Afbeelding 1: Het voormalig ketelhuis van buskruitfabriek De Krijgsman in Muiden (links) herbergt tegenwoordig de evenementenlocatie ‘Explore’. Het koetshuis (rechts) doet voorlopig dienst als informatiecentrum voor de toekomstige woonwijk.
Meer nog dan veel andere industriesectoren heeft de chemie een negatief imago vanwege de overlast die ze in haar omgeving veroorzaakt. Vervuiling van bodem, oppervlaktewater en vooral lucht – door stinkende rook en kwalijke dampen – vormde al in de loop van de negentiende eeuw aanleiding voor bestuurders om deze bedrijvigheid naar de rand van de stad of daarbuiten te verbannen. Deze actieve rol om haar inwoners te beschermen tegen ongewenste gevolgen van ondernemerschap was overigens niet nieuw. Zo was brandrisico in de achttiende eeuw aanleiding geweest voor Amsterdam en Rotterdam om het stoken van jenever aan banden te leggen, zodat deze activiteit zich verplaatste naar respectievelijk Weesp en Schiedam. Dit gold ook voor het explosiegevaar dat de productie van buskruit met zich meebracht en reden vormde om deze kruitmolens sowieso enkel buiten bewoond gebied toe te staan. In deze reportage belichten we er twee in de buurt van Amsterdam die later samen opgingen in de Koninklijke Nederlandsche Springstoffen Fabrieken (KNSF) en gevestigd waren in Ouderkerk en Muiden. Aangezien het bedrijf later bekend kwam te staan als Muiden Chemie, lag het voor de hand om deze plaats aan te houden voor de paginavermelding. De rubriekskeuze is hiermee ook meteen verklaard, alhoewel deze logischerwijze geen andere kan zijn, aangezien buskruitbereiding tot de vroegste voorbeelden van chemische nijverheid gerekend kan worden. Amsterdam is in de afgelopen eeuwen weliswaar sterk gegroeid, maar beide plaatsen liggen nog altijd in het groen en hebben bovendien hun pittoreske karakter weten te behouden. Aan de andere kant is de afstand klein genoeg om te profiteren van de hoofdstedelijke dynamiek, wat herbestemming van industrieel erfgoed nu eenmaal een stuk kansrijker maakt. Zo is ‘De Oude Molen’ in Ouderkerk inmiddels een hippe bedrijfslocatie en zal ‘De Krijgsman’ in Muiden de komende jaren het hart gaan vormen van een gelijknamige woonwijk.Afbeelding 2: De oudste gebouwen van de springstoffenfabriek in Ouderkerk dateren nog uit de vroege achttiende eeuw toen het een buskruitmolen was.
Zowel De Oude Molen als De Krijgsman hadden voorgangers die in de zeventiende eeuw nog in Amsterdam gevestigd waren. In het eerste geval ging het om kruitmolen ‘Het Oorlogsschip’ die aan de Overtoom was gelegen en eigendom was van Gijsbert Pelgrom. Na verwoesting door een ontploffing in 1709 nam Nicolaas Calkoen de vergunning over en bouwde een nieuwe molen langs de Amstel ten zuidwesten van Ouderkerk. Ook daar ging het diezelfde eeuw nog een keer mis en moest de molen na een zware explosie in 1782 weer volledig heropgebouwd worden. Ze was ondertussen in handen gekomen van de familie Van Hoorn die het bedrijf tot 1842 voort zette. De voorloper van De Krijgsman wordt voor het eerst genoemd in 1662 en bevond zich toen aan het Borssenburgs Pad in Amsterdam. Deze buskruitmolen vloog in 1700 de lucht in, waarna eigenaar Reinier van Cuyk toestemming kreeg om nabij Muiden een nieuw exemplaar te laten bouwen. Het betrof een locatie ten westen van het vestigstadje aan de Muider Trekvaart. Nu ging indertijd het meeste transport over water, maar uit veiligheidsoverwegingen was dit voor buskruit sowieso de enige optie. Door de economische malaise in de Franse Tijd moesten veel buskruitmolens hun deuren sluiten en in 1814 waren er nog maar acht over. Binnen het nieuwe koninkrijk werd defensie, en daarmee ook buskruitproductie, een nationale aangelegenheid. De kruitmolens werden gedwongen op te gaan in een groter organisatieverband en die van Muiden en Ouderkerk kwamen in 1843 samen met drie branchegenoten terecht in ‘De Vereenigde Buskruidfabrikatie’. In de daaropvolgende decennia breidde dit verband zich verder uit met fabrieken in Utrecht en Zeeland.
