Oberhausen (D)

Afbeelding 1: Eisenheim werd in 1846 gebouwd in opdracht van de Gutehoffnungshütte en is daarmee de oudste arbeidersnederzetting van het Ruhrgebied. Dankzij de strijd voor haar behoud in de jaren zeventig konden ook tientallen andere ‘Siedlungen’ gered worden.

Dat het behoud van een voormalige arbeidersnederzetting ooit bepaald geen vanzelfsprekendheid was toont het voorbeeld van Eisenheim, dat kolen- en staalonderneming Gutehoffnungshütte (GHH) halverwege de negentiende eeuw voor zijn werknemers liet bouwen. Na de oorlog, toen de eerste fase van de kolonie inmiddels een eeuw oud was, ontstonden er plannen om haar helemaal te slopen en te vervangen door een moderne woonwijk. De bewoners kwamen daar echter tegen in verzet en kregen steun uit onverwachte hoek, namelijk van een groep studenten van de Fachhochschule Bielefeld. Zij begonnen in 1972 een onderzoeksproject om de bijzondere sociale structuren binnen deze ‘Arbeitersiedlung’ in kaart te brengen. Er kwamen naast tentoonstellingen, bijeenkomsten en filmvoorstellingen ook arbeidersinitiatieven uit voort, niet alleen in Eisenheim maar spoedig ook in tientallen andere Arbeitersiedlungen die met sloop bedreigd werden. Nog datzelfde jaar was Eisenheim de eerste arbeidersnederzetting die ‘unter Denkmalschutz’ kwam, ofwel de status van beschermd monument kreeg. Eén van de studenten was zelf in Eisenheim gaan wonen en liet zien dat de huizen voor een relatief gering bedrag konden worden aangepast aan de toenmalige wooneisen. Het onderzoeksproject werd beloond met een cultuurprijs en is gaan gelden als schoolvoorbeeld binnen de sociale wetenschappen. De sanering van de negenendertig huizen met zo’n vijfhonderd bewoners, waarvan destijds nog driekwart arbeider was, werd in 1981 afgerond. De geschiedenis van deze reddingsactie vormt, samen met die van de nederzetting zelf, het thema van een museum dat later in een voormalig badhuis werd ondergebracht. Sindsdien hebben ook andere Arbeitersiedlungen in het Ruhrgebied zo’n renovatie met respect voor het verleden ondergaan, waarna enkele zijn opgenomen in de ‘Route der Industriekultur’. Dat Eisenheim hiervoor de wegbereider was is overigens niet vreemd, want het was in 1846 de eerste arbeidersnederzetting in wat spoedig zou uitgroeien tot het grootste centrum van zware industrie binnen Europa.

Afbeelding 2: Met steenkolenmijnen, hoogovens en staalfabrieken bepaalde de Gutehoffnungshütte twee eeuwen lang het leven in Oberhausen.

De geschiedenis van de Gutehoffnungshütte gaat terug tot 1758 toen in het dorp Osterfeld, tegenwoordig onderdeel van Oberhausen, de Sankt-Antonie-Hütte gebouwd werd. De totstandkoming van deze hoogoven betekende tevens de geboorte van de ijzerverwerking binnen wat later het Ruhrgebied zou gaan heten. Een Hütte met de naam ‘Gute Hoffnung’ duikt in de archieven voor het eerst op in 1782 en dan in het naburige dorp Sterkrade. Het betroffen beide investeringen van Maria Kunigunde von Sachsen, abdis van het Reichsstift in Essen. Toen de Franse overheersers in 1803 haar Stift ontmantelden verkocht ze haar hoogovens aan de gebroeders Franz en Gerhard Haniel en hun zwager Heinrich Arnold Huyssen om zich met de opbrengst weer in haar geboorteland Saksen te kunnen vestigen. In 1808 richtten de gebroeders Haniel samen met Heinrich Arnold Huyssen en Gotlob Jacobi, de bedrijfsleider van de hoogovens, de onderneming Jacobi, Haniel & Huyssen op, kortweg JHH. Ze gingen zich vanaf 1820 toeleggen op de bouw van stoommachines, stoomschepen en stoomlocomotieven, evenals de daarvoor benodigde spoorwegrails en bruggen. Om ook zelf in hun behoefte aan steenkool te kunnen voorzien openden ze in 1854 de Zeche Oberhausen, waarmee de JHH een vroeg voorbeeld was van een verticaal geïntegreerd bedrijf binnen de ‘Montanindustrie’ (zware industrie).

