Afbeelding 1: De collectie van het Brussels Museum voor Arbeid en Industrie geeft een beeld van het nijverheidsverleden van de Belgische hoofdstad. Het is gevestigd in een voormalige werkplaats van de Compagnie des Bronzes.
De Brusselse deelgemeente Sint Jans Molenbeek was in 2015 wereldnieuws toen bleek dat de daders van een bloedige terreuraanslag in Parijs zich er maandenlang schuil hadden gehouden. Ineens werd duidelijk dat op enkele kilometers afstand van het bestuurlijke hart van Europa door verwaarlozing van het woningbestand en instroom van kansloze migranten een broedplaats voor islamitisch extremisme was ontstaan. Onvermeld bleef echter de historische achtergrond van deze voorstad, die kan bijdragen aan een verklaring voor haar huidige troosteloze toestand. Want denken we bij hoofdsteden nu vooral aan regeringscentra met ministeries, ambassades en veel cultuur, in het verleden voltrok zich ook daar de industrialisatie met haar successen en schaduwzijden. Terwijl in het hoger gelegen Brussel de adel paleizen liet bouwen en de burgerij handel dreef, ontstond westelijk daarvan in het dal van de Zenne ambachtelijke nijverheid rond watermolens. Daar kwamen in de negentiende eeuw talloze fabrieken uit voort die met hun producten goed zorgden voor de Brusselse burgerij maar minder goed voor hun eigen arbeiders. Door gebrek aan uitbreidingsmogelijkheden en stijging van loonkosten begon de neergang er veel eerder dan in de grote industriële centra elders in het land, maar de gevolgen waren dezelfde: arbeidersgemeenschappen maakten plaats voor kansarme buitenlanders uit verre, vreemde landen. In overdrachtelijke zin wil men dan nog wel eens van een smeltkroes spreken, maar met een minder fraai resultaat dan hier bij de Compagnie des Bronzes uit voort kwam. Deze voormalige gieterij in Sint Jans Molenbeek is tegenwoordig de vestigingslocatie van ‘La Fonderie’, een museum waarin het industriële verleden van Brussel levend wordt gehouden.Afbeelding 2: Blik in de modelmakerij van de Compagnie des Bronzes tijdens haar gloriejaren.
In de tweede helft van de negentiende eeuw maakte Brussel een snelle ontwikkeling door, die zich manifesteerde in een snelle groei van de bevolking en een trek van de burgerij naar haar voorsteden. Hierdoor ontstond niet alleen een grote vraag naar constructiemateriaal, maar ook naar allerlei andere elementen om deze nieuwe woningen en publieke ruimtes in te richten en te verfraaien. Parijs gold hierbij als het grote voorbeeld. Langzaam ontstond er in Brussel een industriële sector die in deze behoefte aan luxe kon voorzien, waaronder een familiebedrijf dat hiermee een glanzende toekomst tegemoet ging. Op 6 juli 1854 werd een kleine commanditaire vennootschap opgericht onder de naam Cormann & Compagnie met activiteiten op het gebied van fabricage en verkoop. De productie betrof vooral gietwerk in zink voor verlichtingsdoeleinden. In 1859 ging de onderneming verder als de naamloze vennootschap ‘Compagnie pour la fabrication du zinc et du bronze et des appareils d’éclairage’, gevestigd in het centrum van Brussel in de rue d’Assaut, nabij de kathedraal van St. Michel en St. Goedele. Naast bouwmateriaal, ornamenten en kunstwerken in zink, brons, ijzer en andere metalen vervaardigde het bedrijf toen gasleidingen en verlichtingsapparaten. De zaken verliepen zo voorspoedig dat in 1862 in de voorstad Sint Jans Molenbeek een tweede vestiging geopend kon worden, bestaande uit een gieterij en werkplaatsen. De locatie in de rue d’Assaut ging vanaf die tijd dienst doen als winkel en kantoor. Omdat gietwerk in brons de andere metalen verre overtrof raakte de onderneming bekend onder de naam ‘Compagnie des Bronzes’. Het assortiment evolueerde na 1870 naar huisraad en kunstwerken in brons enerzijds en industriële producten van brons anderzijds. Uit de jaarrapporten die sinds haar beursnotering in 1873 verschenen valt op te maken dat de bedrijfsresultaten ronduit excellent waren en het personeelsbestand in 1880 gegroeid was naar zo’n driehonderd werknemers. In talloze brochures en reclameteksten liet het bedrijf er zich op voorstaan ook objecten van grote afmetingen te kunnen gieten en deze naar wens af te kunnen werken door middel van vergulding. De toekenning van een medaille op de wereldtentoonstelling in Parijs van 1878 bleef daarbij niet onvermeld. De markt voor bronsgietwerk bevond zich op een hoogtepunt, getuige het feit dat de Franse hoofdstad maar liefst zeshonderd bedrijven met in totaal meer dan zevenduizend arbeiders in deze sector telde.Afbeelding 3: De gieterijhal in volle bedrijvigheid.
