
Afbeelding 1: Van het fabriekscomplex van Dobbelman is het zogenaamde Biotex-gebouw behouden gebleven en ingericht met appartementen.
Door zijn geïsoleerde ligging tussen Maas, Waal en de grens met Duitsland kwam de industrialisatie in Nijmegen pas laat op gang. Dientengevolge kenmerkte de bedrijvigheid zich door fabrieken die moderne producten voortbrachten zoals gloeilampen (Aurora, Serena en Splendor), elektrische apparatuur (Smit Transformatoren, ASW en Thermion), kunstzijde en tricotage (Nyma en Muller). Toch bleef Nijmegen vooral een stad van onderwijs, religie, krijgsmacht en comfortabel wonen voor de elite aan parken en bosranden. De enige fabriek met een veel langere geschiedenis was die van zeepproducent Dobbelman. Ontstaan als ambachtelijke zeepziederij en als eerste van Nijmegen voorzien van een stoommachine, groeide het bedrijf in de vorige eeuw uit tot een landelijk toonaangevende wasmiddelenfabrikant. Opeenvolgende generaties Dobbelmann manifesteerden zich politiek en maatschappelijk en drukten daarmee een stempel op de stad. Het lag dan ook voor de hand om na beëindiging van de productie in 1999 iets van deze oudste en bekendste fabriek van Nijmegen te behouden. Tien jaar later was dit met de oplevering van een nieuw wooncomplex in industriële stijl rond het voormalige Biotexgebouw en de oude fabrieksschoorsteen een feit.

Afbeelding 2: Vaten met palm- , kokos- en olijfolie liggen klaar om tot zeep verwerkt te worden.
De eerste vermelding van zeepproductie in de Nijmeegse archieven dateert uit 1733 en heeft betrekking op de broers Abraham en Jacob Mist. Zij vestigden zich toen, na enig protest van een nabijgelegen brouwerij, in de benedenstad met het alleenrecht om er twaalf jaar een zeepziederij te bedrijven. Deze kwam bekend te staan onder de naam ‘Het Anker’, wat mogelijk een verwijzing was naar de scheepvaart op de Waal. Na een aantal maal van eigenaar te zijn verwisseld kwam de onderneming in 1854 in handen van Johann Peter Dobbelmann. Hoewel er nog maar zeven werknemers in dienst waren, beschikte het bedrijf reeds over een stoommachine en had daarmee de primeur in de Waalstad. De jaarproductie van de fabriek bedroeg enkele honderden tonnen zachte zeep die onder de merknaam ‘Anker’ op de markt werd gebracht. Het was overigens niet het eerste bedrijf van Dobbelmann. In 1828 was hij vanuit het Duitse Siegburg naar Nederland gekomen en had zich na zijn huwelijk met de dochter van een Maastrichtse architect in Nijmegen gevestigd. Hij kreeg er al snel een vergunning verleend voor een likeurstokerij, maar werd actief als koopman in tabak met zijn initialen als merknaam: J.P.D. Dat zijn familie in Duitsland een koloniaalwarenhandel had zal hierbij vermoedelijk de doorslag hebben gegeven. Later begaf hij zich wel buiten de traditionele paden, wat niet alleen blijkt uit de overname van de zeepfabriek, maar ook uit de oprichting van de Geldersche Stoomboot Maatschappij in 1852, die een lijndienst ging onderhouden tussen Emmerich en Schiedam. Deze belangstelling voor het welvaren van zijn woonplaats maakte hem ook tot een pleitbezorger voor de aansluiting van Nijmegen op het spoorwegnet en uiteindelijk, na zijn naturalisatie tot Nederlander, lid van de gemeenteraad.
