Afbeelding 1: In Seidenweberei Arnz in de Watelerstrasse zijn naast kantoorunits ook appartementen ondergebracht.
Al in de middeleeuwen voorzagen de inwoners van Mönchengladbach zich in hun bestaan door naast de landbouw ook stoffen te weven, vooral uit linnengaren dat van het lokaal verbouwde vlas gesponnen werd. Vanaf de zestiende eeuw ontstond er een concentratie van handel en productie rond de textielsector, waarbij fabrikeurs de wevers voorzagen van garens en hun producten verkochten. Met name Mennonieten die tijdens de godsdiensttwisten uit Mönchengladbach, Rheydt en Wickradt waren verdreven, waren sterk vertegenwoordigd onder deze fabrikeurs. Voor de introductie van de katoenweverij was de uit Elberfeld (tegenwoordig stadsdeel van Wuppertal) afkomstige koopman Ullenberg verantwoordelijk, die dit garen al vanaf 1747 leverde aan wevers uit Mönchengladbach en omgeving. Dit bleek zo’n succes dat de productie in 1804 al tienduizend stukken katoen bedroeg. In deze Napoleontische jaren kregen de fabrikeurs ook toegang tot de Franse markt en dankzij het Continentale Stelsel beleefde de linnenweverij ook een opvallende bloeitijd. Omdat Ullenberg inmiddels zijn alleenrecht verloren had, reisden ook andere kooplieden uit het Bergisches Land naar Mönchengladbach af die zich na vestiging ontwikkelden tot de leidende figuren van de Vroege Industrialisatie. Dat de rol van de linnenweverij toen nog niet was uitgespeeld blijkt wel uit het feit dat Rheydt zich nog kon ontwikkelen tot middelpunt van deze nijverheid. De katoenhandel daarentegen ondervond een teruggang nadat Mönchengladbach in 1815 was opgenomen in het koninkrijk Pruissen en daarmee de toegang tot de Franse en Nederlandse markt verloren was gegaan. Dit bleek echter van tijdelijke aard en vanaf 1830 groeide de katoenindustrie zo stormachtig dat Mönchengladbach spoedig de bijnaam ‘Manchester van het Rijnland’ kreeg. Nadat in 1860 de mechanische weverij zijn intrede deed, was het binnen twintig jaar met de linnenproductie en huisnijverheid gedaan. In het naburige Odenkirchen wist de zijdeweverij het nog tot 1890 vol te houden, voordat ook deze door de katoenindustrie, en inmiddels ook kledingindustrie, verdrongen werd.Afbeelding 2: Het fabrieksgebouw van de voormalige Gladbacher Aktienspinnerei und -weberei doet tegenwoordig dienst als schoolgebouw voor het Berufskolleg Medien & Technik.
De totstandkoming van de ‘Gladbacher Aktienspinnerei und –weberei’ in 1855 kan gezien worden als het begin van het tijdperk van de industrialisatie in Mönchengladbach. Directe aanleiding hiervoor vormde het toenemende garengebrek in de bontweverij en de belangrijkste initiatiefnemers waren Quirin Croon en Albert Lamberts. Samen met negen andere investeerders, waaronder de plaatselijke textielbaronnen Heinrich Pferdmenges, Carl Julius Schmölder en Wilhelm Diedrich Lenssen, wisten zij het astronomische bedrag van vierhonderdduizend Taler samen te brengen. Vestigingslocatie voor de nieuwe fabriek was een stuk grond tussen de pas geopende spoorlijn van de Bergisch-Märkische Eisenbahn Gesellschaft en buurgemeente Lürrip. Naar voorbeeld van de fabrieken in Manchester had men gekozen voor een constructie van gietijzeren kolommen en draagbalken. De trappenhuizen in de vorm van zeskantige hoektorens gaven het reusachtige gebouw de uitstraling van een onneembaar kasteel. Bij ingebruikstelling telde de fabriek vijftienduizend spindels en tweehonderdenvijftig mechanische weefstoelen die bediend werden door zo’n duizend arbeiders en werden aangedreven door een stoommachine. De gehele inrichting was afkomstig uit Engeland. De fabriek gold destijds als ‘größte Industrieschloss Deutschlands’ en bleef zestig jaar als dusdanig in gebruik. Na nog diverse andere functies vervuld te hebben biedt het tegenwoordig onderdak aan het ‘Berufskolleg Technik & Medien’, waar toepasselijk genoeg ook de opleiding textieltechniek onderdeel van vormt.Afbeelding 3: Het Textil Technikum is gevestigd in het ‘Monforts Quartier’, waar eens textielmachines gebouwd werden.
