Afbeelding 1: In het appartementencomplex ‘Kranbahn’ aan de Katharina Sulzer-Platz zijn twee voormalige bedrijfsgebouwen van Sulzer opgenomen.
In Zwitserland stond het vakmanschap van oudsher op een hoog niveau, waarvan hun wereldwijd bekende klokkenmakertraditie nog altijd getuigt. Net als de Duitsers zijn de Zwitsers een volk van ‘Tüftler’ die met veel geduld, vaardigheid en doorzettingsvermogen technische hoogstandjes weten te realiseren. Maar om dat op industriële schaal in fabrieken te gaan doen hadden óók zij een Engelsman nodig om te leren hoe ondernemerschap en ingenieurskunst hiertoe verenigd moeten worden. In Nederland was het Thomas Ainsworth die van de Twentse thuiswevers fabrieksarbeiders probeerde te maken en in België William Cockerill die de wolweverijen in Verviers van werktuigen ging voorzien. De Zwitserse textielnijverheid had zich in de zeventiende- en achttiende eeuw vooral in en rond Winterthur ontwikkeld en kreeg na 1800 eveneens behoefte aan machines. Die werden aanvankelijk nog in het buitenland gekocht en plaatselijke ambachtslieden verrichtten onderhoud en reparatie. Zo ook de gebroeders Sulzer die de messinggieterij van hun vader hadden overgenomen. Toen ze deze wilden uitbreiden tot een machinefabriek namen ze hiervoor de Engelse ingenieur Charles Brown in dienst. In twintig jaar tijd wist deze de basis te leggen voor wat zou uitgroeien tot een wereldspeler op het gebied van de machinebouw. Daarna begon hij er de Schweizerische Lokomotiv- und Maschinenfabrik (SLM), waar later de tandradtechniek werd ontwikkeld waarmee de Zwitsers nog altijd tot hoog in de Alpen hun treinen laten rijden. Zijn zoon Charles richtte samen met Walter Boveri de elektrotechnische onderneming Brown, Boveri & Cie. op, tegenwoordig bekend als ABB met hoofdzetel in het naburige Zürich. Eind vorige eeuw kwam het gezamenlijke complex van Sulzer- en SLM-fabrieken leeg te staan en lanceerde de gemeente Winterthur een herontwikkelingsplan voor deze bakermat van de Zwitserse machinebouw.
Afbeelding 2: Vogelvluchtprent van het ´Sulzer-Areal´ omstreeks het begin van de vorige eeuw, met links de fabrieksgebouwen van de SLM, rechts die van Sulzer en op de voorgrond de Zürcherstrasse.
Vóórdat de kennis en ervaring op het gebied van de machinebouw van elders gehaald moest worden, had dat ook al gegolden voor die van het metaalgieten. Toen Salomon Sulzer namelijk in 1775 een messinggieterij begon in zijn geboorteplaats Winterthur had hij het vak geleerd in Schaffhausen. En zijn beide kleinzonen Johann Jakob en Salomon gingen op hun beurt naar Parijs en München om zich te bekwamen in het gieten van ijzer. Terug in Winterthur openden ze in 1834 een nieuwe gieterij aan de Zürcherstrasse in een vakwerkgebouw dat tot op de dag van vandaag ter herinnering aan de grondleggers van het bedrijf behouden is gebleven. Officieel is die stichting verbonden aan het jaar 1836, want toen werd de firma ‘Gebrüder Sulzer, Giesserei in Winterthur’ geregistreerd. Ze werden in de begindagen krachtig ondersteund door hun ouders, waarbij vooral de rol van hun moeder opviel. Die zorgde er niet alleen voor dat de arbeiders en gezellen van eten en een onderkomen werden voorzien, maar als het nodig was sleepte ze ook zakken steenkool naar de gietoven. De centraal op het fabrieksterrein gelegen ‘Katharina Sulzer-Platz’ werd daarom aan haar opgedragen. Een eerste uitbreiding van de gieterij vond in 1839 plaats, twee jaar later werd een ketelmakerij in gebruik genomen. Zoals gezegd was het Charles Brown die in 1851 naar Winterthur kwam om een machinefabriek voor de gebroeders Sulzer op te zetten. Johann Jakob had hem in Engeland leren kennen en was bevriend geraakt met dit technische genie eersteklas. De opening van de spoorlijn naar Zürich maakte het vanaf 1856 mogelijk om de gebouwde ketels en machines ook naar verder weg gelegen klanten te laten transporteren.
