Afbeelding 1: De voormalige suikerloods van de ENCBS aan het kanaal van Gent naar Terneuzen huisvest tegenwoordig het Zeeuws Industrieel Museum.
In 2015 opende in Sas van Gent het Zeeuws Industrieel Museum haar deuren. Niet alleen het feit dat dit kleine stadje, met talloze fabrieken binnen haar grenzen, eens een waar industrieel centrum in deze provincie was, maakt het tot een geschikte plaats om dit verleden blijvend in herinnering te houden. Ook de behuizing van het museum vormt een belangrijk monument, en niet alleen uit industrieel maar ook uit agrarisch oogpunt. Het betreft namelijk de bietenloods van de voormalige Eerste Nederlandsche Coöperatieve Beetwortelsuikerfabriek (ENCBS) die in 1899 tot stand kwam en daarmee een mijlpaal vormt in de geschiedenis van de landbouw, omdat de bietenboeren zich hier voor het eerst succesvol wisten te organiseren tegen de macht van de suikerfabrikanten. Hun voorbeeld kreeg elders in het land navolging en uiteindelijk gingen zeven van deze coöperatieve fabrieken op in de Suikerunie, overigens pas tientallen jaren nadat de particuliere concurrenten zich al verenigd hadden in de Centrale Suiker Maatschappij (CSM, 1919). Sas van Gent was de enige plaats waar zowel een CSM- als een Suikeruniefabriek hun zoete geur verspreidden tijdens de campagnemaanden. Voldoende reden om hier wat dieper in te gaan op dit suikerverleden, zonder daarbij de overige industriële bedrijvigheid van Sas van Gent te vergeten, aangezien deze bij gebrek aan tastbaar erfgoed niet in de overige rubrieken van fabriekofiel vertegenwoordigd is.
Ontstaan als nederzetting bij de sluis, of sas, in de vaart die vanaf 1549 de stad Gent een betere verbinding met de zee moest bieden, groeide Sas van Gent uit tot een vesting toen het tijdens de tachtigjarige oorlog op de grens kwam te liggen tussen de Zuidelijke Nederlanden en de Republiek der Zeven Provinciën. Nadat het in 1644 definitief in Staatse handen was gekomen, legerde de Republiek er een garnizoen om de toegang tot Gent te blokkeren, net zoals ze dat met de forten Lillo en Liefkenshoek langs de Schelde deed om Antwerpen van haar zeeroute af te sluiten. Deze situatie bleef anderhalve eeuw bestaan en betekende niet alleen een economische belemmering voor de Zuidelijke Nederlanden, maar ook die van Zeeuws Vlaanderen dat als militair buffergebied een kwijnend bestaan leidde, terwijl aan de overzijde van de Westerschelde Vlissingen en Middelburg een bloeiperiode doormaakten. In de negentiende eeuw braken er echter betere tijden aan, dankzij de opkomst van de industrie in de Zuidelijke Nederlanden. Daar was men dit pad gaan bewandelen vanwege het gebrek aan mogelijkheden tot internationale handel, eerst als gevolg van de beheersing van Schelde door de Republiek, daarna door het Continentale Stelsel dat door de Franse bezetter werd opgelegd. De stad Gent speelde hierin een belangrijke rol met de textielindustrie (katoen) die er in korte tijd tot bloei kwam en de metaal- en machinefabrieken die al snel volgden als toeleverancier. Het samengaan van Noord en Zuid in het Koninkrijk der Nederlanden in 1815 bracht deze ontwikkelingen in verdere stroomversnelling, vanwege de nieuwe afzetmogelijkheden in de koloniën. In het kanalenprogramma dat koning Willem I lanceerde om de industriële producten uit het Zuiden naar de havens van het Noorden te brengen, mocht een nieuwe verbinding van Gent naar open zee dan ook niet ontbreken. Tussen 1823 en 1827 werd dit kanaal naar Terneuzen gegraven, dat nog deels het traject van de vroegere Sassevaart volgde en waarvoor de vestingwerken van Sas van Gent werden gesloopt (De Franse bezetter had hier al een begin mee gemaakt. Het enige wat er nu nog van resteert is het bolwerk ‘Generaliteit’).Afbeelding 2: Kenmerkend voor de suikerfabrieken van rond 1900 was hun langgerekte bouw parallel aan het water, waarin de verschillende afdelingen uitwendig te onderscheiden waren. Alleen in het Brabantse Oud Gastel is een dergelijk fabriekspand behouden gebleven.
