Afbeelding 1: Het suikerdepot van Standdaarbuiten, gezien vanaf de Mark.
Net als van enkele andere suikerfabrieken is ook van die in Standdaarbuiten het opslagmagazijn behouden gebleven dankzij het feit dat de eigenaar, in dit geval de CSM, het nog lang in gebruik hield in zijn oorspronkelijke functie. Terwijl door de voortschrijdende technische ontwikkeling de productiecapaciteit na 1900 steeds verder toe nam en er daarom veel fabrieken gesloten konden worden, bleef de behoefte aan opslagruimte bestaan om de suiker, die in drie à vier campagnemaanden geproduceerd was, gedurende de rest van het jaar op voorraad te kunnen houden. In Standdaarbuiten gaat het om een suikermagazijn dat pas gebouwd werd toen de dagen van de fabriek inmiddels geteld waren (1924), maar dat daarna nog tot 2000 als depot is benut. In 2002 volgde plaatsing op de rijksmonumentenlijst en recent is er een initiatief tot herbestemming gelanceerd, dat ook de voormalige Rooms-Katholieke kerk van het dorp omvat, die opmerkelijk genoeg vrijwel exact hetzelfde bouwjaar heeft (1925). De plannenmakers staat een combinatie van wonen en winkelen voor ogen, waarbij de ligging aan het riviertje De Mark het magazijn bij uitstek geschikt maakt om er een horecagelegenheid voor waterrecreanten in te vestigen. Het is niet helemaal duidelijk waarom voor de projectnaam ‘De Suikerentrepot’ is gekozen, aangezien de aanduiding ‘entrepot’ doorgaans verband houdt met opslag van goederen waarover nog geen invoerrechten zijn betaald. Dit soort douanemagazijnen trof men over het algemeen aan in grote havensteden in verband met het internationaal transport van goederen, waar soms ook een dok (Amsterdam) of haven (Rotterdam) als dusdanig werden aangeduid. Mogelijk dat enkel de ligging aan het water inspiratiebron is geweest voor deze benaming, maar de uitdrukking suikerdepot zoals gehanteerd op de rijksmonumentenlijst lijkt vooralsnog historisch gezien correcter.Afbeelding 2: De suikerfabriek van Standdaarbuiten.
De geschiedenis van de NV Noordbrabantsche Beetwortelsuikerfabriek van Standdaarbuiten gaat terug tot 1867. Aan de overzijde van de Mark, langs de vaart naar Oudenbosch, waren toen al de twee suikerfabrieken actief: de ‘Amunda’ (1862) en de ‘Marie Cateau’ (1866). In 1871 zouden daar nog de onderneming van Daverveldt, Blinck & Co. (eveneens Oudenbosch) en de St. Antoine (even verderop, waar de Mark is overgegaan in de Dintel) aan toegevoegd worden. Dat in deze beginjaren van de suikerbietenteelt in West-Brabant de winstverwachtingen bij investeerders wellicht toch wat te optimistisch waren, blijkt uit het feit dat tussen 1873 en 1875 vier van deze vijf suikerfabrieken van eigenaar verwisselden, al of niet ten gevolge van liquidatie. Na 1875 werd die van Standdaarbuiten voortgezet door de commanditaire vennootschap Van Dorst & Cie., om drie jaar later over te gaan in handen van de Belgische suikerondernemers Eugène en Adolphe Meeùs. Eerstgenoemde had rondom Antwerpen al suikerfabrieken opgericht in Schoten (zijn woonplaats, 1857), Lillo (1866) en Berendrecht (1870), voordat hij samen met zijn broer over de grens actief werd. Adolphe had in Nederland al in 1864 geparticipeerd in de ‘Dordtrechtse Maatschappij voor Beetwortelsuiker’ en deed dat in 1875 ook samen met de Luxemburger Henri Binsfeld en Roosendaaler Willem Laane in de suikerfabriek van Werkendam.
Met geheel of gedeeltelijk belang in zes suikerfabrieken beschikten de gebroeders Meeùs over net zo’n indrukwekkend suikerimperium als de eveneens Belgische gebroeders Wittouck. Maar terwijl die na de eeuwwisseling door schaalvergroting en fusie met suikerraffinaderijen overeind wisten te bleven in de concurrentiestrijd met de coöperatieve fabrieken, zette de onderneming van de gebroeders Meeùs haar neergang in. In 1903 wordt de fabriek in Standdaarbuiten omgezet in een Naamloze Vennootschap en in 1912 verkocht aan de Wester Suikerraffinaderij uit Amsterdam. In de tien jaar na de dood van Eugène Meeùs (1910) gaan ook de overige vijf fabrieken over in andere handen of worden stilgelegd. De ‘Wester’ wilde met haar aankoop de aanvoer van ruwsuiker veiligstellen, omdat steeds meer suikerfabrieken ook zelf gingen raffineren. Deze strategie werd echter spoedig door de ontwikkelingen ingehaald, aangezien het bedrijf in 1919 op haar beurt samen met de Algemeene Suiker Maatschappij van Paul Wittouck opging in de Centrale Suiker Maatschappij (CSM). Met een beperkte productiecapaciteit van nog geen duizend ton per dag behoorde de fabriek in Standdaarbuiten tot de kleinsten van het land en door de verouderde installaties was het rendement laag. De CSM besloot deze vestiging dan ook in 1924 te sluiten.
