Veendam

Veendam (1)Afbeelding 1: De Turfcentrale na afronding van de restauratiewerkzaamheden, gezien vanaf de overkant van de Molenstreek.

De turfwinning was in Veendam en omgeving, de Groninger Veenkoloniën, van geen betekenis meer toen er in 1905 een elektriciteitscentrale operationeel werd die van deze brandstof gebruik maakte. Deze beleefde haar hoogtepunt in de zeventiende- en achttiende eeuw toen de veenontginning in Holland inmiddels was beëindigd, maar de behoefte aan turf door de onstuimige groei van de steden aldaar sterk toenam. Zoals het Groninger aardgas Nederland in de afgelopen halve eeuw heeft verwarmd, zo deed de Groninger turf dit gedurende de Gouden Eeuw en nog lang daarna. De zogenaamde compagnieën die de turfwinning voor hun rekening namen lieten voor dit doel vanuit Groningen kanalen in zuidoostelijke richting graven. In de eerste helft van de zeventiende eeuw waren zo Hoogezand en Sappemeer bereikt, in de twee helft Veendam en Pekela. Om verder zuidwaarts te kunnen doordringen volgde in de achttiende eeuw de aanleg van het Stadskanaal dat in 1856 Ter Apel bereikte. Rond 1900 lag het zwaartepunt in Zuidoost Drenthe, maar door de opkomst van steenkool als brandstof voor huishouden en industrie kwam daar na de Eerste Wereldoorlog een einde aan.

Na afloop van de turfwinning kwamen er in de Groninger Veenkoloniën gedurende de negentiende eeuw drie sectoren tot grote bloei: de scheepvaart, de landbouw en de industrie. Omdat het vervoer van de turf via binnenvaart en kustvaart altijd door lokale ondernemers en reders verzorgd was, ontstond er een traditie van scheepvaart en scheepsbouw langs de kanalen die zich ook op andere goederenstromen ging toeleggen. De voorspoed die dit bracht is nog steeds af te lezen aan de zogenaamde ‘kapiteinshuizen’ in Veendam, Wildervank en Pekela. In de buitengebieden van deze gemeenten zijn het de grote, statige, boerderijen die het landschap domineren en in omvang weinig onderdoen voor die in het Oldambt. In laatstgenoemde streek was het vooral graan dat op de akkers groeide, terwijl de boeren in de Veenkoloniën aardappelen waren gaan verbouwen op de langgerekte kavels die aan de kanalen door de veenontginning ontstaan waren. Uit beide gewassen kwam een verwerkingsindustrie voort, namelijk die voor respectievelijk strokarton en zetmeel.  En toen deze van voldoende omvang was trok dat ook bedrijven in de metaal- en machinebouw, die eveneens de scheepsbouw  beleverden nadat die was overgegaan van zeil- op stoom- en motorschepen. Zo beleefden de Groningse Veenkoloniën rond de vorige eeuwwisseling een periode van grote welvaart, die weliswaar ongelijk verdeeld was maar niettemin in een plaats als Veendam een voorzieningenniveau bracht dat bepaald niet vanzelfsprekend was voor een provinciestadje. Elektrische verlichting was daarvan wel het meest uitgesproken voorbeeld.   veendam-2Afbeelding 2: Aanvoer van turf per binnenvaartschip om de voorraad (links van de centrale duidelijk zichtbaar) aan te vullen. Door deze opslag in de buitenlucht bleef het vochtgehalte van de turf hoog, waardoor het rendement van de centrale laag bleef.

In opdracht van de Eerste Nederlandsche Electriciteits Maatschappij (ENEM) begon in 1900 de bouw van de centrale aan de Molenstreek, het verbindingskanaal tussen het Oosterdiep en het A.G. Wildervanckkanaal. Toen het complex een jaar later gereed kwam bestond het uit een machinehal met veertig meter hoge schoorsteen, werkplaats, schakelhuis, transformatorruimte en kantoorgebouw met chaletstijlelementen en was het de eerste centrale binnen de provincie Groningen. Weliswaar vond in de regio zelf geen turfwinning meer plaats, over water kon het eenvoudig uit Drenthe worden aangevoerd en daarom koos men ervoor om beide ketels op deze brandstof te stoken. Geleverd werd aan klanten in Veendam, Nieuwe Pekela en Wildervank, maar omdat het hoofdzakelijk om kleingebruikers ging lukte het de ENEM niet om de exploitatie rendabel te krijgen. Dat had deels ook te maken met het feit dat de installaties ongeschikt waren voor het verbranden van turf, dat een veel lagere energiedichtheid heeft dan steenkool. De ontwerpers hadden verzuimd om hiervoor een voordroogoven te installeren en de ketels aan te passen. Om de energievoorziening veilig te stellen nam in 1905 de NV Electriciteits Maatschappij Veenkoloniën, waarin naast de gemeenten Veendam en Wildervank ook particulieren participeerden, de exploitatie over en zette deze gedurende ruim een halve eeuw voort.

Noodzaak tot uitbreiding was er niet, aangezien de activiteit in scheepsbouw en industrie vanaf de jaren dertig sterk terugliep en het distributienet van het Provinciaal Electriciteits Bedrijf (PEB) van Groningen de Veenkoloniën toen inmiddels had bereikt. Uiteindelijk nam de PEB de centrale in 1969 over, hoewel de elektriciteitsproductie destijds al was beëindig en enkel het schakelstation en de kantoorruimte nog van nut waren. Er volgde nog een periode waarin het complex dienst deed als bedrijfsverzamelgebouw, vooraleer het in 2001 een plaats op de rijksmonumentenlijst kreeg en in 2008 eigendom werd van het Groninger Monumentenfonds. Deze organisatie gaf opdracht tot de hoognodige restauratiewerkzaamheden, waarna een achttal ateliers en werkruimtes voor kunstenaars en creatieve ondernemers werden ingericht. De naam ‘Turfcentrale’ die het complex in deze nieuwe bestemming heeft gekregen houdt de herinnering levend aan de oorspronkelijke functie, want door de sloop van de schoorsteen en ontmanteling van de installaties is die niet meer als zodanig herkenbaar. Naast het feit dat deze elektriciteitscentrale wat brandstoftype betreft uniek was in Nederland, speelde bij de toekenning van de monumentenstatus ook de ensemblewaarde een rol. In de onmiddellijke nabijheid loopt de spoorlijn naar Stadskanaal, die de Molenstreek met een stalen draaibrug kruist en honderd meter noordwaarts nog een stationsgebouw heeft. Deze spoorinfrastructuur werd in 1910 door de Noord Ooster Locaal Spoorweg Maatschappij (NOLS) in gebruik genomen en heeft sindsdien nauwelijks een verandering ondergaan. Net als de elektriciteitscentrale betreft het hier een voormalige voorziening die de Groninger Veenkoloniën te danken hadden aan hun kortstondige bloeiperiode. Wanneer in het zomerseizoen de Stichting Stadskanaal Rail (STAR) haar stoomtreinen over deze museumlijn laat rijden, komt deze glorietijd voor het bezoekend publiek weer enigszins tot leven.Veendam (3)Afbeelding 3: Ook het bedrijfspand van de Veendammer Machinefabriek aan het Oosterdiep is behouden gebleven.