Wasserijen

Wasserijen (1)Afbeelding 1: Het waslokaal van een stoomwasserij van rond 1900. De wasmachines zijn via drijfriemen met de transmissie-assen verbonden.

Hoewel wasserijen in strikte zin niet tot de industrie gerekend kunnen worden, omdat ze nu eenmaal geen producten voortbrengen, is er toch voor gekozen om er op deze plaats een rubriek aan te wijden. Om haar diensten te kunnen leveren moest deze sector namelijk wel de beschikking hebben over productiegebouwen, grondstoffen en machines, zoals dat ook bij fabrieken het geval was. Dit industriële karakter werd door sommige ondernemers uit deze sector nog eens extra benadrukt door zich als ‘stoomwasserij’ te presenteren. Zij zullen zich toen niet gerealiseerd hebben dat dit op termijn tot verwarring zou gaan leiden vanwege de opkomst van de ‘stomerijen’. Er bestaat echter een duidelijk onderscheid tussen beide branches. In een (stoom)wasserij is er sprake van een natte reiniging, eventueel met behulp van chemische middelen. In een stomerij, ook wel chemische wasserij genoemd, betreft het daarentegen een chemische, droge reiniging. De stomerij staat daarmee los van de wasserij en zal in deze reportage dan ook buiten beschouwing worden gelaten, omdat het erfgoed beperkt van omvang is en bovendien van vrij recente datum. Vaak waren deze bedrijfsterreinen vervuild met chemicaliën en was sloop van het gebouwenbestand noodzakelijk om een effectieve bodemsanering te kunnen uitvoeren. Van de traditionele wasserijen daarentegen zijn in ons land nog een aantal waardevolle exemplaren behouden gebleven die hieronder nader besproken zullen worden.

Tot na de Eerste Wereldoorlog waren verreweg de meeste wasserijen familieondernemingen, waarin meerdere leden van het gezin werkzaam waren. Het betrof een dienst die zich aanvankelijk richtte op particulieren uit de gegoede kringen. Deze beschikten over een grote linnenkast en lieten één of twee keer per jaar, vaak op abonnementsbasis, professioneel de was doen. De concurrentie binnen de sector was groot en door abonnementen aan te bieden probeerden de wasserijen aan klantenbinding te doen. Toen het vanwege technische doorbraken voor huisvrouwen mogelijk werd om een gemakkelijk te bedienen wasmachine in huis te nemen, daalde deze particuliere markt snel en gingen de wasserijen hun diensten leveren aan instellingen zoals ziekenhuizen, kazernes en hotels. Sommige wasserijen wisten uit te groeien tot een bedrijf met een regionaal of zelfs landelijk verzorgingsgebied, maar dat bleven uitzonderingen. Gedurende de eerste decennia van de vorige eeuw trad er weliswaar een duidelijke schaalvergroting op, maar dit betekende niet meer dan dat het gemiddeld aantal werknemers groeide van twee in 1890 tot zeven in 1930, zodat ook in laatstgenoemd jaar nog het overgrote deel van de ondernemingen (80%) tot het kleinbedrijf gerekend kon worden en er slechts één meer dan tweehonderd werknemers telde.

Geografisch bezien waren er binnen de wasserijsector duidelijk concentraties bespeurbaar. Lang gold als belangrijkste vestigingsvoorwaarde de aanwezigheid van zacht, schoon en liefst stromend water. Dit leidde tot concentraties van wasserijen in Haarlem, Loosduinen, Apeldoorn, Nederhorst den Berg, Beek Ubbergen en Boxtel. Door de opkomst van leidingwater en wasmiddelen nam het belang hiervan reeds voor de oorlog af en begon de beschikbaarheid van goedkope vrouwelijke en jeugdige arbeidskrachten doorslaggevend te worden, aangezien de factor arbeid inmiddels zeventig procent van de kosten uitmaakte. Daarnaast speelde de afzetmarkt een belangrijke rol. Wat dat betreft waren er drie soorten vestigingsgebieden te onderscheiden, namelijk grote steden, rijke woonstreken en arme, landelijke gebieden waar de lonen laag waren. Een welvarende bevolking liet de was eerder buitenshuis doen dan arbeiders die hiervoor het geld niet hadden of plattelanders die voldoende ruimte hadden om thuis te wassen. Landelijk gezien kwam het er op neer dat in de verstedelijkte provincies Utrecht, Noord- en Zuid-Holland de meeste wasserijen te vinden waren en ze daarbuiten aangetroffen konden worden op plaatsen waar ze van oudsher gevestigd waren en wisten te overleven door hun lage arbeidskosten en nabijheid van voldoende klandizie.Wasserijen (2)Afbeelding 2: Het strijken van het linnengoed met de mangel.

