Poitou-Charentes (F)

Afbeelding 1: De gerestaureerde ringoven van de steenfabriek van La Grève-sur-Mignon, die actief was van 1872 tot 1968, kan nu door het publiek bezocht worden.

Het bouwen van huizen uit bakstenen gebeurt in Frankrijk alleen in het noorden op grote schaal en berust daar op dezelfde traditie als in de Lage Landen. Dat betekent niet dat er elders in het land geen bouw-keramische industrie bestaat, aangezien bijvoorbeeld het gebruik van dakpannen wél wijdverbreid is. Een dakpannenfabriek, ofwel ‘tuilerie’ komt men dan ook door heel Frankrijk tegen, terwijl dat voor een steenfabriek, of ‘briqueterie’, veel minder het geval is en de straatklinker er sowieso een zeldzaam fenomeen is. Daarmee is de situatie min of meer tegenovergesteld aan die in Nederland waar juist dakpannenfabrieken in één enkele regio geconcentreerd zijn, namelijk in Midden-Limburg waar de zuivere klei uit het Maasdal zich daar het beste voor leent. Vanzelfsprekend zijn het ook in Frankrijk de gebieden met geschikte kleiafzettingen die van oudsher potten- en pannenbakkerijen kenden en de regio Poitou-Charentes – met steden als Angoulême, Saintes, Poitiers en Niort – is er daar één van. In het stadje Montmorillon werd in 1847 voor het eerst een kleisoort beschreven die bij toevoeging van water sterk opzwelt en nog altijd als Montmorilloniet bekend staat. In de hoogtijdagen waren er in Poitou-Charentes maar liefst zeventig fabrieken actief waar stenen, dakpannen en tegels gebakken werden. Daarnaast produceerden zes fabrieken zogenaamde chamottestenen voor de ovenbouw, twee fabrieken (in Saintes en Cerizay) mozaïektegels voor vloer- en gevelbekleding en twee fabrieken (in Persac en Sauvigny) servieswerk en sierstukken van porselein. Tegenwoordig resteert er nog maar een handvol van deze bedrijven, waarvan de dakpannenfabriek van de Terreal-groep in Roumazières de grootste is.

Afbeelding 2: ‘Travailler sur le vert’, letterlijk vertaald ‘werken in het groen’, was in Poitou-Charentes het steenbakkersjargon voor werken in de vormploeg. De Nederlandse uitdrukking ‘groenling’ voor een ongebakken steen of ‘vormeling’ heeft dezelfde oorsprong.

Het bakken van chamottestenen begon kort na 1900 vanwege de behoefte aan vuurvaste steen in de metallurgische- en chemische industrie en vond plaats in het zuiden, waar Poitou-Charentes aan Aquitaine grenst. De vette kaolienklei die daar werd afgegraven bleek vanwege zijn hoge aluminiumoxide-gehalte uitstekend geschikt voor de vervaardiging van stenen die temperaturen tot 1500oC moesten kunnen doorstaan. Naast deze samenstelling was ook de productiewijze van belang, aangezien de klei eerst tot een droog poeder moest worden verwerkt alvorens dit onder hoge druk (oplopend tot 1500 ton) in mallen te persen voor de gewenste eindvorm. Alleen op die manier was de hoge graad van compactheid te bereiken die de thermische stabiliteit van de chamottestenen garandeert. Hoe Frans het woord ‘chamotte’ ook mag klinken, de oorsprong ervan ligt vermoedelijk in Italië waar pottenbakkers in de achttiende eeuw het woord ‘scarmotti’ gebruikten ter aanduiding van het aardewerk dat ze uit vette kaolienklei vervaardigden. Van daaruit raakte het materiaal ook bekend in het Duitse taalgebied als ‘Schamott’.

Afbeelding 3: Het vullen en leeghalen van de ovenkamers gold als het zwaarste werk op de dakpannenfabriek. Per man ging er in één dienst zo’n vijftien ton aan producten door de handen. Ze werden daarom ook wel ironisch ‘bagnards’ genoemd, ofwel ‘dwangarbeiders’.