De keuze om naast sier- en interieurgietstukken ook industriële producten – vooral leidingen en buizen, maar ook kranen, koppelingen en afsluiters – te vervaardigen hing samen met de aanwezigheid van een aantal vooraanstaande machinefabrieken in Brussel, en met name in Sint Jans Molenbeek. Vooral Pauwels en Cail & Halot waren belangrijke afnemers van deze componenten, die ze verwerkten in stoommachines en –ketels. Dat de Compagnie des Bronzes in hun nabijheid gevestigd was zal het verkrijgen van opdrachten bevorderd hebben, maar wellicht dat ook familiebanden daartoe hebben bijgedragen. Félix Pauwels, die tussen 1859 en 1877 opklom van boekhouder tot president commissaris was een jongere broer van François Pauwels, grondlegger van de gelijknamige onderneming. Op het gebied van gasverlichting was men in staat om op projectbasis het gehele systeem van leidingen, toestellen en lantaarns te produceren en te installeren. Zo ontving de Compagnie des Bronzes in 1860 dergelijke opdrachten van de steenkolenmijn van Mariemont, het gevangeniscomplex van Brugge en in de jaren daarna van verschillende kerken in Brussel. Toen dit zich in de zeventiger jaren uitbreidde naar particulieren die hun villa of stadswoning van gasverlichting voorzien wilden hebben, werd het één van de belangrijkste activiteiten van de Compagnie. Opmerkelijk genoeg was dit geen beletsel om na de uitvinding van het elektrisch licht in het daaropvolgende decennium ook deze nieuwe techniek te omarmen. Wederom leverde men zowel de netwerken als de apparaten (kroonluchters of andere armaturen), zoals voor de Brusselse Militaire School in 1908. Men bouwde een reputatie op die tot ver in de twintigste eeuw garant stond voor prestigieuze opdrachten, zoals de verlichting van de Koninklijke Bibliotheek (1960), het Berlaymontgebouw van de EEG (1965) en de Nationale Bank (1968). De tijd van het brons gieten was toen al bijna voorbij, maar verlichtingsinstallaties zou men tot het faillissement in 1979 blijven leveren.Afbeelding 4: Tussen de ruïneuze gebouwen van de gieterij staan tegenwoordig de gietstukken opgesteld die er eens vervaardigd werden en te groot zijn voor de museumruimte.
