Rotterdam

Afbeelding 1: Van links naar rechts het transformatorhuis, kantoor en accumulatorgebouw van de Schiecentrale die nu ’25 kV’, ‘Watt’ en ‘Stroom’ heten. Daarachter de moderne hoogbouw ‘Schiehavenkade’ die nog enigszins de contouren van het voormalige ketelhuis weergeeft.

Een belangrijke stap in de expansie van de Rotterdamse haven was de aanleg van de Schiehaven die genoemd werd naar de vaarweg die hier in de middeleeuwen was gegraven in opdracht van de stad Delft: de Delfshavense Schie. Eeuwenlang waren er zeilschepen gebouwd, geladen en gelost in Delfshaven, maar de opkomst van de stoomschepen vereiste grotere havenbekkens. Daarom annexeerde Rotterdam in 1886 dit voormalige havenstadje van Delft aan de monding van de Schie en liet er de Parkhaven (1890-1893), Schiehaven (1904-1909), Sint Jobshaven (1906-1908) en Coolhaven (1922-1923) tot stand brengen. Het was vooral stukgoed dat werd overgeslagen in deze havens door stuwadoorsbedrijven als Van Ommeren en Müller, en het kolossale Sint Jobsveem, tegenwoordig een appartementencomplex, herinnert hier nog aan. De Schiehaven was vooral bekend vanwege de Rotterdamse Lloyd die hier haar mailboten liet afmeren, waarmee een geregelde vaardienst voor passagiers, post en vracht tussen Nederland en Indië werd onderhouden. Legendarische schepen als de Indrapoera, Baloeran, Dempo en Willem Ruys hadden hier hun thuishaven. Het kantoor van deze rederij is als rijksmonument behouden gebleven en huisvest vandaag de dag een tweetal onderwijsinstellingen. Lloydkwartier is ook de naam geworden van het nieuwe woongebied dat hier ontstaan is sinds de havenactiviteiten verdwenen zijn en dat bestaat uit een mix van moderne woon- en kantoortorens en herbestemde haven- en industriegebouwen. Tot laatstgenoemde categorie behoort de voormalige Schiecentrale, die in 1904 als ‘elektriciteitsfabriek’ gebouwd werd in opdracht van de Rotterdamse Gemeentewerken.

Afbeelding 2: Luchtopname uit de jaren ’20 met de Schiecentrale (1), het Sint Jobsveem (2), Lloydkantoor (3), Nieuwe Maas (A), Schiehaven (B), Sint Jobshaven (C), Parkhaven (D) en Coolhaven in aanleg (E).

De eerste elektriciteitsopwekking in Rotterdam vond al twintig jaar eerder plaats toen Willem Smit uit Slikkerveer, pionier op dat gebied, een locomobiel met dynamo liet plaatsen  voor de lichtvoorziening van Grand Hotel Coomans. Concurrent Achilles de Khotinsky bouwde twee jaar later een particuliere centrale aan De Boompjes. Om aan de groeiende vraag naar elektriciteit vanuit het bedrijfsleven te kunnen voldoen kwam er in 1895 een opwekkingseenheid aan de Oostzeedijk in gebruik. Dit was de eerste gemeentelijke elektriciteitscentrale in Nederland en stond bekend als ‘Centraal Station voor Elektrische Verlichting en Krachtsoverbrenging’. Zowel enkele havenkranen als de straatverlichting van de Hoogstraat, bestaande uit veertig booglampen, ontvingen hun elektriciteit van deze gemeentelijke voorziening. Het zou nog tot 1945 duren vooraleer alle gaslantaarns in Rotterdam vervangen waren door elektrische exemplaren. De Schiecentrale was in 1906 de tweede die in werking trad en vanwege zijn veel grotere vermogen als elektriciteitsfabriek betiteld werd. Deze benaming staat nog altijd boven de toegangsdeur van het statige kantoorgebouw dat eveneens op deze locatie werd opgetrokken. De opgewekte stroom was in eerste instantie bedoeld voor de elektrische tram en de verlichting van de havenkades, zodat ook ’s nachts veilig kon worden doorgewerkt. Via een hoogspanningskabel werd stroom geleverd aan een schakelhuis op de Coolsingel, van waaruit het stadscentrum haar elektriciteit kreeg. In 1909 kwam er een dergelijke kabel door de Maas naar Charlois en daarna verder naar Poortugaal, om er daar o.a. het krankzinnigengesticht Maasoord te verlichten. Katendrecht, Kralingen, Feijenoord en het Noordereiland werden in de jaren twintig aangesloten op het elektriciteitsnet.

Afbeelding 3: Stokers aan het werk in het ketelhuis van de Schiecentrale.