Nadat Johann Jakob en Salomon zich in 1867 en 1872 uit het bedrijf teruggetrokken hadden, waren het hun zonen Heinrich, Albert, Eduard en Jakob die de activiteiten voort zetten. Alle vier hadden ze de nodige jaren op de werkvloer doorgebracht en zich daar verdiept in de bouw en werking van de diverse machinetypes die ondertussen onderdeel waren gaan uitmaken van het Sulzer-assortiment: stoommachines, tunnelboormachines, weefmachines en verwarmingsapparaten. In de decennia die volgden werd het complex verder uitgebreid met een kleine- , grote- en radiatoren-gieterij rond de Katharina Sulzer-Platz, twee kantoorgebouwen aan de Zürcherstrasse en een expeditiehal. Om werklieden op te leiden was er in 1870 een eigen ambachtsschool opgericht en om hen indien nodig te huisvesten in 1872 een wijkje met vierentwintig arbeiderswoningen gebouwd. In 1880 stonden er zo’n tweeduizend mensen op de loonlijst en waren het vooral stoommachines waarmee de grootste omzet werd behaald. Het grootste marktaandeel zou Sulzer echter gaan verwerven met de veel krachtigere en efficiëntere opvolger: de dieselmachine. De eerste hiervan werd in 1898 in nauwe samenwerking met uitvinder Rudolf Diesel gebouwd. Het was vooral de scheepvaart die profiteerde van deze nieuwe vorm van voortstuwing en Sulzer opende tal van verkoopkantoren om reders van dienst te zijn, tot in het Japanse Kobe aan toe. Laatstgenoemde vestiging werd geopend in 1914, hetzelfde jaar als waarin het familiebedrijf werd omgezet in een naamloze vennootschap: Gebrüder Sulzer Aktiengesellschaft. Met het verschijnen van een personeelskrant vanaf 1919 en een verzekeringskas een jaar later, kwamen de Sulzers ook aan de belangen van hun werknemers tegemoet.
Afbeelding 3: Hal 53, waarvan de oorsprong dateert uit 1891, vormde als ‘Grossgiesserei’ het hart van de firma Sulzer.
De economische depressie van de jaren dertig leidde tot een omzetdaling van tweederdedeel en met massaontslag tot gevolg. De enorme montagehal voor dieselmotoren die in 1931 net gereed was gekomen bleef jarenlang akelig leegstaan. Toen in 1937 heel Zwitserland geteisterd werd door arbeidsonrust dreigde ook het personeel van Sulzer in staking te gaan. De harde woorden van Robert Sulzer wist hen daar echter van te weerhouden: ‘Mir nichts, dir nichts zu streiken, das kommt doch gar nicht im Frage. Bei Sulzer wird nicht gestreikt!‘ Net als de hele industriesector profiteerde ook Sulzer ten volle van de naoorlogse hoogconjunctuurjaren. Energieopwekkingseenheden werden een nieuwe speerpunt van het bedrijf, met gasturbines als de belangrijkste productklasse. Vanwege ruimtegebrek moest uitgeweken worden naar een nieuw fabrieksterrein in Oberwinterthur en om het groeiende aantal kantoormedewerkers te huisvesten nam men in 1966 het ‘Sulzer-Hochhaus’ in gebruik, dat destijds het hoogste kantoorgebouw van Zwitserland was. In datzelfde jaar werd turbinebouwer Escher Wyss AG in Zürich overgenomen, waarmee het werknemersaantal met dertigduizend haar hoogtepunt bereikte. De oliecrisis van de jaren zeventig deed de concernleiding besluiten om de koers van energie naar technologie te verleggen. De overname van Maschinenfabrik Rüti uit de gelijknamig plaats betekende in 1982 een wederopleving van de weefmachinebouw, een activiteit die meer dan een eeuw daarvoor mede aan de basis van het bedrijf had gestaan. Halverwege de jaren tachtig kwam Sulzer in de verliezen, wat leidde tot ontslagen, het afstoten van de dieselmotorendivisie en het sluiten van de gieterij in 1993. Na de eeuwwisseling was de herstructurering afgerond en bestond Sulzer AG uit divisies voor pomptechniek, chemische technologie, medische materialen en roterende apparaten met in totaal dertienduizend medewerkers.
