helaas nog geen zakelijk succes, want in 1833 waren ze genoodzaakt om faillissement aan te vragen. Drie jaar later werden de gieterij en smederij aangekocht door de gebroeders Eugène en Adolphe Schneider, samen met een aantal andere investeerders. Adolphe kwam reeds in 1845 om bij een ongeluk, maar Eugène, zijn zoon Henri, kleinzoon Eugène II en achterkleinzoon Charles (resp. vanaf 1875, 1898 en 1942) zouden tot 1960 leiding geven aan wat uitgroeide tot het grootste staalproductie en –verwerkingsbedrijf van Frankrijk. Daarnaast maakte Eugène ook nog een lange politieke carrière door als gemeenteraadslid, burgemeester, parlementslid, minister en president van de wetgevende kamer, waarbij hij vanzelfsprekend op kwam voor de werkgeversbelangen.

Al in 1838 werd bij Schneider & Cie. de eerste stoomlocomotief op Franse bodem gebouwd, spoedig gevolgd door stoomschepen en tal van uiteenlopende machines en constructies. Ook het gieten van kanonnen, waar het in Le Creusot allemaal mee begonnen was, werd weer ter hand genomen en zelfs op grotere schaal dan voorheen omdat ondertussen niet alleen Engeland maar ook het opkomende Duitsland een potentiële vijand geworden was. Met Thyssen (Duisburg), Hoesch (Dortmund), Gruson (Maagdenburg), maar vooral Krupp (Essen) beschikte dit land over machtige staalbaronnen en wapensmeden, waarmee Frankrijk de wapenwedloop nauwelijks wist vol te houden. Zo beschikte het land over veel kleinere steenkoolvoorraden die zich ook nog eens op ongunstige locaties bevonden voor transport over water. Om hier verbetering in te brengen zocht Eugène samenwerking met Charles de Wendel, de kleinzoon van François Ignace de Wendel. Deze familie had door overname van hoogovens, gieterijen en smederijen in Lotharingen een ijzer- en staalimperium opgebouwd dat samen met Schneider & Cie. de zware industrie van Frankrijk tot in de twintigste eeuw bleef domineren. Terwijl Lotharingen rijk was aan ijzererts, bevond de benodigde steenkool om deze te verwerken zich vooral in de bodem van het Saarland aan de Duitse kant van de landsgrens. Toen het halverwege de negentiende eeuw door de voortschrijdende techniek mogelijk werd om diepere mijnschachten te graven verwierf Charles de Wendel een concessie in de grensplaats Petite Roselle, in de verwachting dat de ‘Duitse’ steenkolenlagen hier zouden doorlopen. Die gedachte bleek juist te zijn en vanaf 1868 begon hier een omvangrijke steenkolenwinning die tot 1990 zou blijven voortduren.Le Creusot (4)Afbeelding 4: Foto van de gieterijhal uit de tweede helft van de negentiende eeuw, genomen op vrijwel dezelfde plaats als die in afbeelding 6.

Om de productiecapaciteit te kunnen uitbreiden liet Eugène Schneider het oorspronkelijke complex volledig afbreken en vervangen door moderne fabrieksgebouwen. Daarvan zijn twee gieterijhallen behouden gebleven, die tegenwoordig dienst doen als auditorium en bibliotheek van het Centre Condorcet de l’Université de Bourgogne. Bovendien streefde hij er naar om in Le Creusot een industriële modelgemeenschap tot stand te brengen. Daartoe hield hij er – net als veel andere fabrikanten van zijn tijd – een uitgesproken paternalistisch personeelsbeleid op na dat op allerlei manieren doordrong tot het dagelijks leven van zijn arbeiders: doormiddel van huisvesting, onderwijs, vrijetijdsbesteding en gezondheidszorg. Zijn visionaire, filantropische bedrijfsmodel was paternalistisch in die zin dat hij zijn werknemers voorzag van nette en betaalbare huisvesting, een pensioenregeling, medische voorzieningen en goede levensomstandigheden, maar tegelijkertijd het complete economische en sociale leven van Le Creusot domineerde. Het stadje diende dan ook als visitekaartje van het bedrijf en zakenrelaties, maar ook staatshoofden, werden er rondgeleid om de reputatie van Schneider & Cie. kracht bij te zetten. Zelf was Eugène in 1847 met zijn gezin in de voormalige kristalglasfabriek gaan wonen, nadat hij deze tot een waar woonpaleis had laten ombouwen. Deze onderneming was al na de Napoleontische tijd in verval geraakt en in 1832 definitief gesloten. Alleen de naam van deze Schneider-residentie herinnert nog altijd aan haar oorspronkelijke functie: Château de la Verrerie (kasteel van de glasblazerij). De laatste telg uit de familie, Dominique Schneider, verkocht het in 1969 aan de gemeente Le Creusot, die er in 1971 het Musée de l’Homme et de l’Industrie in vestigde.