Een man met zoveel ambitie wil iets nalaten en het was ook met dat doel dat Johann Peter de zeepfabriek overnam. Hij beoogde hiermee zijn beide zonen Theodoor en Louis een vliegende start te geven in het zakenleven en de onderneming kreeg daarom de naam ‘Gebr. Dobbelmann, Zeepzieders en Zeepmakers’. Een medaille op de nijverheidstentoonstelling in Haarlem in 1861 leverde nationale bekendheid op en een jaar later viel de zeep ook bij een dergelijke gelegenheid in Londen in de prijzen. Niet alles liep helaas volgens plan, want de hang naar avontuur van zoon Louis deed hem besluiten om naar Amerika te reizen, waar hij zelfs als militair in de burgeroorlog verzeild raakte. Nadat hij behouden was teruggekeerd koos hij uiteindelijk toch voor het ondernemerschap, maar dan in Rotterdam waar hij een tabakszaak overnam en deze onder zijn eigen naam uitbouwde tot een fabriek voor pijptabak en sigaren. In Nijmegen zetten zijn vader en broer de zeepfabriek voort, alhoewel laatstgenoemde al snel de dagelijkse leiding op zich nam. Theodoor begreep dat er belangrijke ontwikkelingen gaande waren nu het zeepzieden zich transformeerde van ambacht naar een volwaardige industrie en dat had onder andere gevolgen voor de grondstoffen. Palmolie uit de koloniën bleek een interessant alternatief voor de dierlijke en plantaardige vetten die tot dan toe ‘verzeept’ werden met potas of soda. Nadeel was echter de oranje kleur die de zeep van deze grondstof kreeg en door de consumenten niet gewaardeerd werd. Door experimenteren slaagde Theodoor er echter in de palmolie voldoende te bleken om deze kleur te neutraliseren, waardoor palmitinezeep niet alleen succesvol op de binnenlandse markt kon worden afgezet, maar ook haar weg vond naar Groot-Brittannië en Nederlands-Indië. In de jaren tachtig breidde hij het assortiment uit met Cocos-Rozenzeep, geproduceerd op basis van kokosolie voor de reinigende werking en rozenolie voor een verfrissende geur.

Afbeelding 3: Ook op de nieuwe bedrijfslocatie aan de Graafsedwarsstraat bleef het ankersymbool als herinnering aan de oorspronkelijke zeepziederij nog lang gehandhaafd.
Net als bij zijn vader ontstond er ook bij Theodoor langzamerhand meer belangstelling voor maatschappelijke aangelegenheden, met het verschil dat voor hem het lidmaatschap van de Nijmeegse gemeenteraad slechts het begin was. Hij bekleedde het bijna dertig jaar en combineerde dit bijna twintig jaar met het lidmaatschap van de Provinciale Staten en ruim tien jaar met dat van de Tweede Kamer. Consequentie was wel dat zijn zoon Pierre in 1880 al op achttienjarige leeftijd in de zaak moest komen en niet aan een universiteit kon gaan studeren. Dat was pas voor de volgende generatie weggelegd. In 1889 droeg Theodoor het directeurschap over op Pierre om zich geheel aan de landelijke politiek te gaan wijden. Die nam in 1893 het besluit tot afschaffing van de accijns op zeep, hetgeen een belangrijke impuls vormde voor de industrie. Ook Gebr. Dobbelmann profiteerde hiervan, al had het bedrijf eerst nog te kampen met de gevolgen van een verwoestende brand die in 1895 ‘Het Anker’ volledig in de as legde. Met het oog op toekomstige uitbreidingen lag herbouw in de krappe benedenstad niet voor de hand. De ramp werd daarom aangegrepen om te verhuizen naar de rand van de stad waar deze mogelijkheden wel bestonden. Ten zuiden van het treinstation, tussen de Graafseweg en Sint-Annastraat was de gemeente Nijmegen na het slechten van de vestingwerken begonnen met de aanleg van een paar chique straten met herenhuizen die het begin vormden van de latere wijk Bottendaal. Vanwege ruimtegebrek in de stad was hier in 1880 echter ook toestemming verleend voor de bouw van een margarinefabriek, die het echter door de moordende concurrentie in die jonge sector slechts tot 1895 vol hield. Lang stond het complex niet leeg, want Pierre Dobbelmann bracht er enkele maanden later al zijn zeepfabriek in onder. Later vestigden zich er nog meer industriële bedrijven, waarvan drukkerij Thieme de bekendste was, maar ook pakhuizen en werkplaatsen. Toen er na de eeuwwisseling door de woningbouwvereniging ook huizenblokken neergezet werden om de arbeiders in onder te brengen, vormde zich langzaamaan de industrie-woonwijk die Bottendaal daarna vele decennialang zou blijven.