Sinds de introductie van buskruit in Europa, rond 1300, was er nauwelijks iets veranderd aan de bereidingswijze en samenstelling. Nog altijd werd het gemaakt door salpeter (kaliumnitraat), zwavel en houtskool te mengen (in de verhouding 75:11:14) en te vermalen tot een fijn poeder. Omdat bij de explosieve reactie, die na ontsteking van buskruit optreedt, naast veertig procent gasvormige- ook zestig procent vaste verbindingen gevormd worden, gaat deze met veel rookvorming gepaard. Dit veroorzaakte niet alleen overlast voor de bediener(s) van het wapen, maar vergrote ook de kans op ontdekking door de vijand en vervuilde de loop, waardoor het geweer of kanon vaak gereinigd moest worden. Door de opkomst van de chemische wetenschap in de achttiende eeuw was reeds bekend dat een verbetering van buskruit gezocht moest worden in een verhoging van het aandeel gasvormige producten in de explosiereactie. Onafhankelijk van elkaar werd er in 1846 door twee chemici een uitvinding gedaan die de ontwikkeling van een dergelijk ‘rookloos’ buskruit in gang zette en op de lange termijn de weg effende voor de productie van ‘springstoffen’. In dat jaar ontdekten de Duitser Rudolf Christian Böttger en de Zwitser Christian Friedrich Schönbein namelijk dat een hoog explosief materiaal kon worden verkregen door katoen te behandelen met salpeterzuur en zwavelzuur. Later zou blijken dat ze nitro-cellulose hadden gemaakt, een reactieproductie van cellulose (hoofdbestanddeel van katoen) en salpeterzuur, met zwavelzuur als hulpstof (katalysator).
Men onderkende snel de militaire mogelijkheden van dit materiaal, dat bij explosie nauwelijks rookvorming veroorzaakte en in Nederland de naam ‘schietkatoen’ kreeg. Vanaf 1860 ging het op grote schaal het klassieke buskruit vervangen als voortstuwingsstof (de zogenaamde propellant) in geschut. Tevens was de jacht geopend op nog explosievere stoffen om daarmee de bommen en granaten te vullen, teneinde bij contact met het doel te ontploffen en nog grotere schade toe te brengen. Deze brisantgranaten maakten in de tweede helft van de negentiende eeuw gemetselde vestingwerken ‘in één klap’ verouderd. Het antwoord hierop was de bouw van betonnen forten en later bunkers. Uitgangspunt bij de ontwikkeling van deze brisante materialen was wederom het behandelen van stoffen met salpeterzuur, ofwel het ‘nitreren’. Door dit toe te passen op glycerine ontstond een verbinding (tri-nitroglycerine) die dermate explosief was dat ze gestabiliseerd moest worden om veilig te kunnen hanteren. Door toevoeging van kiezelgoer slaagde Alfred Nobel daar in 1867 in en noemde zijn uitvinding Dynamiet. Het nitreren van fenol leverde in 1873 picrinezuur op, dat vooral door de Britten werd gebruikt, terwijl de Duitsers vanaf 1891 hun granaten gingen vullen met tri-nitro-tolueen, ofwel TNT (in Nederland nog lang ‘trotyl’ genoemd). Tijdens de Eerste Wereldoorlog bleek TNT superieur aan picrinezuur en wordt daarom ook tegenwoordig nog op grote schaal in de wapenindustrie verwerkt.Afbeelding 3: Salpetermagazijn, watertoren en laboratorium op het voorterrein van de KNSF in Ouderkerk. Nu zijn hier de kantoren van de Quint Group en Bureau Blaauw in ondergebracht.
Vanwege de gewijzigde Europese krachtsverhoudingen streefde Nederland in de negentiende eeuw naar een neutrale positie. Niettemin, zo realiseerde de regering zich, moest het land voorbereid zijn op oorlogen en daarom meegaan in de ontwikkelingen op het gebied van de wapentechniek, zonder overigens tot de kopgroep te willen behoren. Nadat De Krijgsman in Muiden door een explosie was verwoest, werd ze in 1869 vervangen door een moderne buskruitfabriek die was uitgerust met een stoommachine. Het duurde echter nog tot 1892 voordat men er ook rookloos kruit op basis van schietkatoen en nitroglycerine ging produceren. Deze late invoering had achteraf gezien wel het voordeel dat geprofiteerd kon worden van ervaringen uit het buitenland die leerden dat springstoffen beter niet op het terrein van een buskruitfabriek geproduceerd konden worden. De nitreuze dampen die er bij vrijkwamen hadden namelijk al tot diverse ernstige ongelukken geleid. Besloten werd daarom om De Oude Molen in Ouderkerk, die toen al geruime tijd stil lag, om te bouwen tot een fabriek voor schietkatoen en nitroglycerine. Beide productielocaties werden samengevoegd tot de ‘Koninklijke Nederlandsche Springstoffen Fabrieken’ met een chique kantoorpand aan de Herengracht in Amsterdam.