Tot diep in de negentiende eeuw werden de bakstenen, dakpannen en tegels in Poitou-Charentes ambachtelijk gebakken voor lokaal en regionaal gebruik en de gemiddelde bedrijfsomvang was niet groter dan vier à vijf werklieden. Hier kwam rond 1880 verandering in toen de landelijke streek dankzij de aanleg van spoorlijnen en kanalen uit haar isolement raakte en de geproduceerde bouwmaterialen ook elders afgezet konden worden. Dat leidde ertoe dat dakpannen uit Roumazières-Loubert en La Rochefoucauld al spoedig door heel Frankrijk een goede reputatie genoten. Dit was overigens ook te danken aan het feit dat deze vijf dakpannenfabrieken met samen meer dan vijftienhonderd arbeiders zich al vroeg verenigd hadden in het ‘Comptoir des Tuileries et Briquettes de Charente et de l’Ouest’ en daardoor kapitaalkrachtig genoeg waren om hun productieschaal te vergroten. De grote gangmaker achter de mechanisatie in Roumazières-Loubert was ingenieur Eugène Polakowski die efficiënte ovens en door stoomkracht aangedreven persen liet installeren. Hierdoor waren al voor de Eerste Wereldoorlog veel kleinere fabrieken genoodzaakt te sluiten omdat ze deze investeringen niet konden opbrengen. Vanaf de jaren twintig ging men ook de kleiwinning en –voorbereiding met respectievelijk excavateurs en mengers mechaniseren en maakten steenkolen voor het verhitten van de ovens plaats voor stookolie en later gas. Kort voor de Tweede Wereldoorlog werd de eerste tunneloven in gebruik genomen door de steenfabriek van Ayrault, waarna het tot de jaren vijftig duurde voordat ringovens op grote schaal buiten bedrijf gesteld werden. In diezelfde periode namen de chamottefabrieken naar voorbeeld van de cementindustrie trommelovens in gebruik voor de kleipoederbereiding.

Afbeelding 4: De vrouwen die de vormelingen opvingen die door de pers werden uitgeworpen stonden bekend als ‘attrapeuses’.

Nergens in Poitou-Charentes heeft de kleiwaren-industrie zó sterk haar stempel gedrukt op de gemeenschap als in Roumazières-Loubert. Van de vier fabrieken die hier aan het einde van de negentiende- en begin van de twintigste eeuw werden opgericht was er één coöperatieve, die op initiatief van een priester tot stand kwam. Onderlinge rivaliteit ontstond vooral als het ging om het verwerven van gunstige kleivelden die niet al te ver van het bedrijf verwijderd waren. De arbeiders daarentegen bleven vaak dezelfde fabriek trouw en het zware werk vormde geen beletsel om dat van generatie op generatie over te laten gaan. De zware menselijke tol die de Eerste Wereldoorlog eiste, en de grote behoefte aan materialen voor de wederopbouw die daarop volgde, leidden tot de komst van veel buitenlandse arbeidskrachten uit Italië, Spanje, Portugal en Noord-Afrika. Ook het aandeel aan vrouwen in het personeelsbestand nam toen toe. Typische werkzaamheden die zij verrichten waren het invetten van de mallen, het afbramen van de vormelingen na het persen en het vullen van de karren voor het beladen van de ovens. De vervaardiging van sierornamenten liet men over het algemeen eveneens aan vrouwen over, gezien de creatieve vaardigheid die hiervoor vereist was.

Afbeelding 5: Vrouwen maakten ook onderdeel uit van de vormploeg, waar ze verantwoordelijk waren voor het afbramen van de geperste vormelingen (rechts op de foto).

In La Grève-sur-Mignon, nabij La Rochelle, is een steenfabriek behouden gebleven in een toestand die bij benadering representatief is voor het begin van de vorige eeuw. Het gaat om het bedrijf van de gebroeders Vincent dat werd opgericht in 1872 en in 1900 werd uitgerust met twee ringovens en een stoommachine voor het aandrijven van de strengenpers. In die tijd werkten er zo’n dertig mensen, waarvan acht kinderen. De fabriek ging een aantal malen in andere handen over totdat er in 1968 als gevolg van een brand een einde kwam aan de productie. Bijzonder aan de fabriek was dat de bakstenen ter plaatse direct aan klanten werden verkocht en dat de klei met bootjes werd aangevoerd over het water van de moerassen van Poitevin. Dit gebied is met zijn oppervlakte van duizend vierkante kilometer na de Camargue het grootste ‘wetland’ van Frankrijk. In de jaren ’70 en ’80 hield de dorpsjeugd party’s in de leegstaande fabriek, totdat het besef ontstond om hem te restaureren als blijvende herinnering aan een industrietak die zó bepalend is geweest voor de streek. Deze werkzaamheden vonden plaats tussen 2006 en 2014 en sinds de heropening kan het publiek er terecht voor workshops en museumbezoek. Daarnaast doet de locatie dienst als opleidings- en re-integratiecentrum aangezien werkgelegenheid in de regio al decennialang problematisch is.

Afbeelding 6: De steenfabriek van La Grève-sur-Migon verwerkte klei die met bootjes uit de moerassen van Poitevin gehaald werd.