Een andere bekende naam uit de geschiedenis van de suikerindustrie die verbonden is met de fabriek in Standdaarbuiten is die van Jasper Jacobus (Jap) van Doormaal. Net als Pieter Josephus van Ginneken in Bergen op Zoom en Jan Frederik Vlekke in Oud Gastel drukte deze West-Brabander als fabrieksdirecteur zijn stempel decennialang op de sector. Na het overlijden van Jean Gustav Rivière Verninas in 1901, samen met Joseph Bernard de Klijn oprichter van de NV Noordbrabantsche Beetwortelsuikerfabriek en vanaf 1878 technisch directeur, wordt de in Standdaarbuiten geboren Van Doormaal belast met de leiding. Met ervaring als laboratorium- en productiechef van suikerfabriek de Twaalf Apostelen in Bergen op Zoom en een kortstondig internationaal dienstverband waarin hij leiding gaf aan een suikerfabriek in het Italiaanse Livorno, ziet Eugène Meeùs hem als de geschikte directeur. Dat hij afkomstig is uit de gemeenschap van Standdaarbuiten en dus een bekende voor het werkvolk zal ook zeker een rol hebben gespeeld.
Hij vervult deze functie tot 1913 en maakt dan de overstap naar een coöperatie, namelijk de recent opgerichte ‘Friesch-Groningsche’. Een fabriek is er nog niet in Groningen en de eerste jaren geeft hij dan ook leiding aan het ontwerp- en bouwproces. Omdat de suikerindustrie in het noorden pas rond de eeuwwisseling een aanvang heeft genomen is het lastig om deskundig personeel te vinden en Van Doormaal doet dan ook een beroep op zijn netwerk om gekwalificeerde arbeiders uit West-Brabant aan te trekken. Uiteindelijk zullen er vele tientallen naar Groningen verhuizen, niet in de laatste plaats omdat tijdens de oorlogsjaren van ’14-’18 de werkgelegenheid in de Brabantse ‘Suikerhoek’ sterk afneemt door schaarste en overheidsmaatregelen. De Friesch-Groningsche Coöperatieve Beetwortelsuikerfabriek wordt een groot succes, want in vijfentwintig jaar tijd groeit het aantal aangesloten boeren van ruim vijfhonderd naar negentienhonderd en het geproduceerde suikertonnage van achttienhonderd naar vijfduizend op jaarbasis. Daarmee is het destijds één van de grootste suikerfabrieken in Nederland. Het directeurschap van Doormaal duurt bijna dertig jaar en levert hem een koninklijke onderscheiding op. Afbeelding 3: Toekomstimpressie van suikerdepot en haven.
Van de productiegebouwen van de suikerfabriek, die aan de oostzijde van het haventje van Standdaarbuiten stonden, is heden ten dage niets meer bewaard gebleven. Ten westen hiervan bevinden zich nog het grote suikerdepot en de voormalige directeursvilla (Veerstraat). Opgetrokken uit muren van baksteen met getoogde vensters en overspannen met een licht hellend zadeldak, dat gedragen wordt door geklonken, ijzeren spanten en belegd is met bitumen, is de architectuur van het suikerdepot vergelijkbaar met die van exemplaren in Dinteloord, Bergen op Zoom en Sas van Gent en kan het best omschreven worden als ambachtelijk-traditioneel. De kadezijde heeft een kleine uitbouw waarin eens de stookinstallatie van het magazijn was ondergebracht, die moest voorkomen dat de van nature hygroscopische (vocht-aantrekkende) suiker tijdens de opslagperiode zo droog mogelijk bleef. De oorspronkelijke, grote deuropening in de centrale travee van de kopse zijde aan de havenkant is in het verleden dichtgezet en vervangen door een bredere, moderne deur in de naastgelegen travee. In de renovatie die vooraf zal gaan aan de herbestemming zijn in deze gevel vijf nieuwe deuropeningen voorzien. Aangezien een kilometer westwaarts aan de zuidoever van de Dintel de voormalige beetwortelfabriek St. Antoine met acht opzichterwoningen in vrij gave staat behouden is gebleven, kan deze met het suikerdepot en de directeursvilla van Standdaarbuiten als een industrieel ensemble beschouwd worden dat representatief is voor een West-Brabants suikerfabriekscomplex.