De reden om deze organisatie in en rond de hoofdstad te huisvesten had alles te maken met de Nederlandse verdedigingsstrategie die in de loop van de negentiende eeuw tot stand kwam. Centraal daarin stond de nuchtere constatering dat men niet in staat zou zijn om het hele Nederlandse grondgebied te verdedigen en zich daarom moest concentreren op het economische hart dat achter de Nieuwe Hollandsche Waterlinie gelegen was. Daarbinnen kreeg Amsterdam de rol van ‘Nationaal Reduit’, ofwel het laatste bolwerk, waar het leger op terug zou vallen als de waterlinie niet meer houdbaar was. In dat kader voorzag men rond 1900 de hoofdstad van een ring van betonnen forten (de zogenaamde Stelling van Amsterdam) met daarbinnen een wapen- en munitiefabriek (Hembrug), een graansilocomplex en dus ook een buskruit- en springstoffenfabriek.
Tussen 1892 en 1897 verrezen de nieuwe fabrieksgebouwen in Ouderkerk achter De Oude Molen, waarin nu de administratie en personeelsvoorzieningen werden ondergebracht. Direct daar achter kwamen de magazijnen, een werkplaats, laboratorium en watertoren. Dan volgde de schietkatoenfabriek en helemaal achter op het terrein de nitroglycerinefabriek. Rondom het complex, met een oppervlakte van achttien hectaren, bouwde men nog drie blokken met woningen voor arbeiders en opzichters. Het productieproces van schietkatoen bestond uit het pluizen en drogen van de katoen, waarna men er zwavelzuur en salpeterzuur op in liet werken. Herhaald wassen en uitkoken was daarna noodzakelijk om zuurresten en instabiele verbindingen te verwijderen. Tenslotte werd het in waterige toestand vermalen en gecentrifugeerd, waarna het veilig was voor transport.Afbeelding 4: Het voormalig nitreergebouw van de schietkatoenfabriek in Ouderkerk heeft recent een aanbouw gekregen en huisvest sindsdien de showroom van Vitra Designmeubelen.
In de nitroglycerinefabriek gebeurde hetzelfde, maar dan met glycerine als grondstof en meer voorzorgsmaatregelen gezien de hogere explosiegevoeligheid van dit product. Deze gebouwen waren licht geconstrueerd en van elkaar gescheiden door aarden wallen of betonwanden. Nitroglycerine, een olieachtige substantie, was vanwege explosiegevaar ongeschikt om vervoerd te worden en werd daarom vermengd met het natte schietkatoen tot een waterhoudende gelatine, die per schuit over Amstel en Muider Trekvaart naar De Krijgsman getransporteerd werd voor verdere verwerking tot rookzwak buskruit. De fabrieken in Ouderkerk zijn tot 1991 in gebruik gebleven en ondergingen met name in de jaren dertig en vijftig diverse moderniseringen. Na de laatste eeuwwisseling is de nitroglycerinefabriek gesloopt, de bodem gesaneerd en zijn de resterende gebouwen – ondertussen als rijksmonument aangewezen – gerenoveerd voor nieuwe gebruikers. Ook zijn er enkele nieuwe gebouwen toegevoegd, uitgevoerd in hout, metaal en glas, waarin onder meer het textielbedrijf Vlisco een kantoor heeft. Naast het achttiende-eeuwse gebouw aan de Amsteldijk vormen de oorspronkelijke maalstenen van de rosmolen nog een blijvende herinnering aan de pre-industriële geschiedenis van dit complex.
Het terrein van De Krijgsman in Muiden was met vijftig hectaren veel groter dan dat van De Oude Molen, omvatte tientallen gebouwen en was in twee delen gescheiden. Een afgesloten gedeelte voor de buskruitfabricage en –opslag en een open gedeelte met kantoren, laboratorium, machinekamer, ketelhuis, schietbaan, blikslagerij, timmerwerkplaats, magazijnen en houtverkolingsafdeling. Alle gebouwen van de buskruitfabriek waren aan drie zijden van zware muren voorzien, terwijl de vierde zijde en het dak een lichte constructie hadden om de kracht van een ontploffing tot één richting, die van de toenmalige Zuiderzee, beperkt te houden. De magazijnen voor ter verzending gereed zijnde springstoffen bevonden zich honderden meters westelijk van de fabriek, omgeven door hoge aarden wallen. Alle paden op het terrein waren bedekt met sintels in plaats van grind, om maar de geringste kans op vonkvorming te voorkomen. Dooraderd met grachten en sloten, begroeid door gras en beplant met bomen had het hele gebied een groen karakter, op de eerste plaats bedoeld om verspreiding van brand of explosie te belemmeren.