Voorafgaand aan het wasproces moest het wasgoed eerst gesorteerd worden en van labels worden voorzien om het nadien weer aan de juiste klanten te kunnen retourneren. Naaimachineproducenten ontwikkelden speciale apparaten om deze handeling te stroomlijnen, zoals de ‘Polymark’ en de ‘Phantom Fast’. De mechanisatie van de wasserij voltrok zich in de loop van de negentiend eeuw en begon met houten wasmachines, die reeds met keerribben waren uitgerust voor het ‘valeffect’ van de was in het sop, maar nog geen buitentrommel kenden. Het spoelen gebeurde vervolgens nog met de hand in een tobbe, het ontwateren met een wringer bestaande uit houten rollen. De eerste gecombineerde was-en-spoelmachine, de ‘Volldampf’, kwam rond 1900 in gebruik en bestond uit een buitentrommel met geperforeerde binnentrommel. Deze kon via een drijfriem verbonden worden met het stelsel van transmissieassen waarmee vanuit de machinekamer de wasserij bekrachtigd werd. Opschaling liet niet lang op zich wachten, want met een lengte van 3 à 4 meter en een diameter van één meter had de Pullman-wasmachine een aanzienlijke capaciteit, die efficiënt ingezet kon worden door een onderverdeling met tien tot twintig verticale tussenschotten. Dit zou nog verder doorgroeien tot een diameter van anderhalve meter en een lengte van vijf meter met tachtig tussenschotten, waarna de machinebouwers zich gingen richten op de omwentelingssnelheid, om zo de wasserijen in staat te stellen hun productie te verhogen. Door de wasmachine nog maar in één richting te laten draaien kon deze sterk opgevoerd worden, wat in de merknaam ‘Speedmaster’ tot uitdrukking werd gebracht.

Om het wasgoed beter te kunnen ontwateren maakte de wringer plaats voor een centrifuge. Het eerste model dateert al van 1837, maar stond vanwege zijn instabiliteit al snel bekend als ‘tolcentrifuge’. De zogenaamde ‘pendelcentrifuge’ bracht hier verbetering in, hoewel enige vaardigheid om de natte was gelijkmatig over de trommel te verdelen een vereiste bleef. Droogzolders bleven nog lang in gebruik, maar dan wel met verwarming via een buizenstelsel, waar de afgewerkte stoom vanuit de machinekamer doorheen werd geleid. Droging met hete lucht was de volgende stap, waarvoor het coulissen-apparaat ontworpen werd, zodat er compartimenten met eigen deuren ontstonden voor afzonderlijke partijen wasgoed. De drogers zoals we deze nu kennen, met een binnen- en buitentrommel en een ventilator, gaan terug tot de jaren dertig. Trendsetter was de Amerikaanse ‘Tornado Tumbler’ die dankzij zijn hoge luchttemperatuur handdoeken en ondergoed extra soepel hield. De volgende processtap in de wasserij, het mangelen, onderging in 1879 een mechanisatie door de uitvinding van de ‘Muldemangel’. Deze bestond uit een met stoom verhitte cilinder, waar het wasgoed langs gevoerd werd door middel van een aantal aandrukwalsen. In de daaropvolgende decennia werd deze verder geperfectioneerd met verschillende mechanismes om de stoom af te zuigen bij voortdurend toenemende doorvoersnelheid, die uiteindelijk zo’n drie meter per minuut bedroeg. Wasgoed dat niet gemangeld kon worden belandde op de strijkafdeling. De daar gebruikte strijkijzers waren te onderscheiden in extern- en intern te verhitten types. IJzers van de eerstgenoemde categorie ontvingen hun warmte van een strijkkachel en hadden als voordeel dat ze veel handzamer waren dan het type dat gevuld moest worden met hete kooltjes. De eerste elektrische varianten kwamen al kort na 1900 op de markt, maar het zou nog tot eind jaren twintig duren vooraleer deze goed regelbaar en enigszins betaal waren. Tenslotte droeg de wasserij ook zorg voor verzending naar de klant, want dat vormde een goede gelegenheid om zichtbaar te zijn in het straatbeeld met reclameteksten op de bedrijfswagens.Wasserijen (10)Afbeelding 3: In het Zuiderzeemuseum kan men vandaag de dag nog een indruk krijgen van een stoomwasserij omstreeks 1900. Het betreft een exemplaar dat in 1980 vanuit IJsselmuiden naar Enkhuizen werd overgebracht.