Net als zijn vader onderkende ook Pierre het belang van innovatie. Zo introduceerde hij in 1896 als eerste in Nederland een zogenaamd ‘zelfwerkend’ wasmiddel, dat naast zeeppoeder ook perboraat als bleekmiddel en silicaat als waterontharder bevatte. De volgende primeur liet slechts drie jaar op zich wachten: vloeibare zeep. Om voldoende investeringsruimte te garanderen besloten vader en zoon Dobbelmann de vennootschap onder firma (vof) die het bedrijf tot dan toe was geweest om te laten vormen tot een naamloze vennootschap (nv). Vanaf 1903 kwam de zeepfabriek bekend te staan als ‘NV Zeepfabrieken Het Anker, v/h Gebrs. Dobbelmann’. Met honderdvijfentwintig personeelsleden behoorde Dobbelmann tot het beperkte aantal grote zeepfabrieken. In totaal telde Nederland in 1906 zo’n zestig zeepfabrieken met bij elkaar ruim twaalfhonderd werknemers, waarvan vele in kleine ondernemingen. Hiervan zouden er al snel veel gaan verdwijnen die niet in staat waren te concurreren met de grotere zoals Dobbelmann en al helemaal niet met een internationaal concern als Unilever. Zo beschikten ze niet over de financiële middelen voor reclame-uitingen, die een steeds belangrijkere rol gingen spelen in het competitieve speelveld. Pierre Dobbelmann legde hier juist een bijzonder goede feeling voor aan de dag en had zelfs de kunstzinnige gave om een aantal wikkels te ontwerpen. Hij breidde het assortiment uit, voorzag zijn producten van luxe-verpakkingen om er meer geld voor te kunnen vragen en deed aan klantenbinding door kalenders en ansichtkaarten cadeau te doen. Luxe toiletzeep voorzag hij van Franse namen zoals ‘Savon des fées’, Savon aux fleurs des Indes’ en ‘Savon des Grâces Pompéi’, terwijl die voor dagelijkse gebruik met pakkende namen als ‘Coco-Roso’, ‘Perla-Shampoo’, ‘Kinderzeep Roodkapje’ en ‘Anker Zeeppoeder’ in de schappen kwamen.

Afbeelding 4: Dankzij een luxe verpakking, zorgvuldig aangebracht door vrouwenhanden, kreeg de zeep van Dobbelman extra uitstraling.
Ook met zijn politieke ambities trad Pierre in de voetsporen van vader Theodoor en grootvader Johann Peter. Te beginnen met de Nijmeegse gemeenteraad, daarna Provinciale Staten van Gelderland en in 1922 de Staten Generaal, maar dan niet in de Tweede- maar in de Eerste Kamer. Rond zijn opvolging voltrokken zich een aantal gebeurtenissen die een opvallende gelijkenis vertoonden met wat een halve eeuw eerder rond Louis Dobbelmann speelde. Oudste zoon Frans was door Pierre naar de Verenigde Staten gezonden om de meest recente ontwikkelingen op het gebied van de zeepfabricage en –verkoop te bestuderen. Vanwege de mobilisatie van 1914 moest hij zijn reis echter afbreken om in Nederland onder de wapenen te gaan. Daarna bleek hij er nog maar weinig voor de voelen om binnen het familiebedrijf te gaan werken en begon voor zichzelf een parfumeriefabriek in Amsterdam. Daarvoor maakte hij gebruik van de kennis die hij eigenlijk voor de zeepfabriek in de VS had opgedaan en liet dit ook uit zijn merknaam blijken: ‘Dr. Wills, New York’. Het leidde tot een breuk met zijn vader. Pierre had echter nog vier andere zonen, waarvan er drie na zijn terugtreden in 1929 de directie gingen vormen. Reinier als jurist werd verantwoordelijk voor de organisatie, Arnold voor de techniek en Piet als gepromoveerd chemicus voor de technologische ontwikkeling. Vrijwel onmiddellijk na zijn aantreden richtte Reinier een reclameafdeling op waarvan hij de leiding in handen legde van Wim Markus. Dit marketingtalent zette het mes in de vele merknamen en verving ze voor een betere herkenbaarheid door één nieuwe: ‘Castella’. Ze was geïnspireerd op de Spaanse, meer bepaald Castiliaanse, herkomst van de olijfolie die destijds als grondstof werd ingevoerd. Castella bleef decennialang de huisstijl van Dobbelmann bepalen en straalde in neonverlichting vanaf het dak van de fabriek. Naar voorbeeld van Verkade werd de reclamecampagne ondersteund met albums voor verzamelplaatjes. Ondanks de economische crisis bleef er ruimte voor vernieuwingen, zoals de toevoeging van optische witmakers aan het waspoeder. Samen met het nieuwe merkenbeleid en het afhaken van veel kleine concurrenten leverde het een verviervoudiging van de omzet op. Vanwege de politieke verwikkelingen in Duitsland besloot de directie in 1934 om de dubbele ‘n’ uit de bedrijfsnaam te schrappen en deze verder te vereenvoudigen tot ‘Dobbelman NV’.