Door de Belgische afscheiding van 1830 en tien jaren van Hollandse afsluiting die daar op volgden, liet het profijt van deze nieuwe vaarverbinding nog een tijdje op zich wachten, maar in de tweede helft van de negentiende eeuw ontwikkelde de handel en scheepvaart zich zo voorspoedig dat vanaf 1870 omvangrijke verbredingswerkzaamheden noodzakelijk waren. De sluiskolk die hiervoor in 1885 in Sas van Gent werd aangelegd, heeft latere verbredingen overleeft. De Belgische ondernemers begonnen ook naar mogelijkheden te zoeken om hun industriële imperia over de landsgrenzen te laten expanderen en een vroeg voorbeeld hiervan vormde de suikerindustrie in West-Brabant. De kleigronden die dit gebied geschikt maakten voor de suikerbietenteelt waren weliswaar ook in de provincie Zeeland voor handen, maar dat gold niet voor de omvangrijke hoeveelheden zoet water waar de verwerking tot suiker om vroeg. Een uitzondering hierop vormde de kanaalzone tussen Gent en Terneuzen en in het net over de grens gelegen Zelzate verrezen in korte tijd twee suikerfabrieken. In 1872 kwam er dankzij de investering van de Belgische industrieel Harold Mechelynck ook een suikerfabriek in Sas van Gent tot stand, waarin hij zijn zakenpartner Pierre Malotaux aanstelde als directeur. Deze was al bekend met Sas van Gent vanwege zijn commissariaat in de meelfabriek Walzenmolen. Erg voorspoedig verliepen de zaken voor deze NV Zeeuwsche Beetwortelsuikerfabriek aanvankelijk niet en pas na twee liquidaties (1876/’82) trad verbetering op, toen onder de naam NV Beetwortelsuikerfabriek Sas van Gent.Afbeelding 3: De hal met kristallisatoren van de NV Beetwortelsuikerfabriek Sas van Gent, omstreeks 1920.
De onvrede die er leefde onder de bietenboeren over de contracten met hun afnemer was in Zeeuws-Vlaanderen groter dan in West-Brabant omdat de fabriek in Sas van Gent de enige partij was waarmee ze zaken konden doen en in dat licht is het niet verwonderlijk dat hier de eerste coöperatieve onderneming werd gevormd. Toch ging er nog heel wat tijd overheen voor het zo ver was. In al die jaren was het Baron Collot d’Ecury, burgemeester van Hontenisse, die de boeren probeerde te verenigingen om hun positie te versterken. Dat er bereidheid tot samenwerking was blijkt wel uit het feit dat er in 1876 een coöperatie was opgericht om gezamenlijk kunstmest in te kopen, maar het was vooral het gebrek aan financiële mogelijkheden om voldoende grond aan te kopen dat de boeren parten speelde. Uiteindelijk gaf deelname van boeren uit Zuid-Beveland de doorslag en kon in 1899 de bouw van Eerste Nederlandsche Coöperatieve Beetwortelsuikerfabriek in opdracht worden gegeven bij aannemers uit de regio. De stoomketels werden geleverd door de firma Storck uit Hengelo, de installaties door de Hallesche Maschinenfabriek. Al in het najaar van 1900 vond de eerste campagne plaats, die succesvol verliep. Uitbreidingen lieten dan ook niet lang op zich wachten, zoals een inrichting voor het drogen van pulp (zogenaamde Huillard-oven), een mechanische los-installatie en een groot suikermagazijn.Afbeelding 4: Sfeerbeeld van een naoorlogse suikercampagne in Sas van Gent.
Vanzelfsprekend geschiedde een belangrijk deel van de bietenaanvoer via het kanaal en weldra vestigden zich ook andere bedrijven in Sas van Gent die hun grondstoffen per schip lieten aanvoeren, zoals in 1911 de NV Zelandia. Deze fabriek van de Belgische ondernemer Lucien Callebaut, direct ten noorden van de ENCBS gelegen, startte in 1912 met de verwerking van mais tot stijfsel, veevoeder en olie. Na overname in 1927 door een Amerikaans bedrijf veranderde de naam in NV Stijfsel- en Glucosefabriek Sas van Gent, wat door de lokale bevolking werd vereenvoudigd tot het ‘Stijfselkot’. Tegenwoordig vindt er nog steeds glucose- en zetmeelproductie plaats, maar dan door het bedrijf Cargill, dat er eveneens tarwe tot alcohol laat vergisten.