Apeldoorn en omstreken stond bekend om zijn wasserijen en vaak ging het hierbij om watermolens die door de opkomst van de industrie onrendabel waren geworden. Zo ook de Tullekensmolen aan de Oude Beek in Beekbergen, die zijn naam ontleent aan een molenaarsgeslacht en waarvan de oorsprong teruggaat tot de zestiende eeuw. Na dienst te hebben gedaan voor het malen van graan en produceren van papier, werd het complex eind negentiende eeuw kort na elkaar twee keer door brand verwoest (1872 en 1890) en kwam het na heropbouw in 1904 in gebruik als wasserij. Toen in 1968 ook hier een einde aan kwam, volgde een lange periode van verval tot in 2011 na een drie jaar durende restauratie er een privémuseum zijn deuren opende. Sindsdien kan men er een fraaie collectie Ford-auto’s uit de interbellumjaren bewonderen en bieden de bijgebouwen onderdak aan een tuincentrum.Wasserijen (1)Afbeelding 4: Van 1904 tot 1968 was in de Tullekensmolen een wasserij actief. Nu staat het complex op de monumentenlijst van de gemeente Beekbergen en zijn er een museum en tuincentrum in gevestigd.

In het nabijgelegen Zutphen staat op de Vliegendijk langs de IJssel de voormalige stoomwasserij ‘De IJsselstroom’. Ze werd in 1911 tegenover de stad in het buurtschap De Hoven gebouwd, maar viel al in 1919 ten prooi aan een uitslaande brand. Bij het herstel werd de lengte van de schoorsteen verdubbeld om herhaling te voorkomen. Daarna bleef de wasserij tot 1955 in bedrijf en maakte gebruik van het water uit de Oekense Beek die ter plaatse in de IJssel uitmondt. Vervolgens is er nog tot eind jaren zeventig een palingrokerij in gevestigd geweest, voordat een decennialange periode van verval intrad. Restauratie liet tot 2013 op zich wachten en sindsdien wordt het gebouw als vergaderlocatie geëxploiteerd.Wasserijen (5)Afbeelding 5: Ondanks de bescheiden afmetingen heeft ‘De IJsselstroom’ in Zutphen een uitgesproken industrieel karakter dankzij haar schoorsteen en sheddaken.

Verder stroomafwaarts langs de IJssel, tegenover het stadje Kampen, was IJsselmuiden een plaats die verschillende wasserijen kende. Vanwege de lijndienst over de Zuiderzee met Amsterdam waren zij in staat om voor een uitgebreide klantenkring in de hoofdstad de was te doen. De familie Van der Kamp was al sinds begin 19e eeuw op dit terrein actief en liet rond 1900 haar bedrijf uitbreiden tot een stoomwasserij, die dagelijks zo’n driehonderdvijftig kilo wasgoed kon verwerken. Deze moest in 1934 zijn deuren sluiten, maar is tegenwoordig met een complete inventaris, inclusief stoommachine uit 1895, te bewonderen in het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen.SONY DSCAfbeelding 6: De stoomwasserij uit IJsselmuiden op haar huidige locatie in het Zuiderzeemuseum, wederom omringd door bleekveldjes. Deze waren omgeven met heggetjes om het wegwaaien van het wasgoed te voorkomen.

In ’s Graveland liggen ingeklemd tussen de ’s Gravelandsche Vaart en het Zuidereinde nog de gebouwen van de voormalige stoomwasserij Gooi- en Eemland. Volgens de archiefbronnen was op dit perceel reeds in 1696 een wasserij gevestigd. In 1870 kwam deze in handen van Jan Smeerdijk die het huidige complex liet bouwen, om de toenemende klandizie uit Amsterdam van dienst te kunnen zijn. Na plaatsing van een stoomketel in 1910 kwam de onderneming bekend te staan als ‘Stoomwasserij en Glansstrijkinrichting Gooi- en Eemland, J. Smeerdijk en Zoon’, hetgeen nog steeds op de gevel te lezen is. Voor opslag en zuivering van het water uit de ’s Gravelandsche Vaart beschikte de wasserij over een inpandige watertoren en aan de overkant van de vaart lagen de bleekvelden.Wasserijen (7)Afbeelding 7: Sinds 2003 zijn in stoomwasserij Gooi- en Eemland te ‘s Graveland zes loftwoningen ondergebracht. Aan de voorzijde bevinden zich twee voormalige bedrijfswoningen, achteraan is de watertoren nog zichtbaar.

