Hückelhoven (D)

Huckelhoven (5)Afbeelding 1: Oostelijke zijde van de Friedrichplatz in de kolonie ‘Auf dem Hansberg’. De originele bomenrijen rond dit plein (links) zijn behouden gebleven.

Net als in Zuid-Limburg verschoof de aanleg van nieuwe steenkolenmijnen ook aan de Duitse kant van de grens gedurende een eeuw tijd tientallen kilometers in noordelijke richting. Van de Domaniale Mijn in Kerkrade (1815) naar de Staatsmijn Maurits in Geleen (1926) en van de Eschweiler Bergbau Verein (1834) naar Grube Sophia Jacoba in Hückelshoven (1914). Een opvallend verschil is echter dat de reeks van mijnsluitingen in Nederland  begon met de Maurits (1966), terwijl in het Aachener Revier de Sophia Jacoba – die daar  eveneens als het modernste mijnbouwbedrijf bekend stond –  juist als laatste dicht ging (1997). De reden is bekend: Nederland had haast en rondde de saneringsoperatie in acht jaar tijd af, terwijl de Oosterburen er decennia over deden. Nauwelijks bekend is echter dat de Sophia Jacoba met Nederlands kapitaal gefinancierd is, want het was Frits Fentener van Vlissingen van de Steenkolen Handels Vereeniging (SHV) die in 1916 de aandelen overnam van grondlegger Friedrich Honigmann en onderbracht in de NEMOS: de Nederlandsche Maatschappij tot Ontginning van Steenkolenvelden. Hij doopte de mijn, die tot dan toe ‘Gewerkschaft Hückelhoven’ heette, om in ‘Sophia Jacoba’, gebaseerd op de voornamen van zijn eigen echtgenote (Sophia) en die van zijn compagnon Isaäc Pieter de Vooys (Jacoba). Gerard Jan de Vooys, zoon van laatstgenoemde, was van 1925 tot 1940 directeur van de mijn. In 1973 gingen deze aandelen over van de SHV naar vermogensbeheerder ROBECO, om pas in 1990 weer in Duitse handen te komen (Ruhr AG). In 1918 stelde de NEMOS architect Emil Emanuel Strasser, een schoonzoon van Hendrik Petrus Berlage, aan als bouwdirecteur. In die hoedanigheid was hij verantwoordelijk voor ontwerp en bouw van de mijnwerkerskoloniën (Bergmannssiedlungen) die tussen 1921 en 1929 verrezen in de onmiddellijke nabijheid van de Sophia Jacoba: Auf dem Hansberg, Auf dem Wadenberg, Schaufenberg en In der Schlee. Ze vertonen gelijkenis met de koloniën die in de jaren twintig in de Nederlandse mijnstreek werden gebouwd en zijn tegenwoordig beschermd dankzij hun monumentstatus (Denkmalschutz). Opgetrokken in rode baksteen en voorzien van overstekende daklijsten en horizontale raampartijen hebben zijn ontwerpen de stijlkenmerken van de Amsterdamse School en onderscheiden zich daarmee in stedenbouwkundig opzicht duidelijk van andere industriële woningbouwprojecten die indertijd in Duitsland gerealiseerd werden.Hückelhoven (3)Afbeelding 2: Plattegrond van steenkoolmijn Sophia Jocoba (1) en haar arbeiderskoloniën Auf dem Hansberg (2), Auf dem Wadenberg (3), Schaufenberg (4) en In der Schlee (5).

Allereerst werden in het gehucht Doverack, gelegen tussen het mijnterrein en het dal van de Roer, twee huizenrijen met één woonverdieping gebouwd. Vermoedelijk bestond er toen nog geen visie op de huisvestingsplannen van het mijnbouwbedrijf, want op deze locatie bleef het hierbij en de echte ‘Siedlungen’ ontstonden daarna ten noorden en westen van de Sophia Jacoba. De eerste daarvan, Auf dem Hansberg, kwam vanaf 1920 tot stand met huizenrijen langs de Mokwa-, Sophia- en Friedrichstraße en rond de Friedrichplatz. Als centrale as van het woongebied was de Friedrichstraße voorzien, die zich sprongsgewijs verbreedde tot de Friedrichplatz en naar de toegangspoort van het mijnbouwcomplex leidde. Het plein moest het stedenbouwkundige hart van het nieuwe woongebied gaan vormen, maar tegelijkertijd door aanplanting van bomenrijen een besloten karakter houden. Verdere uitbouw langs deze as in noordelijke richting liet daarna, om onduidelijke redenen, nog vijf jaar op zich wachten. In plaats daarvan verrees tussen 1921 en 1925 westelijk van de Millicher Bach een op zich zelf staande wijk die de naam Schaufenberg kreeg. Met twee driehoekige pleinen (Honigmannplatz en Bürgerplatz),  twee langgerekte pleinen (Lindenplatz en het plein voor de Honigmann-Schule) en een grotere variatie in gebouwen en huizenblokken is Schaufenberg veel meer geïnspireerd op de tuinstadgedachte dan Auf dem Hansberg. Helaas heeft in de jaren zeventig het grote plein voor de Friedrich Honigmann-Schule zijn oorspronkelijke karakter verloren door de bouw van een  sporthal.Hückelhoven (4)Afbeelding 3: Ontwerptekening voor de woningen in de Graf-Beust-Straße, die onderdeel uitmaken van de kolonie ‘In der Schlee’.