Zoals gezegd kon de Franse industrie de spectaculaire ontwikkelingen van die in Duitsland nauwelijks volgen. Voor wat betreft de zware industrie manifesteerde dit zich vooral op het gebied van gietstaal (of kroezenstaal) dat door de Engelsen was uitgevonden, maar door Krupp vanaf 1850 werd overgenomen voor de vervaardiging van het zware geschut waarmee het bedrijf wereldfaam zou verwerven. Deze Krupp-kanonnen speelden een belangrijke rol in hun overwinning tijdens de Frans/Duitse-oorlog van 1870. De Duitsers wisten dit industriële geheim goed te bewaren voor hun Franse rivalen, die daardoor nog lang aangewezen bleven op het traditionele proces: staalgietelingen in de juiste vorm brengen doormiddel van smeden. Consequentie daarvan was wel dat de benodigde stoomhamers steeds groter moesten worden om toch staalobjecten van vergelijkbare afmetingen te kunnen maken als de Duitsers. Het 100-tons-exemplaar dat Schneider & Cie. in 1877 bouwde was destijds de krachtigste in de wereld en behield dit record totdat Bethlehem Steel er in 1891 een van 125 ton vervaardigde (met het patent van Schneider). Vol trots toonde het bedrijf een houten replica op de Parijse wereldtentoonstelling van 1878, met de mededeling dat concurrent ‘Fritz’ van Krupp slechts 50 ton hamerkracht leverde. Onuitgesproken daarbij bleef uiteraard dat Krupp zo’n kolossale stoomhamer niet meer nodig had vanwege haar gietstaalprocédé. Ondanks de invoering van veel krachtigere hydraulische persen bleef de stoomhamer tot 1930 in gebruik bij Schneider & Cie. en staat sinds 1969 als industrieel monument op het marktplein van Le Creusot.Le Creusot (5)Afbeelding 5: De 100-tons stoomhamer van Schneider & Cie., die meer dan twintig jaar lang wereldrecordhouder was, staat vandaag de dag op het marktplein van Le Creusot.

Na de eeuwwisseling zette de groei van het bedrijf zich onverminderd voort. Niet alleen ging het zich toeleggen op installaties en machines voor de opwekking en toepassing van elektriciteit, maar ook de sterk toenemende wapenproductie leidde tot een verdere expansie, zoals bijvoorbeeld de opening van een scheepswerf in Bordeaux voor de bouw van onderzeeërs. Hiermee leverde Schneider & Cie. een cruciale bijdrage voor Frankrijk aan de internationale wapenwedloop die uiteindelijk uitmondde in de Eerste Wereldoorlog. Daarin wist het land zich dit keer wel staande te houden tegen de machtige oorlogsmachine van Duitsland, zij het met steun van Groot-Brittannië en later de Verenigde Staten. Dat het Franse Leger er tijdens de eerste oorlogsmaanden in slaagde om het Duitse leger ten noorden van Parijs tegen te houden en zelfs terug te drijven was opmerkelijk genoeg mede te danken aan een kanon dat dit maal wél superieur was: het 75-mm veldkanon ofwel de ‘soixante quinze’.  Hoewel het geavanceerde terugstootloze vuurmechanisme, dat dit kanon na ieder schot in positie hield (en daardoor precisievuur mogelijk maakte), reeds in 1897 ontwikkeld was, betekende het in 1914 toch een onaangename verrassing voor de vijand. Vóór en tijdens de oorlog produceerde Schneider & Cie. er vele honderden exemplaren van die ook aan de bondgenoten verkocht werden. Duitsland had tijdens de wapenwedloop vooral ingezet op de zware belegeringskanonnen van Krupp en het gemak waarmee deze ‘Dikke Bertha’s’ betonnen forten wisten te verpulveren veroorzaakte overigens net zo goed een schokeffect bij de tegenstander. De tank die Schneider & Cie. in navolging van de Engelse bondgenoot bouwde was helaas een grote teleurstelling en heeft maar kort gediend aan het oorlogsfront. De FT-17 die automobielbouwer Renault een jaar later introduceerde was daarentegen wel een schot in de roos en heeft in tal van landen tot ver in de jaren twintig dienst gedaan.

De omschakeling naar civiele productie verliep na 1918 moeizaam en omdat het bedrijf inmiddels hopeloos achterop was geraakt in de ontwikkelingen op elektrotechnisch gebied, ging men allianties aan met het Belgische Empain en Amerikaanse Westinghouse. Staalproductie bleef weliswaar belangrijk in Le Creusot maar was door afnemende grondstofreserves ter plaatse steeds minder concurrerend, zeker toen er ook hoogoven- en staalbedrijven in zeehavens geopend werden. Aangezien de transitie van stoom naar elektriciteit in volle gang was bood de bouw van opwekkingseenheden, installaties en machines voor deze nieuwe energiedrager veel meer toekomstperspectief. Daarom speelde Schneider & Cie. vóór en tijdens WOII nog maar een gering rol in de bewapening en stonden de productieprogramma’s na 1945 volledig in het teken van de elektrificatie: van onderdelen voor kerncentrales door dochteronderneming Framatome tot een consumentenelektronicadivisie die in de jaren zeventig stereotorens en autoradio’s produceerde.  Veel van deze nieuwe bedrijfsactiviteiten werden overigens elders in het land ontplooid en Le Creusot bleef sterk afhankelijk van de staalproductie en –verwerking. Ondanks de fusie met de Compagnie de Forges et Ateliers de la Loire (CFAL) in 1970 tot ‘Creusot-Loire’ slaagde men er niet in om bij te blijven in de schaalvergroting en internationalisering van de zware industrie, waardoor in 1984 het faillissement onafwendbaar was geworden. Het betekende een zware klap voor Le Creusot, waar in twee eeuwen tijd nauwelijks andere bedrijvigheid tot stand was gekomen. Door haar eenzijdige economische structuur en geïsoleerde geografische ligging was er weinig alternatieve werkgelegenheid en die is er sindsdien ook niet gekomen. Door de jaren heen is deze pijn enigszins verzacht door de komst van een station op de TGV-lijn van Parijs naar Lyon (hoewel tien kilometer buiten het centrum), een afdeling van de Universiteit van Bourgondië (Centre Condorcet) en een attractiepark (Parc des Combes).Le Creusot (6)Afbeelding 6: In één van de gieterijhallen van Schneider & Cie. is de bibliotheek van het Centre Condorcet gevestigd, een afdeling van de Université de Bourgogne.