Afbeelding 1: Het fabriekscomplex dat Ludwig Ferdinand Geyer in 1835 liet bouwen kreeg als bijnaam de ‘Witte Fabriek’. Sinds 1960 is er het Centrale Textielmuseum in ondergebracht.
Wat de industriële revolutie in Polen bijzonder maakt is dat deze plaatsvond in een periode dat het geen zelfstandig land was. Tussen 1772 en 1795 was het verzwakte Polen-Litouwen opgedeeld door haar buurlanden Pruisen, Rusland en Oostenrijk en pas na de Eerste Wereldoorlog zou er opnieuw een Poolse staat ontstaan. Toen als republiek en aanmerkelijk groter en oostelijker gelegen dan het huidige Polen. De naam Polen keerde overigens in 1815 al weer terug toen op het Congres van Wenen besloten werd dat delen die twintig jaar eerder aan Pruisen en Oostenrijk waren toebedeeld, nu aan Rusland moesten worden overgedragen. Dit gebied kwam toepasselijk bekend te staan als ‘Congres-Polen’ met in het hart daarvan de stad Warschau. Bij gebrek aan ondernemerschap onder haar eigen bevolking was het in Rusland al eeuwenlang de gewoonte om nieuw verworven gebieden open te stellen voor buitenlanders ten einde er ontwikkelingen tot stand te brengen. Zo waren de hoofdstad Sint-Petersburg in het noorden en de havenstad Odessa in het zuiden tot stand gekomen en moest er nu een industriestad in het hart van Europa ontstaan. De keuze viel daarbij op Lodz, ruim honderd kilometer ten zuidwesten van Warschau en met slechts enkele honderden inwoners. Textiel werd er reeds lang in huisnijverheid vervaardigd en dat moest nu naar Engels voorbeeld op industriële schaal gaan plaatsvinden. Van de gunstige vestigingsvoorwaarden maakten vooral Duitse textielondernemers gebruik om een fabriek in Lodz te laten bouwen en zich daarmee toegang te verschaffen tot de onmetelijke Russische markt met weinig of geen binnenlandse concurrentie.
Het waren vijf fabrikantenfamilies die na verloop van tijd de toon gingen zetten: Scheibler, Grohmann, Poznanski, Geyer en Kindermann. Aanvankelijk openden zij katoenspinnerijen om de thuiswevers in de wijde omgeving van garens te voorzien, maar in de tweede helft van de negentiende eeuw werden die met weverijen, blekerijen en ververijen uitgebreid tot geïntegreerde fabriekscomplexen. Door de toestroom van arbeiders die dit teweeg bracht telde de stad rond 1900 al zo’n honderdduizend inwoners: Polen, Joden, Russen en Duitsers. Na de Eerste Wereldoorlog vertrokken de meeste Duitse ondernemers en de communistische machtsovername na de Tweede Wereldoorlog maakte een einde aan het ondernemerschap in het algemeen. Zoals in andere sectoren werden ook de textielbedrijven genationaliseerd en bleven achter het IJzeren Gordijn beschermd tegen concurrentie uit lagelonenlanden waartegen hun West-Europese branchegenoten het al in de jaren zestig en zeventig moesten afleggen. Des te sneller verliep echter de ondergang na het wegvallen van de Sovjetoverheersing in 1989. Uit oogpunt van het behoud van industrieel erfgoed was dit bepaald niet ongunstig. De waardering die daar toen pas voor begon te ontstaan kwam voor veel fabriekscomplexen in het Westen te laat: die waren ondertussen gesloopt of onherkenbaar gemoderniseerd. In Lodz daarentegen was er na de oorlog nauwelijks iets veranderd en zagen de spinnerijen, weverijen en ketelhuizen er nog net zo uit als aan het begin van de eeuw. Dankzij een omvangrijk renovatie- en herbestemmingsprogramma is daarvan sindsdien ook weinig verloren gegaan, hetgeen Lodz tot één van de meest gaaf behouden gebleven textielsteden van Europa maakt.