Met de bouw van de kolonie ‘In der Schlee’ werd tussen 1925 en 1927 weer aangesloten op het oorspronkelijke plan langs de as Friedrichplatz/-Straße. De kern ervan wordt gevormd door de langgerekte huizenrijen langs de Graf-Beust-Straße en de von-Dechen-Straße, die overigens minder regelmatig zijn dan het oorspronkelijk plan doet vermoeden, enerzijds vanwege de topografie, anderzijds door de afwisseling in de kamerindeling en dakhelling van de woningen. In 1926 begon de bouw van de vierde, en laatste ‘Siedlung’: Auf dem Wadenberg. Hierin is de Brasserstraße, met een lange huizenrij van twee verdiepingen die langs een natuurlijke helling in een flauwe bocht omhoog loopt, een opvallend element. Een andere blikvanger is het plein rond de watertoren dat in 1927 naar ontwerp van de architecten Wilhelm Riphan en Hans Grod werd aangelegd. Ondanks de sobere uitvoering van de huizen zijn ze in kleine woonblokken gerangschikt rond het plein en de steile Loebrockstraße die erheen voert. De hoogte biedt een fraai uitzicht op het Roerdal en de stad Hückelhoven en op heldere dagen zijn er zelfs de noordelijke uitlopers van de Eiffel te zien. De kwaliteit van het werk van Strasser en Riphan wordt vooral duidelijk op plaatsen waar later gepoogd is om hun stijl te kopiëren. Dit geldt zowel voor de mijnwerkerskoloniën die in de jaren dertig zijn uitgevoerd naar het voorbeeld van Strasser, als voor vergelijkbare projecten uit de vijftiger jaren die meer met het werk van Riphan gemeen hebben. Deze laten namelijk een duidelijke verarming zien voor wat betreft het materiaalgebruik en ook hun stratenpatronen zijn aanzienlijk eentoniger.Hückelhoven (1)Afbeelding 4: Hückelhoven is nooit een toeristische trekpleister geweest en liet daarom maar ansichtkaarten drukken waarop haar mijnwerkerskolonie Schaufenberg staat afgebeeld.

De eerste twee schachten van de Sophia Jacoba werden in 1914 en 1919 in bedrijf gesteld en leverden antracietkolen (huisbrandkolen) op. Aan een derde schacht begon men in 1927, maar voltooiing liet tot 1934 op zich wachten. In datzelfde jaar kwam op het grondgebied van buurgemeente Ratheim een vierde schacht gereed, die gebruikt ging worden voor ventilatie- en bevoorradingsdoeleinden. Medio jaren dertig had het mijnbedrijf zo’n vijfenveertighonderd werknemers op de loonlijst staan. In het laatste oorlogsjaar veroorzaakte het artillerievuur van de oprukkende geallieerde troepen grote schade aan zowel de gebouwen en installaties van de mijn, als de huizen van de mijnwerkerskoloniën. Na herstel van de verwoestingen werd de uitbreiding van de mijn vanaf de jaren vijftig verder voortgezet in noordwestelijke richting. Schacht 4 werd geschikt gemaakt voor productie en voorzien van een moderne schachtbok van gewapend beton.

Een deel van het concessieveld werd in 1958 verkocht aan de Nederlandse Staatsmijnen, om ter hoogte van Roermond een nieuwe steenkolenmijn aan te leggen: de Beatrix. Deze moest ondergronds verbonden worden met het gangenstelsel van de Sophia Jacoba. Verder dan het boren van schachten kwam het echter niet, omdat begin jaren zestig duidelijk was dat exploitatie verliesgevend zou zijn. Overigens was het boren van deze diepe schachten mede de verdienste van Gerard Jan de Vooys. Hij was na de oorlog niet meer teruggekeerd naar de Sophia Jacoba, maar als adviseur in dienst getreden van de Staatsmijnen. Hij verbeterde daar de boormethode van Friedrich Honigmann, die hij geleerd had in Hückelhoven, door toepassing van ‘dikspoeling’ en zette dit succesvol in bij het delven van de schachten voor de Beatrix.Huckelhoven (6)Afbeelding 5: In het ophaalgebouw van schacht 3 uit 1934 wordt de herinnering aan de Sophia Jacoba levend gehouden in een mijnmuseum.

Op Duits grondgebied gingen de ontwikkelingen wel gewoon verder, met ingebruikstelling van schacht 5 in Wassenberg-Rosenthal in 1960 en schacht 6 in Ratheim in 1964. De personeelsomvang bereikte in die jaren met zevenenvijftighonderd werknemers zijn maximum, de productie pas in 1984 met vierhonderdtwintigduizend ton, dankzij modernisering van de installaties die de mijn ook nog in de jaren zeventig en tachtig onderging. Hoewel de steenkolenvoorraden nog voldoende waren voor een eeuw productie, viel in 1990 het besluit om deze in 1997 te beëindigen vanwege de verliesgevende exploitatie. Een aantal stakingen kon dit niet verhinderen. Alleen de energiecentrale bleef operationeel en voorziet ook nu nog de regio van elektriciteit. De directiegebouwen kwamen weliswaar op de monumentenlijst, maar moesten in 2007 alsnog gesloopt worden omdat ze door verzakkingen bouwvallig geworden waren. Naast de vier mijnsteenbergen, waarvan de hoogste tot honderdveertig meter reikt (de Ratheimer Halde), herinnert alleen schachtbok 3 nog aan de steenkolenwinning van de Sophia Jacoba. In het bijbehorende ophaalgebouw is tegenwoordig een mijnmuseum ondergebracht, waar tentoonstellingen en rondleidingen worden verzorgd door een vereniging van oud-kompels.hc3bcckelhoven-2Afbeelding 6: Woningen in de Graf-Beust-Straße van mijnwerkerskolonie ‘In der Schlee’, omstreeks het midden van de jaren zeventig.