Hengelo

Afbeelding 1: Hofje van tien arbeiderswoningen dat in 1911 gebouwd werd naar ontwerp van Karel Muller. Hij liet zich inspireren door Engelse voorbeelden, maar paste de indeling aan voor de Twentse arbeider.

Op 5 mei 1911 werd in Hengelo de eerste steen voor tuindorp ’t Lansink gelegd door de zesjarige Frans Stork, zoon van machinefabrikant Coenraad Frederik (C.F.) Stork. Deze steen met het opschrift ‘F.G. Stork, oud 6  jaar, mei-1911’ bevindt zich nog altijd in de gevel van het eerste huis aan de Julianalaan, hoewel tegenwoordig enigszins verscholen achter bosschages. Het markeerde de start van de eerste fase van de bouw van het tuindorp die vijf jaar zou duren. Vader C.F. Stork verwoordde bij deze feestelijke gelegenheid het doel van de nieuwe wijk als volgt: “Door aanleg eener kolonie van goede woningen voor arbeiders, een frisse woonomgeving te scheppen waar elke benauwdheid van smalle straten of eng gebouwde huizen, plaats moet maken voor licht en lucht, zulks met een betaalbare huur.” Het dorp verrees op het grondgebied van boerderij Erve ’t Lansink, waar tijdens de bouwjaren het ontwerpbureau van de architecten Karel Muller en Pieter Wattez in was ondergebracht en die in 1928 moest wijken voor een uitbreiding.

Afbeelding 2: Landschapsarchitect Pieter Wattez ontwierp een bochtig stratenpatroon met veel perkjes en groenpartijen, waardoor ’t Lansink met recht een tuindorp kan worden genoemd.

Als ondernemer onderscheidde Charles Theodorus Stork, vader van Coenraad Frederik en grondlegger van machinefabriek Stork & Co, zich van de textielbaronnen in Twente in de benadering van zijn arbeiders. Terwijl de arbeidsomstandigheden in de textielfabrieken ronduit erbarmelijk waren en de arbeidsverhoudingen gespannen, legde C.T. Stork veel meer nadruk op het bedrijf als gemeenschap en de plicht van de ondernemer om zijn arbeiders in staat te stellen het maximale uit hen zelf te halen in het belang van de werkgever én de werknemers. Dit verschil is onder andere verklaarbaar uit de aard van de bedrijvigheid. In de textielfabrieken werkten over het algemeen ongeschoolde arbeiders die eenvoudig uitwisselbaar waren. De machinebouw daarentegen moest het hebben van vakkrachten die veel zeldzamer waren en grotendeels binnen de fabriek opgeleid moesten worden. Er was dus alle belang bij om deze aan het bedrijf te binden met goede arbeidsvoorwaarden en door betrokkenheid te tonen.

Charles Theodorus vormde hiermee destijds een uitzondering binnen Nederland, waar alleen Jacques van Marken, directeur van de Gist- en Spiritusfabriek in Delft zijn gedachtengoed deelde. Beiden hadden regelmatig contact over het ‘arbeidersvraagstuk’, ook wel aangeduid als de ‘sociale quaestie’. Net als bij de Gistfabrieken kwam er bij Stork in 1881 een eigen pensioenfonds en in 1883 een werknemersvertegenwoordiging die De Kern werd genoemd. Al vanaf 1869 bood Charles Theodorus zijn personeel gelegenheid tot ontspanning door een ruimte te huren waar ze in hun vrije tijd terecht konden voor biljarten, koffiedrinken en het lezen van dag- en weekbladen. Hier kwam in 1881 De Vereeniging uit voort die bij het vijfentwintigjarig bedrijfsjubileum in 1893 een eigen gebouw kreeg, waar ook leesavonden, tentoonstellingen en kookcursussen plaatsvonden. Vele jubilea en officiële bedrijfsgebeurtenissen werden hier gevierd, zoals de jaarlijkse uitreiking van vakdiploma’s. Daarnaast was er een bewaarschool, gaarkeuken en oefenruimte voor muziekvereniging Armonia. Dankzij de coöperatieve winkelvereniging die in 1883 tot stand kwam konden grootschalig, en daarmee voordelig, levensmiddelen worden ingekocht voor de verkoop aan de arbeiders en hun gezinnen.

Afbeelding 3: Het verengingsgebouw van Stork maakt geen deel uit van tuindorp ’t Lansink, maar is daar als eerste bouwproject voor het arbeiderswelzijn wel mee verbonden. Sinds 1999 is het een rijksmonument en zal in de nabije toekomst na renovatie dienst gaan doen als hotel.