De ketels van de Schiecentrale werden aanvankelijk op steenkolen gestookt die in de Schiehaven per schip werden aangevoerd. Acht exemplaren voorzagen vier turbines met een gezamenlijk vermogen van 3,5 MW van stoom. Tussen 1908 en 1918 werd het aantal ketels verdubbeld en het totale vermogen opgevoerd tot 40 MW, geleverd door negen turbines. Na de Tweede Wereldoorlog werd overgeschakeld op aardolie en uiteindelijk op aardgas. Tussen 1963 en 1966 kwamen er drie aardgasgestookte opwekkingseenheden in gebruik van ieder 63 MW die tot haar sluiting in 1988 dienst hebben gedaan. Vanaf 1952 was men de restwarmte eveneens gaan benutten, waarvoor een stadsverwarmingsnet werd aangelegd dat grote delen van de stad bereikte. Reeds in 1934 was er een tweede gemeentelijke elektriciteitscentrale aan de Galileistraat geopend en vervolgens kwamen er in 1960 en 1975 nog centrales bij in de Waalhaven en op de Maasvlakte. Uiteindelijk leverde dit viertal zoveel energie dat de overcapaciteit ook buiten de gemeentegrenzen afgezet kon worden. In 1987 deed Rotterdam haar centrales over aan het Elektriciteitsbedrijf Zuid Holland (EZH). De EZH, opgericht in 1941, was tot dan toe slechts een hoogspanningstransportbedrijf geweest om de capaciteiten van zes gemeentelijke energiebedrijven (naast het GEB van Rotterdam die van Gouda, Leiden, Delft, Den Haag en Leiden) zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. In 1995 ging EZH op in Eneco, dat sindsdien samen met Essent en Nuon het grootste deel van de elektriciteit opwekt in Nederland.

Afbeelding 4: Een ingenieur van het gemeentelijk energiebedrijf geeft aanwijzingen bij de bediening van één der turbines in de Schiecentrale.

In 1999 ging de herontwikkeling van het havengebied tot een nieuwe stadswijk van start en in tien jaar tijd werd de voormalige elektriciteitsfabriek gerenoveerd en uitgebreid met moderne gebouwen tot wat wederom de ´Schiecentrale´ is gaan heten. Het kantoorpand is een bedrijfsverzamelgebouw voor startups geworden onder de naam ‘Watt’. In het naastgelegen transformatorhuis, nu ’25 kV’ geheten, zijn muziekstudio’s ondergebracht. Aan de andere zijde van ‘Watt’ ligt ‘Stroom’, waar zich vroeger de accumulatoren bevonden en nu ‘Trattoria Sophia’ gevestigd is. Met haar lounge, dakterras en zalen is het de ontmoetingsplek voor bewoners en bezoekers van de Schiecentrale. Tevens is er een boetiekhotel met twintig kamers die hun daglicht van boven krijgen en waar de gasten dus ook letterlijk onder een sterrenhemel kunnen slapen. De turbinehal werd ontdaan van alle installaties en ging tijdelijk dienst doen als opnamestudio voor televisieprogramma’s. Tegenwoordig is deze ‘Centrale’ in gebruik als indoorspeelhal en congres- en evenementenruimte. Het oorspronkelijke kantinegebouw met zijn karakteristieke sheddaken is getransformeerd tot kantoorruimte voor radio en webdesign onder de voor de hand liggende naam ‘Kantine’. Het gebouw ‘Kracht’ op de kop van de Schiecentrale staat met een sportschool en gymnastiekzaal in het teken van lichaamsbeweging en biedt tevens een fraai uitzicht op de Schiehaven. Dat laatste geldt ook voor het veel grotere ‘Schiehavenkade’, dat het hele complex domineert en nog enigszins de contouren weergeeft van wat ooit het ketelhuis was. Het werd in 2007 opgeleverd als multifunctioneel gebouw met kantoren, woningen, supermarkt, kinderdagverblijf en parkeergarage. Een jaar later opende multimediagebouw ‘Kraton’ met radio- en televisiestudio’s haar deuren. Haar gevel van cortenstaal vormt het een knipoog naar het maritieme verleden van het Lloydkwartier.

Afbeelding 5: Onder de naam ‘Centrale’ biedt de voormalige turbinehal nu ruimte aan congressen en evenementen.

Naast de Delfshavense Schie bestond er ook een Delftsevaart. Deze verbond de oude haven van Rotterdam met de Schie en daarmee met de stad Delft. Ter hoogte van de Krattenbrug, vlak bij de Laurenskerk, werden in 1922 een paar oude panden gesloopt om plaats te maken voor een onderstation van het GEB, ten einde winkels en bedrijven in de binnenstad van elektriciteit te voorzien. Het bestond uit een kelder met kabelruimte met daarboven een zestien meter hoge hal waarin de installaties zich bevonden en die was uitgerust met een loopkraan voor reparaties. Verder waren er een werkplaats, magazijn, kleed- en waslokaal en kantoor. Bij het bombardement van 1940 bleef het gebouw gespaard en werd in 1953 uitgebreid met een stadsverwarmingscentrale. Hierin zijn drie ketels van het type Lamont geplaatst die tot op de dag van vandaag het tot 60oC (2,5 bar) afgekoelde water van het stadsverwarmingsnet weer op een temperatuur variërend van 90oC (7 bar) tot 110oC (10,5 bar) brengen. In zeventig jaar tijd groeide het aantal afnemers tot meer dan honderddertigduizend, waarvoor een totale hoeveelheid van achtendertigduizend kubieke meter water door het net circuleert. Nadat het GEB was opgegaan in Eneco kwam de exploitatie van de stadsverwarming in handen van het bedrijf Uniper.

Afbeelding 6: Het voormalige onderstation aan de Delftsevaart (rechts) dat in 1953 dienst ging doen als stadsverwarmingscentrale en daartoe uitgebreid werd met een ketelhuis (links).