Nauw verbonden met de textielindustrie in Mönchengladbach en omgeving is het ontstaan van de machinebouwindustrie. Uit reparatiewerkplaatsen voor aanvankelijk nog geïmporteerde spinmachines en weefstoelen ontwikkelde zich aan het einde van de negentiende eeuw enkele machinefabrieken. Ingenieur August Monforts begon zijn carrière in zo’n werkplaats, namelijk die van machinereparateur Franz Müller. In 1884 startte hij echter zijn eigen machinefabriek en maakte al snel internationaal naam met de ontwikkeling en productie van ruwmachines. Door ruimtegebrek moest het bedrijf in 1894 uitwijken van de Kronprinzenstrasse naar een grotere locatie aan de Schwalmstrasse, waar na de eeuwwisseling uitbreiding plaats vond met een ijzergieterij, gereedschapsmakerij en textielmachinefabriek. De ontwerpen hiervoor werden geleverd door de architecten Robert Neuhaus en August Stief die in deze tijd naam maakten met vele representatieve woonhuizen voor de bevoorrechte klasse, schoolgebouwen, kerken, fabrieken en het raadhuis van Rheydt. Met uitzondering van de oorlogsjaren volgenden vele decennia waarin de zaken voorspoedig verliepen en het personeelsbestand groeide van ruim vijfhonderd in 1927 naar een hoogtepunt van zestienhonderd in 1981. Kleinzoon Caspar Monforts wist het bedrijf in die tijd tot marktleider te maken op het gebied van nabewerkingsmachines voor de textielindustrie (ook wel aangeduid als ‘appretuur’). Verplaatsing van de textielindustrie naar het Verre Oosten betekende uiteindelijk de nekslag voor het bedrijf. Nadat al in 2004 de ijzergieterij was gesloten volgde in 2011 het faillissement. De merknaam bleef gehandhaafd en hieronder verkoopt de Chinese Fong Group tegenwoordig nog textielmachines. De fabrieksgebouwen aan de Schwalmstrasse zijn eveneens behouden gebleven. Als ‘Monforts Quartier’ bieden deze nu ruimte aan uiteenlopende bedrijven en evenementen. Ook het plaatselijke textielmuseum, dat zich vanwege de nadruk op de productietechnische aspecten echter presenteert als ‘Textil Technikum’, heeft er onderdak gevonden.
Afbeelding 4: Het façadegebouw van de voormalige Baumwollespinnerei F.H. Hammersen bleef behouden en bevat thans een fitnesscentrum, supermarkt en enkele bedrijfsruimten voor kleine ondernemingen.
Hoe sterk de fabrieksarchitectuur zich in een halve eeuw wijzigde toont de voormalige katoenspinnerij F.H. Hammersen aan de Dahlener Strasse in Rheydt. Opdrachtgever hiervoor was Emil Schmölder, zoon van de eerder genoemde Carl Julius Schmölder. Toen deze in 1906 operationeel werd lag ze nog midden tussen de weilanden, want was het voorheen nog gebruikelijk om fabrieken in of nabij stadscentra te bouwen, door de toegenomen aandacht voor overlast in dichtbevolkt gebied waren ondernemers genoodzaakt om voor nieuwbouw uit te wijken tot buiten de bebouwde kom. Gemeentebesturen faciliteerden dit dan weer door betere vervoersmogelijkheden voor de arbeiders. Bovendien stapte men door de komst van elektriciteit als energiebron over van hoog- naar laagbouw, aangezien krachtoverbrenging vanuit een centrale stoommachine via drijfriemen tot het verleden ging behoren. Het grotere ruimtebeslag dat daarmee automatisch samenhing betekende nog een extra reden om deze nieuwe fabrieken buiten de stadsgrenzen te bouwen. Door de ongekende welvaartsontwikkeling in deze jaren van de Belle Epoque gingen ook industrielen als Schmölder er toe over om hun nieuwe fabrieken te voorzien van een representatieve voorgevel met Jugendstil-kenmerken. Achter deze langgerekte, monumentale, gevelfaçade met ketelhuis, stof- en watertoren, sanitair- en kleedruimten, kantoren en voorraadmagazijnen bevonden zich de eigenlijke productiehallen met sheddakconstructie en een grote, monumentale schoorsteen van viereneenhalve meter doorsnede. Voor de gewelven van de representatieve voorbouw maakte de uit Kleef afkomstige architect Theodor Johann van Leewen gebruik van een schaalconstructie uit bimsbeton (op basis van puimsteen) om gewicht te besparen. Los van de fabriek verrees ten slotte een fabrikantenvilla met mansardedak en bepleisterde gevelvlakken. Emil Schmölder heeft hier maar kort van kunnen geniet, aangezien hij reeds in 1907 stierf. De zaken werden voortgezet door zijn broer Carl, die het bedrijf tien jaar later verkoopt aan de firma F.H. Hammersen AG uit Osnabrück. Onder deze naam bleef de fabriek actief tot eind jaren zeventig, waarna een lange periode van leegstand volgde. Hoewel de representatieve voorbouw reeds in 1985 onder ‘Denkmalschutz’ kwam te vallen, duurde het nog tot eind jaren negentig vooraleer er zicht kwam op een nieuwe bestemming. Toen werden de productiehallen en schoorsteen gesloopt om plaats te maken voor woningbouw. De voorzijde werd grondig gerenoveerd, waarna zich er een fitnesscentrum (‘Just Fit’), supermarkt (E aktiv Markt) en enkele kleine ondernemingen in vestigden.Afbeelding 5: Spinnerei M.May & Cie. doet vandaag de dag dienst als bedrijfsverzamelgebouw.
Na de neergang van de textielindustrie zijn de meeste leegstaande fabrieken in Mönchengladbach echter binnen betrekkelijk korte tijd afgebroken. Toch zijn er naast de twee voornoemde spinnerijen nog enkele andere fabrieksgebouwen bewaard gebleven, zoals dat van Seidenweberei Arnz in de Watelerstrasse, Spinnerei M.May & Cie in de Sophienstrasse (dicht bij de Gladbacher Aktien Spinnerei und Weberei) en de textielfabrieken Pferdmenges & Scharmann en de Vereinte Rumpuswerke in de Konstantinstrasse. De enige internationaal opererende bedrijven van omvang die tot op de dag van vandaag nog produceren in ‘Standort’ Mönchengladbach zijn Trützschler (machines voor spinnerijen en non-wovenproducenten) en Aunde (Achter und Ebels, interieurtextiel voor de automobiel- en luchtvaartsector). Weliswaar zijn er daarnaast nog de nodige ondernemingen actief op modegebied, maar het betreft dan vooral marketing, verkoop en design waar zij zich in Mönchengladbach mee bezighouden.Afbeelding 6: De loopbrug is een van de karakteristieke elementen van Spinnerei M.May & Cie. die behouden zijn gebleven.