Na de dood van de vier oprichters ging hun onderneming JHH in 1873 over in ‘Aktienverein für Bergbau und Hüttenbetrieb Gutehoffnungshütte’ (GHH).  Enkele jaren later kwam een staalfabriek in gebruik volgens het nieuwe Thomas-procedé en om aan de toenemende vraag naar steenkool te voldoen werden in de daaropvolgende decennia ook nieuwe steenkolenmijnen operationeel: Zeche Osterfeld (1879), Zeche Vondern (1902), Zeche Sterkrade (1903), Zeche Hugo Haniel (1904) en Zeche Jacobi (1913). Via overnames versterkte de GHH haar positie op het gebied van de machinebouw: Deutsche Werft in Hamburg (1918), Maschinenfabrik Esslingen (1920), Zahnradfabrik Augsburg (1923) en de Deggendorfer Werft (1924). De belangrijkste slag werd echter geslagen met de aankoop van Maschinenfabrik Augsburg Nürnberg AG, dat later bekend werd onder de afkorting M.A.N. en waarmee het personeelsbestand van de GHH in omvang verdubbelde. Als gevolg van de economische depressie die in 1929 uitbrak halveerde het aantal werknemers binnen drie jaar tijd overigens weer, om dan tijdens de Tweede Wereldoorlog opnieuw sterk te groeien, hoewel het toen om tienduizenden dwangarbeiders ging. Vanwege deze sterke bijdrage aan de oorlogsproductie besloten de geallieerden het bedrijf in 1945 op te splitsen in drie delen, waaronder Hüttenwerk Oberhausen AG (HOAG) met de hoogovens en staalfabrieken en Bergbau AG Gute Hoffnung met de steenkolenmijnen. In 1968 gingen deze dan weer op in respectievelijk Thyssen AG, het hoogoven- en staalbedrijf uit buurstad Duisburg, en Ruhrkohle AG. In 1997 doofde het vuur in de laatste staalfabriek van Oberhausen, terwijl in 2018 de laatste steenkool bovengronds werd gebracht in Zeche Prosper-Haniel, een samenvoeging van de Zechen Prosper (1861), Jacobi (1913) en Franz Haniel (1952).

Afbeelding 3: De puddelijzerfabriek en de walserij aan de Emscher waar veel bewoners van Eisenheim werkzaam waren.

Nadat de JHH in 1832 een begin had gemaakt met een sociaal beleid voor haar arbeiders door de oprichting van ondersteuningskassen voor zieken en slachtoffers van ongevallen, ging ze in 1844 ook woningen bouwen voor haar werknemers. Voor deze nederzetting, die de naam Eisenheim (IJzerdorp) kreeg, kocht de JHH een areaal van zeven hectaren in de gemeente Osterfeld aan de straatweg van Mülheim an der Ruhr naar Dorsten. Deze vormde tevens de verbinding tussen Hütte Gute Hoffnung in Sterkrade en de puddelijzerfabriek met walserij aan het riviertje de Emscher, waar de bewoners hun werkplek hadden. In totaal verrezen er in 1846 elf huizen: zeven opzichterswoningen aan de Provinzial Straße (tegenwoordig Sterkrader Straße), een dubbelhuis aan de Kasernen Straße (thans Fulda Straße) en twee koloniehuizen van twee verdiepingen aan de Communalweg (nu Wesselkamp Straße). De opzichtershuizen bestonden uit twee van elkaar gescheiden wooneenheden met drie kamers op de begane grond en twee onder de kap. De naam ‘Kasernen Straße’ was niet voor niets gekozen, want hier kwamen woonkazernes te staan. Het dubbelhuis bestond uit acht wooneenheden die via vier huisdeuren (twee aan twee naast elkaar gelegen) betreden konden worden en ieder drie vensters hadden. Terwijl we bij een kazerne tegenwoordig denken aan een onderkomen voor militaire manschappen, had de uitdrukking oorspronkelijk betrekking op behuizing voor soldaten en hun gezin. Analoog waren de woningen in de Kasernen Straße bedoeld voor arbeiders en hun gezin. De koloniehuizen aan de Communalweg bestonden ieder uit vier woningen die niet veel afweken van die in de Kasernen Straße, maar wel een stuk kleiner waren. Nadeel was dat de beneden- en bovenwoning een gemeenschappelijke hal hadden, wat een potentiële bron van conflict was, en er geen afzonderlijke slaapruimte was voor arbeiders die uit de nachtdienst kwamen. Alle huizen hadden muren van baksteen, met pleisterwerk aan de buitenzijde, en een toilet en schuurtje in een losstaand gebouw achter in de tuin. Toen deze eerste bouwfase was afgerond woonden er dertig families (7×2+8+2×4) met in totaal honderdachtentwintig personen in Eisenheim. Ze waren afkomstig uit het Saarland, de Palts, het Bergisches Land en Oost-Pruisen en overwegend katholiek van geloof. Het waren opzichters, voorarbeiders, vakarbeiders, ongeschoolde arbeiders en dagloners die bijna allemaal in de walserij aan de Emscher werkten.