Wasserij ‘Aurora’ werd in 1856 opgericht in Utrecht door de familie Spierenburg en verhuisde in 1870 naar haar huidige locatie aan de Koningsweg. Het betrof aanvankelijk nog een ambachtelijke wasserij die gebruik maakte van het water uit de achtergelegen Oude Wulverbroekwetering. De uitbreiding tot een stoomwasserij voltrok zich vanaf 1900 met de bouw van een ketelhuis met schoorsteen, waslokaal, strijkkamer en wagenloods achter het woonhuis. Toen het water van de wetering door de toenemende verstedelijking vervuild raakte liet men in 1920 op het dak een zuiveringsinstallatie aanleggen. In de hoogtijdagen bestond het personeelsbestand uit vijfentwintig, hoofdzakelijk vrouwelijke, medewerkers waarvoor werkdagen van vijftien uur geen uitzondering waren. Een aantal meisjes verbleven ‘intern’ en werkten tegen kost en inwoning. Nog in de jaren zeventig onderging ‘Aurora’ een twee uitbreiding op een naastgelegen perceel. Twee jaar na overname in 2006 werden de activiteiten er beëindigd. De Stichting Studentenhuisvesting Utrecht kocht het complex in 2010, waarna de moderne wasserij gesloopt werd om plaats te maken voor een studentenhuis in ‘historiserende’ stijl. De oude wasserij kreeg de gemeentelijke monumentenstatus en werd na restauratie eveneens ingedeeld in studentenkamers. Bij oplevering in 2014 telde het studentencomplex in totaal drieënzestig studio’s en zes starterswoningen.Wasserijen (8)Afbeelding 8: Bij de verbouwing van de Utrechtse wasserij Aurora tot studentenwooncomplex bracht men voor de vensters van de bovenetages opnieuw ‘droogluiken’ aan. Helemaal achteraan is nog net de fundering van de schoorsteen zichtbaar.

Woerden, nabij Utrecht, was vanouds een vestingstad die later uitgroeide tot garnizoensplaats en in 1872 vanwege zijn centrale ligging binnen Nederland een magazijnfunctie kreeg. Aanvankelijk deed het oude kasteel als dusdanig dienst, maar al snel ging men nieuwe magazijnen bouwen op een omgrachte strook land van drie hectaren tussen de vesting en de spoorlijn Den Haag-Utrecht. Het complex stond bekend als ‘Centrale Magazijnen van Militaire Kleding en Uitrusting’, later als ‘Depot Retour Goederen’. Vanaf 1880 maakte hier ook een wasserij onderdeel van uit, die in 1916 op stoomkracht ging draaien. Tot 1999 hielden vele tientallen mensen zich hier bezig met de reiniging en reparatie van schoeisel, kleding, tenten en andere uitrustingsstukken. Daarna kwam het complex, inmiddels aangeduid als ‘Defensie-eiland’, leeg te staan en ging de gemeente Woerden plannen maken voor herontwikkeling tot nieuw stadsgebied met tweehonderd woningen. Deze werden tussen 2015 en 2020 gerealiseerd, waarbij slechts twee magazijnen en de wasserij met schoorsteen behouden bleven. Deze zijn omgebouwd tot appartementen en horecagelegenheid (Gare Pompidou).Wasserijen (9)Afbeelding 9: Bij de herontwikkeling van het Woerdense Defensie-eiland bleef de oude wasserij behouden en kreeg een nieuwe bestemming als restaurant.

Het Noord-Brabantse Boxtel kende al vroeg een bloeiende nijverheid dankzij een aantal watermolens op het riviertje De Dommel, waar nu nog één exemplaar aan herinnert. Toen het dorp in de negentiende eeuw een spoorwegknooppunt werd en zich industrialiseerde, raakten de watermolens buiten gebruik en ontstonden er een aantal wasserijen langs de Dommel, waarvan er nu nog twee resteren. Aan de Eindhovenseweg staat het gebouwencomplex van de voormalige wasserij Giesbers, dat nu in gebruik is als meubelzaak (Joris Meubelen). Aanzienlijk minder ingrijpend verbouwd is wasserij ‘De Smalle Stroom’, die pittoresk gelegen is aan het in de Dommel uitmondende ‘Smalwater’. Het was oorspronkelijk een blekerij die hoorde bij de naastgelegen linnen- en damastweverij van Van Oerle. Laatstgenoemd bedrijf heeft als Van Oerle-Alberton tot na de laatste eeuwwisseling bestaan, maar dan als weverij van autogordels. Stoomwasserij Van Oerle-Van Hoorn was actief van 1860 tot 1970, waarna de gebouwen nog voor uiteenlopende doeleinden zijn benut. Ze bestaan uit een directeurswoning, wasserijhal, machinekamer en ketelhuis met schoorsteen die nog altijd op restauratie en definitieve herbestemming wachten. De wasserijtraditie van Boxtel wordt heden ten dage voortgezet door de firma Boumans, maar dan op het moderne bedrijventerrein aan de overkant van het spoorwegknooppunt. Voor de historie kan men terecht in het Museum Vekemans dat in haar tentoonstelling ‘Wasschen en Strijken’ een grote collectie artikelen en gebruiksvoorwerpen uit de sector toont.Wasserijen (6)Afbeelding 10: Het gebouwencomplex van wasserij Giesbers aan de Eindhovenseweg in Boxtel doet nu dienst als meubelzaak.