De verwerking van graan, maar dan tot bloem, was overigens de eerste industriële activiteit die in Sas van Gent plaatsvond aan het kanaal. In 1893 liet Johannes Verschaffel daar een fabriek bouwen om met door stoom aangedreven stalen walsen graan te vermalen, in plaats van met windkracht waarmee zijn vader Dominicus in 1830 was begonnen in de molen op het bolwerk (die er nog altijd staat). Deze techniek was in Duitsland ontwikkeld en de naam van de meelfabriek, ‘Walzenmolen’, vormde hier een verwijzing naar. Als familiebedrijf bleef het tot 1988 bestaan, waarna overname door Wessanen slechts vijf jaar levensverlening betekende.
Niet verbonden met de agrarische sector, maar wel afhankelijk van bulktransport van grondstoffen was de NV Nieuwe Nederlandsche Maatschappij tot vervaardigen van Spiegelglas. Deze fabriek was in 1899 door een groep Belgische investeerders opgericht, maar werd pas succesvol na overname door de Franse glasproducent Saint Gobain in 1904, omdat dit bedrijf haar expertise inzette om er ook chemicaliën te produceren voor de kunstmestproductie zoals zwavelzuur en superfosfaat. Na verloop van tijd kwam er niet allen spiegelglas uit de ovens, maar ook veiligheidsglas (merknaam Securit), emailglas (merknaam Emalit), en in een recenter verleden zonwerend- en bedrukt glas voor architectonisch doeleinden (onder de merknamen Cool-lite en Crea-lite).Afbeelding 5: Onderhoud aan een van de stoommachines van de CSM-suikerfabriek.
De chemische activiteit van Saint Gobain (later afgesplitst als Zuid-Chemie, thans Rosier) was overigens gerelateerd aan een bedrijf dat zich in 1911 in buurgemeente Sluiskil had gevestigd en eveneens van Franse origine was: de Association Coopérative Zélandaise de Carbonisation (ACZC). Het was in 1911 opgericht door een consortium van staalfabrikanten uit het Franse Longwy om cokes te produceren voor hun hoogovens. Dit bij gebrek aan steenkool van goede kwaliteit in eigen land. Via het Westerschelde en kanaal kon men die uit Engeland en het Duitse Ruhrgebied laten aanvoeren naar de fabriek in Sluiskil, waarna de cokes per spoor zijn weg naar Lotharingen vervolgde. Zoals bij veel andere cokesfabrieken bouwde men ook hier een zogenaamd ‘stikstofbindingsbedrijf’ om het nevenproduct ammoniak om te zetten in kunstmest. Door de neergang van de Franse staalindustrie moest de cokesfabriek in 1999 sluiten, de kunstmestfabriek is na overschakeling op andere grondstoffen voortgezet onder de naam Yara.
De grootschalige procesindustrie mocht dan dominant zijn in Sas van Gent en omgeving, minder ‘grofstoffelijke’ werkgelegenheid was er ook te vinden en die had eveneens zijn oorsprong over de grens. Binnen de Gentse textielindustrie waren rond 1900 de loonkosten dermate gestegen dat de fabrikanten uitweken naar regio’s waar nog goedkope arbeid voor handen was. Uit dat oogpunt was Zeeuw-Vlaanderen interessant en toen zich met de ‘tricotage’ (textiel voor sokken en ondergoed dat op breimachines geproduceerd werd) een nieuwe branche aandiende, lieten ze in Hulst, Clinge, Terneuzen en Aardenburg fabriekjes en ateliers bouwen waar hoofdzakelijk jonge vrouwen te werk gesteld werden. In Sas van Gent was het personeelsbestand van textielfabriek De Schelde wat gemengder samengesteld, omdat het hier ging om een weverij waar wollenstoffen op basis van kamgaren voor de confectie-industrie geproduceerd werden. Op het hoogtepunt werkten hier zo’n driehonderd mensen, waaronder de later bekend geworden Vlaamse volkszanger Eddy Wally.Afbeelding 6: De elektriciteitscentrale van de cokesfabriek in Sluiskil bleef behouden en is tegenwoordig te zien in het Zeeuws Industrieel Museum.
Beide suikerfabrieken van Sas van Gent bleven tot eind jaren tachtig in productie. Die van de CSM beleefde in 1986 haar laatste campagne, die van de Suikerunie in 1989. Aan sloop ontkwamen enkel de bietenloodsen en een suikersilo van de voormalige ENCBS, waar tegenwoordig het Zeeuws Industrieel Museum in gevestigd is. Dat gaat uitgebreid in op de geschiedenis van bovengenoemde bedrijven, waarbij dankzij de ruime behuizing omvangrijke objecten uit deze fabrieken getoond kunnen worden. Topstuk van de collectie is onbetwist de elektriciteitscentrale van de ACZC uit Sluiskil, bestaande uit een stoommachine, generator en schakelwand, gebouwd in 1911 door de firma Van den Kerckhove uit Gent.