Afbeelding 4: Op enkele plaatsen in Eisenheim zijn ook nog de oorspronkelijke gebouwtjes met toiletten en schuurtjes bewaard gebleven.

De JHH maakte tussen 1842 en 1865 een ongekende expansie door die het aantal werknemers deed stijgen van twee- naar vijfduizend. Dit was aanleiding voor een uitbreiding van Eisenheim vanaf laatstgenoemd jaar met tien huizen, waarvan zeven in de Berliner Straße en drie aan de Communalweg. Deze bestonden uit twee-aan-twee-woningen die rug-aan-rug gebouwd waren,  ook wel ‘Carré Mulhousien’ genoemd omdat dit principe in de Cité Ouvrière van het in de Elzas gelegen Mulhouse voor het eerst werd toegepast. In de Berliner Straße bevonden de huisdeuren zich nog twee-aan-twee naast elkaar, maar aan de Communalweg had ieder van de vier zijden slechts één huisdeur, waardoor meer privacy ontstond en men in de voor het huis liggende tuin ook ‘vrij’ zat. Met nissen boven deuren en vensters, en muurankers om beter bestand te zijn tegen mijnbouwschade, betekende deze tweede bouwfase een stap vooruit in kwaliteit. Dat blijkt ook uit het feit dat voor het eerst een duidelijke scheiding tot stand kwam tussen woon- en slaapgedeelte (onder en boven), wat tegemoet kwam aan bewoners die in ‘Schichtarbeit’ werkzaam waren. Dat de uitbreiding ondanks de sterke toename van het aantal werknemers tot tien huizen beperkt bleef was een gevolg van de economische crisis die in 1873 uitbrak. Deze ‘Gründerkrach’ van 1873 deed de vraag naar de producten van de GHH zo sterk dalen dat ze een derde van haar arbeiders moest ontslaan. Het inwonertal bleef daardoor steken op ruim vierhonderd personen, verdeeld over zesenzestig huishoudens in twintig huizen.

Afbeelding 5: Huizen die in 1872 aan de Wesselkamp Straße volgens het ‘Carré Mulhousien’ gebouwd zijn met huisdeuren in alle vier de buitenmuren.