Aan de Mathenesserdijk in het Rotterdamse stadsdeel Delfshaven vormt de voormalige stoomwasserij Roeloff’s  een opmerkelijke blikvanger. Het gebouw stond bijna dertig jaar leeg maar is na renovatie onderdak gaan bieden aan een Indonesisch restaurant, pannenkoekenhuis, yogastudio, zangschool en buitenschoolse opvang, hoewel de nieuwe benaming ‘Fabriek Delfshaven’ geen recht doet aan het wasserijverleden.Wasserijen (2)Afbeelding 11: Stoomwasserij Roeloff’s in Rotterdam, hier gezien vanaf de overzijde van de Delfshavense Schie, biedt tegenwoordig onderdak aan diverse organisaties en ondernemingen.

Stoomwasserij ‘De Duif’ te Leersum, gelegen aan de Maarsbergseweg, is amper twintig jaar als dusdanig in bedrijf geweest. In vergelijking met de andere wasserijen in deze rubriek is ze van vrij recente datum, want het was al 1930 toen ondernemer Van Veer uit Utrecht deze stoom-, was-, glans- en strijkinrichting met woonhuis liet bouwen. Op het eerste gezicht wekt het wellicht verbazing dat er destijds nog een stoommachine werd geplaatst, maar aangezien deze via een dynamo elektriciteit opwekte voor de machines en de stoomketel eveneens proceswarmte leverde, betrof het een opzet die toen zeker geen uitzondering was. Metaalwarenfabriek Hoogmerk produceerde er vervolgens van 1949 tot 2009 geldkisten en sleutelkasten en sinds 2017 kunnen er vintage meubelen gekocht worden in de winkel van ‘Vrieshuis 14’.Wasserijen (12)Afbeelding 12: Enkele stijlkenmerken van het ‘Nieuwe Bouwen’ verraden dat stoomwasserij ‘De Duif’ in Leersum uit de interbellumjaren dateert.

De wijk ‘Zandberg’ in Breda heeft nog altijd een structuur die typisch was voor stadsuitbreidingen van rond 1900 die primair bestemd waren voor de beter gesitueerden: een aantal statige straten vol chique panden, met daarachter verscholen dichter bebouwde woonblokken met huizen voor middenstanders en geschoolde arbeiders, waartussen zich ook bedrijfjes bevonden die de kapitaalkrachtige bewoners ten dienste stonden.  In de Zonnebloemstraat ging het wat dit laatste betreft om een broodfabriek (De Eendracht) en een stomerij, die in 1899 onder de naam ‘Posthumus Desinfectie’ werd opgericht en tot 2011 in bedrijf was. Reiniging van kleding was weliswaar de belangrijkste activiteit, maar ook meubels en tapijten konden er een schoonmaakbeurt ondergaan, waarbij houtworm en mot bestreden werden. De onderneming beschikte over een textielreinigingsmachine (merk ‘Prosperity’), stoomketel, gordijnenpers (‘Ajax’), tapijtenklopmachine en een destillatieapparaat om de gebruikte oplosmiddelen terug te kunnen winnen. Dat laatste gebeurde destijds overigens nog niet uit milieuoogpunt, maar louter om kosten te besparen. Om laatstgenoemde reden was er ook een werkplaats om zelf onderhoud en reparaties te kunnen verrichten. Een afgiftebalie voor de klanten met daarachter een klein kantoor en naaiatelier om labels aan te brengen maakte het geheel compleet.Breda - Posthumus (1)Afbeelding 13: Dankzij schoorsteen en bedrijfsnaam op de gevel heeft Stomerij De Zonnebloem in Breda, voorheen Textielreiniging Posthumus, haar industriële uitstraling behouden.