Afbeelding 2: De collectie van het Centrale Textielmuseum bestaat uit een groot aantal machines, waaronder deze self-actor.
De onbetwiste industriepionier van Lodz was Ludwig Ferdinand Geyer. De geboortige Brandenburger vestigde zijn textielimperium in de eerste helft van de negentiende eeuw aan het zuidelijke deel van de Piotrkowska-straat, waar het aanvankelijk bestond uit een spinnerij en weverij. Deze vormden de kiem van een zich stormachtig ontwikkelende onderneming, waarvoor hij tussen 1835 en 1837 zijn zogenaamde ‘Witte Fabriek’ liet bouwen. In 1838 was het de eerste textielfabriek binnen Congres-Polen waar een stoommachine geïnstalleerd werd. Vervolgens bouwde hij in dertig jaar tijd zijn bedrijf verder uit, waarna zijn zonen dit voortzetten. Net als hun vader leverden ze een belangrijke bijdrage aan de totstandkoming van publieke voorzieningen in de stad. Na de Tweede Wereldoorlog werd het een staatsbedrijf onder de nieuwe naam ‘Eskimo’.
De Witte Fabriek biedt sinds 1960 onderdak aan het Centrale Textielmuseum, dat acht jaar eerder was opgericht als afdeling van het Kunstnijverheidsmuseum van Lodz. Het beschikt over één van de grootste verzamelingen eigentijdse textielkunst ter wereld en organiseert sinds 1972 met zekere regelmaat de Textiel-Triënnale. Het imposante, vier verdiepingen tellende en wit gepleisterde complex in classicistische stijl, met op de binnenplaats een ketelhuis en schoorsteen, onderging sinds de laatste eeuwwisseling een grondige renovatie, die overigens nog niet helemaal voltooid is. In de zuidvleugel bevinden zich kantoren, een bibliotheek en conferentiezaal, in de noordvleugel is ruimte voor ateliers. De oudste vleugel aan de straatzijde herbergt het museum dat over drie etages verdeeld verhalen over de stad, de mode en de machines vertelt. Over een oppervlak van vijfentwintighonderd vierkante meter getuigen zo’n vierhonderd objecten van de hoogte- en dieptepunt uit het textielverleden van Lodz. De vierde etage is gereserveerd voor wisseltentoonstellingen. Op gezette tijden worden machines en de daarop aangesloten werktuigen in bedrijf gesteld om de bezoekers een indruk te geven van het lawaai waaraan de arbeiders waren blootgesteld. Van de Oriëntaalse tapijten, gobelins, traditionele adellijke klederdracht en haute couture die in het museum getoond worden, en waarvoor de stoffen ook deels in de Witte Fabriek vervaardigd werden, konden zij slechts dromen. Om deze arbeidersgemeenschap van weleer een gezicht te geven is er de tentoonstelling ‘Menselijke Microgeschiedenissen’, ondergebracht in vijf houten huizen die in het cultuurpark achter het museum staan opgesteld. Hier staat het dagelijkse leven van de inwoners van multicultureel Lodz centraal.
Afbeelding 3: Carl Wilhelm Scheibler liet naast zijn reusachtige spinnerij van ‘Ksiezy Mlyn’ een woonwijk bouwen voor zijn beambten, opzichters en geschoolde arbeiders.