Zoals gezegd was Charles Brown in 1871 direct naast de gebroeders Sulzer aan de Zürcherstrasse begonnen met de bouw van locomotieven. Een van de eerste opdrachten van de SLM betrof in 1873 een locomotief met een voorziening om de ketel loodrecht te houden bij het beklimmen en afdalen van bergspoorlijnen, teneinde oververhitting door het droogvallen van vlampijpen te voorkomen. Eén exemplaar van deze bijzondere serie deed tot 1937 dienst en is nu een museumstuk. Kort na 1900 was de SLM uitgegroeid tot de grootste locomotiefbouwer van Zwitserland die de binnenlandse spoorwegmaatschappijen van alle gewenste typen kon voorzien. Daartoe behoorden inmiddels ook elektrische locomotieven, die in Zwitserland al vroeg op het spoor verschenen. De hiervoor benodigde elektrische installaties konden ook allemaal door ondernemingen uit eigen land geleverd worden, namelijk Oelikon uit Zürich, Brown, Boveri & Cie uit Baden en de Société Anonyme des Ateliers de Sécheron uit Genève. De kwaliteit en prestaties van de geleverde producten trok ook buitenlandse aandacht en zo was de SLM in de gelegenheid om stoomlocomotieven te bouwen voor Zuid-Afrika en tandradlocomotieven voor India, destijds beide nog Britse koloniën. Een legendarisch ontwerp was de Ge6/6-locomotief die de SLM in de jaren twintig voor de Rhätische Bahn bouwde en al snel vanwege zijn vorm bekendheid kreeg onder de bijnaam ‘krokodil’.
Afbeelding 4: Elektrisch trein- en trammaterieel in aanbouw in de montagehal van de SLM. Tot voor kort deed ze nog dienst voor reparatie en onderhoud aan treinen.
Na de oorlog kwam aan de bouw van stoomlocomotieven een einde, met de sluiting van de gieterij en ketelmakerij tot gevolg. Dat verzwakte de positie van de SLM, hetgeen door buurman Sulzer werd benut om het bedrijf in 1961 over te nemen. In tien jaar tijd daalde het aantal werknemers van ruim tweeduizend tot twaalfhonderd. Toch werden er tot in de jaren tachtig nog bijna zeshonderd locomotieven gebouwd in Winterthur voor o.a. de Schweizerische Bundesbahnen (SBB) en voor de Bern-Lötschberg-Simplon-Bahnen (BLS). Daarnaast werd er succesvol geëxporteerd naar tal van landen, waaronder Finland, Noorwegen en Hongkong. Dit kon echter niet voorkomen dat Sulzer als onderdeel van haar herstructureringsprogramma de locomotiefbouw in 1997 overdeed aan Oerlikon. De trend dat steeds meer spoorwegmaatschappijen kozen voor treinstellen i.p.v. locomotieftractie speelde bij deze beslissing eveneens een belangrijke rol. De tandradexpertise werd aan branchegenoot Stadler verkocht en de ingenieursafdeling aan Bombardier. Gedurende haar bestaan heeft de SLM meermaals pogingen ondernomen om tot automobielproductie te komen. In de beginjaren van dit vervoersmiddel is dat tot enkele prototypen beperkt gebleven, maar in de jaren dertig lanceerde men zelfs een eigen automerk: SLM-Pescara. De Spaanse automobielontwerper Raul Pateras Pescara had reeds in eigen land kortstondig een automobielfabriek gehad en ging in 1934 voor de SLM aan de slag. Uiteindelijk kostte de ontwikkeling van een bijzondere zestiencilindermotor zoveel tijd en geld dat er slechts één auto gebouwd werd. Van deze nevenavonturen resteert nauwelijks nog erfgoed, maar van de legendarische locomotiefmodellen zijn nog verschillende exemplaren bewaard gebleven.