De eerste stap in de productie van rookzwak kruit was de behandeling van het natte schietkatoen uit Ouderkerk in een verdringingsapparaat, teneinde het water te vervangen door alcohol, zonder tussentijdse droging met het daaraan verbonden explosiegevaar. Na vermenging met ether en stabiliseringsstoffen in een kneedmachine ontstond een gelatineachtige massa die door walsen en snijden tot blaadjes, of door persen tot bandjes of pijpjes werd verwerkt. De blaadjes ondergingen vervolgens nog een oppervlaktebehandeling in ronddraaiende tonnen en werden daarna gezeefde en gezuiverd, de banden en pijpjes werden op lengte gesneden en gedroogd. Het productieproces voor rookzwak nitroglycerinekruit, ook wel Nobelkruit genoemd, week hier niet veel van af. Alleen gebruikte men hiervoor grote hoeveelheden aceton in plaats van alcohol, dat in speciale installaties weer werd teruggewonnen vanwege de hoge kostprijs die dit oplosmiddel destijds nog had. Verpakking voor uiteenlopende vuurwapens en kalibers, maar ook voor zeemijnen en torpedo’s, vormde eveneens een belangrijk onderdeel van het productieproces. Het gebeurde grotendeels handmatig en was met veel veiligheidsmaatregelen omgeven, zoals bijvoorbeeld het gebruik van koperen i.p.v. ijzeren gereedschap te voorkoming van vonkoverslag.Afbeelding 5: Overgebleven kruitloods op het terrein van De Krijgsman die inmiddels geschikt is gemaakt voor bewoning.
In 1922 ging de KNSF over in een naamloze vennootschap, waarvan de helft van de aandelen in handen van de overheid was. Naast buskruit voor de krijgsmacht produceerde het bedrijf ook springstoffen voor mijnbouwondernemingen in Nederland en Indië. In Laren en Naarden beschikte het over eigen terreinen voor schietproeven en testexplosies. Ongelukken bleven zich voordoen bij De Krijgsman, zoals de grote explosie van 1883 die de fabriek verwoestte en aan dertien mensen het leven kostte, die van 1947 waarbij zeventien doden te betreuren waren en die van 1963 toen dertig ton springstof de lucht in vloog. In 1972 fuseerde de onderneming met Dynamit Nobel AG uit het Duitse Troisdorf en droeg sindsdien de naam Muiden Chemie. De weerstand van omwonenden begon in deze jaren toe te nemen, omdat zware explosies enkele malen ruiten deden sneuvelen in Muiden. Door de twijfelachtige reputatie had de fabriek steeds meer moeite om personeel te vinden en was in toenemende mate aangewezen op gastarbeiders. Muiden Chemie raakte meer en meer in opspraak. Niet alleen door de gebrekkige veiligheid op de werkvloer, maar ook door illegale kruitleveranties aan Iran dat in de jaren tachtig een oorlog uitvocht met buurland Irak. Laatstgenoemde affaire deed het bedrijf de das om en leidde tot het faillissement in 1990. De nieuwe bedrijfslocatie die men in de Friese Kollumerwaard aan het inrichten was is daarom niet meer in gebruik genomen. Een kwart eeuw later begon de bouw van een nieuwe woonwijk op het terrein van De Krijgsman. Deze zal dezelfde naam dragen en bij voltooiing uit dertienhonderd woningen bestaan. Het vormt de westgrens van de gemeente Gooise Meren, waar Muiden, Naarden en Bussum in 2016 samen in op zijn gegaan. Enkele monumentale gebouwen blijven behouden en zullen onderdeel gaan uitmaken van het winkel- en voorzieningengebied van de nieuwe woonwijk, zoals het voormalige ketelhuis en koetshuis. Dat geldt ook voor de personeelswoningen langs de Muider Trekvaart en een tweetal kruitloodsen die eveneens bewoond zullen gaan worden.Afbeelding 6: Van de aarden wallen op het terrein van De Krijgsman, die eens bescherming boden tegen de uitwerking van een explosie, blijven er een aantal behouden.