Verlichting was niet het enige product waarmee de Compagnie des Bronzes in de huiskamers van de gegoede burgerij door drong. Klokken en pendules samengesteld uit marmer, hout en brons sierden menige schoorsteenmantel, vaak geflankeerd door imposante kandelabers. Maar ook kolossale bloempotten, massieve vazen op een sokkel of zelfs imitaties van beroemde standbeelden vonden gretig aftrek ter decoratie van chique salons in Brussel en haar voorsteden. De rijke klanten konden een keuze maken uit de catalogus of de vitrines in de winkel in de Rue d’Assaut. Gedurende haar gehele bestaan heeft het bedrijf commerciële strategieën ontwikkeld om producten bij haar clientèle onder de aandacht te brengen: advertenties in kranten en bladen, nieuwe winkelinrichtingen, professionele verkopers en reizende vertegenwoordigers in België en daarbuiten. Het succes van de Compagnie is overigens ook verbonden met een aantal technische innovaties die zich in de negentiende eeuw voltrokken op het gebied van brons gieten. Maar anderzijds deinsde men er niet voor terug om een beroep te doen op technieken uit een grijs verleden, wanneer hiermee een hogere kwaliteit te bereiken was. Zo ging men vanaf 1880 weer volgens de verloren-was-methode werken, omdat op die manier gietstukken met veel fijnere details gerealiseerd konden worden. Mogelijk dat men hierbij in ging op verzoeken van beeldhouwers en kunstenaars die met hun ontwerpen op zoek waren naar een geschikte uitvoerder. Uit de bedrijfsarchieven is bekend dat tussen 1862 en 1901 met meer dan veertig kunstenaars contracten gesloten werden om hun werk te vermenigvuldigen in brons. De Compagnie des Bronzes wist de verloren-was-methode dusdanig te optimaliseren dat series kleine en middelgrote objecten efficiënt gegoten konden worden.Afbeelding 5: De Compagnie leverde gietstukken voor de stoommachines die bij de naburige fabrieken Pauwels en Cail & Halot vervaardigd werden.
Weliswaar een buitencategorie, maar uit publicitair oogpunt niet minder interessant, was het gieten van monumentale standbeelden. En daarvan werden er in het jonge koninkrijk België in de negentiende eeuw zoveel opgericht dat men wel sprak van een ‘statuomanie’. Beelden van vaderlandse helden (Jacob van Artevelde), kunstenaars (David Teniers), wetenschappers (Gerard Mercator) en industriëlen (John Cockerill) moesten er toe bijdragen dat er een nationaal bewustzijn groeide en de Compagnie des Bronzes leverde daar haar bijdrage aan. Vooral tussen 1860 en 1890 kreeg ze veel van dit type opdrachten, zoals die voor het beeld van de Graven van Egmont en Horne op de Kleine Zavel (1861), De Stier in Luik (1880), de beelden van de koepel van het Paleis van Justitie (1882), die van het Paleis voor Schone Kunsten (1885), de Brabofontijn in Antwerpen (1886) en het monument voor Breydel en De Coninck in Brugge (1886). Ook na de eeuwwisseling zette dit zich voort, met vooral drukke jaren na afloop van de Eerste Wereldoorlog toen de vraag naar monumenten een piek beleefde. Na de Tweede Wereldoorlog was de populariteit van brons zo ver gedaald dat er zelfs nog maar weinig gedenktekens werden gegoten. Het memorial voor concentratiekamp Breendonk was één van de zeldzame monumenten die toen nog bij de Compagnie tot stand kwamen. De gieterij leverde nog maar enkele procenten van de omzet en gaf werk aan slechts een handvol arbeiders. Omdat moderniseringen al lange tijd waren uitgebleven stookte men de oven nog met cokes en zeefde het vormzand handmatig. De laatste decennia van haar bestaan draaide het bedrijf grotendeels op inkomsten uit de verlichtingsprojecten. Maar ook op dat vlak werd de Compagnie ingehaald door haar concurrenten en toen in 1979 het doek viel verloren de laatste honderdtachtig medewerkers hun baan.Afbeelding 6: Slechts één van de gieterijgebouwen is in tact gebleven en herbergt tegenwoordig onder de naam ‘La Fonderie’ (de gieterij) het Brussels Museum voor Arbeid en Industrie.