Dit sociale beleid werd onverminderd voortgezet toen Charles Theodorus in 1895 overleed en zijn oudste zoon Dirk Willem hem opvolgde. Onder zijn bewind kwam er een ziekenhuis (1900), badhuis (1900), bibliotheek (1918) en schoolgebouw (1918). In deze Wilhelminaschool werden niet alleen vakopleidingen gegeven, maar ontvingen kinderen tot hun veertiende levensjaar ook algemeen vormend onderwijs. Het grootste project in deze jaren was echter de bouw van Tuindorp ’t Lansink, naar voorbeeld van het Agnetapark in Delft. Tussen 1911 en 1916 verrezen er driehonderd woningen van uiteenlopende grootte en stijl in een groene omgeving en met een ruime opzet. Hart hiervan was het statige C.T. Storkplein, met aan de ene zijde een overdekte winkelgalerij met arcaden en aan de andere kant twee winkelpanden met een poort ertussen. De oorspronkelijke eiken werden gespaard om bij te dragen aan het groene, dorpse karakter van het plein, waarvan de naam een eerbetoon vormde aan Charles Theodorus. Een monument met plaquette midden op het plein herinnert aan zijn zoon C.F. Stork, die door het personeel liefdevol ‘Meneer Coen’ werd genoemd en na de dood van zijn broer Dirk Willem in 1920 leiding gaf aan het bedrijf. Aan het plein lag ook Tuindorphotel ’t Lansink dat aan buitenlandse gasten van de fabrieken een goed onderkomen moest geven en tegenwoordig een restaurant met Michelinster is. Ernaast bevond zich een bewaarschool met gymzaal, die later onderdeel uit ging maken van het hotel.

Afbeelding 4: Tuindorphotel ’t Lansink aan het C.T. Storkplein, met daarvoor het monument ter herinnering aan C.F. Stork.

De tweede bouwfase voltrok zich tussen 1917 en 1926 en is nog altijd te herkennen aan de straatnamen die verwijzen naar werkzaamheden in de textielindustrie, zoals de Spinnersweg, Spoelsterstraat en Twijnstraat. Het Plein 1918 heette aanvankelijk ‘Nieuw Pleintje’, maar kreeg zijn nieuwe naam om het einde van de Eerste Wereldoorlog te memoreren. Ten behoeve van de bouw werd zand afgegraven aan de zuidzijde van het tuindorp. De ontstane kuil vulde zich na verloop van tijd met water, waardoor een fraaie vijver ontstond. Aan de rand daarvan kwam in 1922 ‘Bad- en Zweminrichting Tuindorp’, waarvan de gebouwen werden ontworpen door architect Anton Karel Beudt. De zwemvijver met bassins en steiger, de kleedkamers en het badmeesterkantoortje zijn tot op de dag van vandaag behouden gebleven. Het Tuindorpbad ademt nog steeds de gemoedelijke sfeer van de jaren twintig en er kan nog steeds worden gezwommen. Ter afsluiting van deze uitbreiding werd een speeltuin ingericht, die in 1931 in beheer kwam van ‘Speelvereniging Tuindorp en Nijverheid’. Deze vereniging stelde zich ten doel ‘de jeugd van den leeftijd van 3 t/m 14 jaar op aangename en nuttige wijze bezigheid te verschaffen, teneinde haar tegen zedelijke en lichamelijke gevaren van de straat zooveel mogelijk te behouden’. De speeltuin heeft nog steeds een belangrijke functie in buurt en stad.

Afbeelding 5: In het Tuindorpbad kan nog altijd worden gezwommen.

Een laatste uitbreiding met meer dan honderd woningen volgde na de Tweede Wereldoorlog. Door variatie van duurdere en goedkopere woningen bleef men er naar streven om het tuindorp een afspiegeling van de fabrieksbevolking te laten vormen, waar arbeiders, bazen, ingenieurs en klerken als een ware Storkfamilie  tezamen woonden. Aan de Hengelosche Bouwvereeniging, verantwoordelijk voor bouw en beheer van ’t Lansink, droegen naast Stork overigens ook de bedrijven Dikkers & Co. en de Nederlandsche Katoenspinnerij bij, zodat ook werknemers van deze fabrieken in aanmerking kwamen voor een woning. Tegenwoordig heeft het grootste deel van ’t Lansink van rijkswege de status van beschermd dorpsgezicht en geldt het als een van de best bewaarde fabrieksdorpen van Nederland.

Afbeelding 6: De verscheidenheid aan woningtypen binnen ’t Lansink is groot.