De aanleg van drie nieuwe steenkolenmijnen zorgde er voor dat er vanaf 1897 een derde bouwfase gerealiseerd werd. Naast deze uitbreiding van Eisenheim bouwde de GHH nog op veertien andere plaatsen ‘Siedlungen’, waarvan enkele zelfs met meer dan honderd huizen. Toch woonde uiteindelijk slechts vijf tot tien procent van haar werknemers in deze nederzettingen. In Eisenheim waren het dit keer vooral mijnwerkers uit Zeche Osterfeld die onderdak kregen en afkomstig waren uit Polen. Door de woningnood ging het fenomeen van de kostganger zich sterker manifesteren. Gemiddeld waren er daar per woning twee van, maar drie of vier was geen uitzondering en een enkele keer werden er bij een controle zelfs acht geteld. In zes jaar tijd kreeg Eisenheim er dertig huizen met in totaal honderdtwintig woningen bij, hetgeen bijna een verdrievoudiging van het aantal huishoudens betekende. Drie verrezen er in de Kasernen Straße, vier aan de Communalweg en twee in de Berliner Straße. Nieuwe straten waren de Kolonie Straße (nu Werra Straße) met acht huizen en de Eisenheimer Straße met tien huizen. Uit efficiencyoverwegingen werd er nog maar één huistype gebouwd en dat was het Carré Mulhousien met huisdeuren aan alle vier zijden. Het vernieuwende aan deze bouwfase waren de gemeenschappelijke voorzieningen die aan de nederzetting werden toegevoegd, zoals straatverlichting op basis van kolengas, een trambaan met halte in de Provinzial Straße, een basisschool aan de Communalweg en een kinderopvang. Elektrificatie liet nog tot de jaren dertig op zich wachten en een aansluiting op het stedelijke rioleringsstelsel kwam er pas in de jaren zeventig als onderdeel van de toenmalige saneringsoperatie. Tot die tijd functioneerden de toiletgebouwtjes met beerputten, waarvan de inhoud regelmatig geleegd werd om er de tuintjes mee te bemesten.

Afbeelding 6: In de beginjaren waren er nauwelijks bomen of hagen zichtbaar in het straatbeeld van Eisenheim.

Een gemeenschappelijke voorziening die in 1942 tot stand kwam was een centraal gelegen ‘Hochbunker’ waarin alle bewoners konden schuilen tijdens luchtbombardementen. Deze kon echter niet voorkomen dat in de avond van 30 maart 1944 drieëntwintig mensen de dood vonden en tweeëndertig gewond raakten toen één enkele Mosquito jachtbommenwerpen een luchtmijn afwierp. Het luchtwaarschuwingssysteem was eenvoudigweg niet in staat om bescherming te bieden tegen dit soort bliksemaanvallen. Diverse huizen raakten zwaar beschadigd en hun bewoners moesten elders onderdak zoeken. Samen met de vluchtelingen uit het oosten die in Eisenheim terecht kwamen leidde dit ertoe dat jaren na afloop van de oorlog ook vele schuurtjes nog als woning dienden, evenals de bunker. Vijf opzichterhuizen aan de Sterkrader Straße die volledig verwoest waren maakten in 1948 plaats voor vier woonblokken van drie etages. Negen beschadigde huizen in de Werra- en Fulda Straße konden heropgebouwd worden. In 1952 kwamen er badhuizen in de Werra-, Eisenheimer- en Berliner Straße, waarvan laatstgenoemde sinds de tachtiger jaren dienst doet als museum over de geschiedenis van Eisenheim. Een toevoeging van recente datum is de ‘Blaue Turm’ op de hoek van de Wesselkamp- en Eisenheimer Straße. Op deze plaats stond oorspronkelijk een huis dat in 1911 was omgebouwd tot kinderopvanglocatie. Deze ‘Kindergarten’ werd tijdens de Tweede Wereldoorlog tijdens een luchtaanval volledig verwoest en bleef sindsdien een lege plek. In 2003 liet een schrijversechtpaar er in volledig afwijkende architectuur een bibliotheek bouwen voor een collectie van vijfentwintigduizend boeken, waaronder tal van exemplaren over Eisenheim, burgerinitiatieven, monumentenzorg en Industriekultur. Ook een archief, fotoverzameling en kleine conferentieruimte maken er onderdeel van uit. Het sterke contrast tussen de Bauhaus-stijl van ‘Blaue Turm’ en de traditionele Siedlung-architectuur zal voor velen een gruwel zijn, maar is symbolisch gekozen. Nadat de Arbeitersiedlung anderhalve eeuw lang min of meer in het teken had gestaan van geslotenheid en isolement, moest de nieuwe bibliotheek met grote raampartijen juist openheid uitstralen.