Toen deze internationale spanningen uitmondden in een oorlog, deed dat een groot beroep op de vindingrijkheid van de gebroeders Dobbelmann. Spoedig was er een tekort aan grondstoffen en moest worden overgeschakeld op surrogaatproducten, zoals zeep op basis van klei en Teepol. Dit door Koninklijke Shell geproduceerde vetalcoholsulfonaat geldt als het eerste synthetische wasmiddel en stond daarmee aan het begin van een ontwikkeling die na de oorlog een grote vlucht zou nemen. Nadat de productie vrijwel stil was komen te liggen wist de directie het personeel toch nog aan het werk te houden met allerlei klussen, zodat tewerkstelling in Duitsland hen bespaard bleef. Ook het fabriekscomplex zelf bleef gespaard, toen op 22 februari 1944 de binnenstad van Nijmegen bij vergissing door de geallieerden gebombardeerd werd. Na de bevrijding en enkele jaren van schaarste en distributie kon Dobbelman zich weer op de toekomst gaan richten. Net als veel andere ondernemers reisden de gebroeders naar de VS om kennis te nemen van de laatste stand der techniek. Daar was ondertussen door Sharples een continue verzepingsinstallatie ontwikkeld, een centrifuge die met 15000 omwentelingen per minuut glycerol en vetzuren van elkaar kon scheiden. In het kader van de Marshallhulp kon Dobbelman een exemplaar aanschaffen en was daarmee de eerste op het Europese vaste land. Samen met een installatie van Mazonni voor het droogproces en een broyeuse voor vermenging van de zeep met kleur- en reukstoffen bracht men de fabricagetijd terug van vijf dagen naar twee uur. Gelijktijdig ondergingen de fabrieksgebouwen aan de buitenzijde een metamorfose. Uit de veelheid van loodsen, hallen, magazijnen, laboratoria en kantoren die in ruim een halve eeuw het hele terrein hadden opgevuld werd door architect George Hamerpagt uit Arnhem min of meer een eenheid geschapen.

Afbeelding 5: Zo’n dertig jaar lang voerde Dobbelman de merknaam Castella voor al haar producten.
Begin jaren zestig had Dobbelman ruwweg een kwart van de Nederlandse markt in handen en leek haar positie solide. Het was president-directeur Reinier Dobbelmann echter duidelijk dat het bedrijf op termijn niet stand zou houden tegen internationale concurrenten als Unilever, Procter & Gamble en Henkel. En dat ook kleinere tegenspelers ineens een bedreiging kunnen worden bleek in 1963 toen het Rotterdamse Kortman & Schulte als eerste met een enzym-houdend wasmiddel op de markt kwam. Als reactie op ‘Biotex’ kwam Dobbelman drie jaar later met het vergelijkbare ‘Castex’, maar dan tegen een lagere prijs. Reinier Dobbelman was toen al in gesprek met overnamepartijen, waarvan Koninklijke Zout Organon (KZO) de meest kansrijke was om de toekomst voor de fabriek in Nijmegen en zijn vierhonderdvijftig werknemers veilig te stellen. Dat deze deal toch nog tot 1968 op zich liet wachten kwam omdat KZO voorrang gaf aan andere overnames, waaronder Kortman & Schulte in 1965. Het succes van Biotex was zo groot dat (A)KZO dit wasmiddel vanaf 1969 ook in Nijmegen ging produceren, maar dan onder de bedrijfsnaam Kortman & Schulte in plaats van Dobbelman.
Reinier, zijn broer Piet en zoon Pierre hadden toen het bedrijf al verlaten, dat in 1987 nogmaals van eigenaar wisselde toen AKZO het overdeed aan de Amerikaanse multinational Sara Lee/Douwe Egberts. In de laatste dertig jaar kwam de nadruk steeds meer te liggen op het mengen van ingekochte halffabrikaten tot waspoeder en het verpakken daarvan. Toch beleefde de fabriek in de jaren negentig nog een heropleving met de modernisering van het machinepark en een kortstondige herintroductie van het merk Dobbelman. Uit efficiencyoverwegingen besloot Sara Lee in 1999 de productie van Biotex te verplaatsen naar het Deense Odense en kwam er een einde aan ruim een eeuw zeepproductie aan de Graafsedwarsstraat. De gemeente kocht vervolgens het terrein ten behoeve van de herontwikkeling tot woongebied. De fabrieksgebouwen kwamen onder de slopershamer, op het relatief recente gebouw van de Biotexproductie na, waarin appartementen werden ondergebracht. Daarnaast bleef ook de fabrieksschoorsteen behouden en ontwierp men de nieuwbouw in een industriële stijl, hetgeen vooral tot uitdrukking komt in hun langgerekte halstructuur met tonvormige daken. In hetzelfde lettertype als destijds ‘Castella’ prijkt tegenwoordig de naam ‘Dobbelman’ op de voormalige fabriek.

Afbeelding 6: In tegenstelling tot de vroegere Dobbelman-fabriek heeft het nieuwe wooncomplex een ruim binnenterrein dat zich leent voor activiteiten.