Een derde machinefabriek die in Winterthur is ontstaan, en daar bovendien nog altijd produceert, is de firma Rieter. Als telg uit een ondernemersfamilie die al generatieslang haar geld verdiende in de textielnijverheid begon Johann Jakob Rieter in 1795 een handel in katoenen stoffen. Toen hij hiervoor als gevolg van Napoleons Continentale Stelsel geen garens meer kreeg aangeleverd uit Engeland, besloot hij deze in een eigen spinnerij te gaan produceren. Daar bleef hij ook na de Franse Tijd mee doorgaan en kocht daartoe in 1833 het leegstaande klooster Töss aan als fabrieksgebouw. Vanaf 1854 gingen zijn nazaten daar ook spinmachines bouwen, inclusief assen en raderen om deze door waterkracht aan te laten drijven. Oberst Heinrich Rieter liet er vanaf 1865 een arbeidersnederzetting bouwen, een voorbode van tal van andere werknemersvoorzieningen waarmee het bedrijf tot de pioniers in Zwitserland behoorde. Nadat de organisatievorm in 1891 was overgegaan in de naamloze vennootschap Maschinenfabrik Rieter AG bleven er nog tot 1925 leden van de familie Rieter deel uitmaken van de bedrijfsleiding. Na de Tweede Wereldoorlog ging Rieter ook spinmachines bouwen voor de kunstvezelindustrie en sinds de jaren tachtig zijn daar machines voor de automobielindustrie aan toegevoegd. In de afgelopen decennia is Rieter door tal van acquisities uitgegroeid tot een bedrijf met achttien vestigingen in tien landen en in totaal ruim vijfduizend werknemers. De weefmachines van Sulzer en spinmachines van Rieter hebben Winterthur op de kaart gezet als toeleverancier van de textielindustrie over de gehele wereld.
Afbeelding 5: In een voormalig magazijn is tegenwoordig het cultuurcentrum ‘Kraftfeld’ gevestigd.
De eerste planvorming om het industriecomplex van Sulzer en de SLM, het zogenaamde ‘Sulzer Areal’, tot een nieuw stadsdeel te transformeren dateert van 1989 en droeg de naam ‘Winti-Nova’. Dat ging nog uit van sloop van het volledige fabriekenbestand om plaats te maken voor nieuwbouw. Daar kwam protest tegen, waardoor een nieuw concept tot 2003 op zich liet wachten, maar toen wel garant stond voor het behoud van vijftien gebouwen en acht façaden. Van het ‘Gründergebäude’, de gieterij van de gebroeders Sulzer uit 1834, stond het historische belang snel vast. Hallen, magazijnen en kantoren van recenter datum leverden echter meer discussie op zoals de ‘Grossgiesserei’ uit 1891, machinekamer uit 1900 en ketelhuis uit 1954 van Sulzer en de tandrad- en compressorenwerkplaats uit 1895, machinefabriek uit 1904 en montagehal uit 1918 van de SLM. Een voormalig hoofdmagazijn is inmiddels gerenoveerd en onderverdeeld in tweeëntwintig loftwoningen. Het expeditiegebouw van Sulzer is onder de naam ‘Technopark’ dienst gaan doen als onderkomen voor startups. Het ‘Pionierpark’ is in feite een nieuw gebouw waarin enkel een karakteristieke baksteengevel aan de Zürcherstrasse geïntegreerd is. Er zijn een school voor beroepsonderwijs, kaakchirurgiekliniek en trendy bar in ondergebracht. In het nieuwbouwproject ‘Krahnbahn’ werden twee oude bedrijfsgebouwen aan de Katharina Sulzer-Platz met elkaar verenigd, waardoor woonruimte ontstond voor tweehonderd personen. De architectuuropleiding van het Technikum Winterthur (TWI) streek in 1992 neer in de voormalige ketelmakerij van Sulzer. Ruim driehonderd studenten werken daar sindsdien aan hun maquettes en volgen er seminars. ‘Zur Kesselschmiede’ is een groot magazijngebouw dat sinds 1996 kantoor- en atelierruimte biedt aan uiteenlopende gebruikers. In de komende jaren zullen nog meer gebouwen, die nu nog een tijdelijke gebruiker hebben, een nieuwe bestemming krijgen en daartoe een renovatie ondergaan, eventueel aangevuld met nieuwbouw. Naar verwachting zal het totale transformatieproject tussen 2025 en 2030 zijn afgerond.
Afbeelding 6: Bewerking van een locomotiefkrukas met de pneumatische smeedhamer in de machinefabriek van de SLM.