Carl Wilhelm Scheibler kwam ter wereld in Monschau als telg in een familie van lakenhandelaren die in de achttiende eeuw hun stempel waren gaan drukken op het Eifelstadje. Het kolossale Rotes Haus, dat naast woonhuis ook als hun manufactuur diende, herinnert daar vandaag de dag nog aan. Bij gebrek aan een spooraansluiting ging de industrialisatie aan Monschau voorbij en waren het Aken, Eupen en het Belgische Verviers waar moderne textielfabrieken gebouwd werden. In laatstgenoemde stad leerde Carl Wilhelm het vak van wollenstoffenfabrikant en bekwaamde zich in de machinebouw tijdens reizen door Engeland en Frankrijk. Voor oprichting van een eigen bedrijf koos hij in 1852 Lodz als vestigingsplaats. In het naburige Ozorkow was zijn oom Friedrich Schlösser al ruim dertig jaar eerder een textielfabriek begonnen en nadat hij enkele jaren machines had gebouwd opende Karl Wilhelm in 1855 eveneens een spinnerij in Lodz. Met dertig selfactors, aangedreven door een stoommachine van 40 pk, produceerden zijn honderdtachtig werknemers binnen twee jaar al vierhonderdduizend pond katoengaren. Twee jaar later was hij al de op twee na grootste katoengarenproducent van Polen met een marktaandeel van bijna tien procent. De grootste expansie vond in de jaren tachtig en negentig plaats, toen de reusachtige industrienederzetting ‘Ksiezy Mlyn’ tot stand kwam met een spinnerij, weverij, pakhuis, bedrijfsschool, hospitaal, brandweerkazerne, tientallen woningen voor opzichters en geschoolde arbeiders en een coöperatiewinkel. Het totale oppervlak van Ksiezy Mlyn bedroeg vijfhonderd hectare, hetgeen een zevende deel van de gemeente Lodz was, en het raccordement omvatte bijna vijf kilometer aan spoorlijnen waarover alle belangrijke magazijnen bereikbaar waren. In 1910 werd er nog een grote energiecentrale aan toegevoegd om het hele complex van elektriciteit te kunnen voorzien. De nederzetting ontleende haar naam aan een watermolen die hier in opdracht van een priester al in de zestiende eeuw was gebouwd en samen met twee andere exemplaren ook nog tientallen jaren voor industriële doeleinden had dienst gedaan.
Om voldoende kapitaal te kunnen aantrekken voor dit project had Scheibler kort voor zijn dood in 1881 zijn onderneming in een Aktiengesellschaft (naamloze vennootschap) ondergebracht, waarvan zijn familie de meerderheid van de aandelen in bezat. In 1921 fuseerde het bedrijf met branchegenoot Ludwig Grohmann tot het grootste textielconcern van Polen. Carl’s nazaten bleven actief in het bedrijf tot ze in 1944 gedwongen werden het land te verlaten. Tien jaar lang stond het fabriekscomplex bekend als ‘Stalinwerke’, een naam die na de dood van de dictator werd veranderd in ‘Uniontex Lodz’. Veel van de gebouwen van Ksiezy Mlyn hebben de afgelopen decennia een nieuwe bestemming gekregen, zoals de pakhuizen die nu het onderkomen zijn van een Art Center. De grote spinnerij is een wooncomplex geworden, de brandweerkazerne een kantorencomplex, de coöperatiewinkel een uitgeverij, terwijl het hospitaal nog altijd als zodanig dienst doet. De energiecentrale is een pareltje in Art-Nouveaustijl voorzien van sierbetegeling, glas-in-loodramen en een gietijzeren cassettenplafond. Van haar installaties is een AEG-turbine uit 1938 behouden gebleven. Het eerste fabriekscomplex van Carl Wilhelm Scheibler uit 1855, dat ‘Het Hoofdkwartier’ genoemd werd omdat het dicht bij zijn villa lag, is nu een bedrijvencentrum.
Afbeelding 4: Het ruim tweehonderd meter lange spinnerijgebouw van Scheibler is getransformeerd tot wooncomplex.
Izrael Poznanski was nog maar een jaar oud toen hij met zijn vader Kalman in 1835 naar Lodz kwam. Het was joden pas vanaf 1848 toegestaan om zich in de nieuwstad te vestigen en daarom moest Kalman zijn geld nog verdienen met de verkoop van stoffen en specerijen op de markt van de oude binnenstad. Izrael kon de zaken grootser aanpakken en opende in 1872 de eerste mechanische weverij met tweehonderd weefstoelen die hij uit Engeland importeerde. Binnen een jaar tijd was dit aantal reeds verdubbeld en weer twee jaar later zelfs vertienvoudigd. Nog voor het einde van de eeuw was een fabriekscomplex ontstaan met naast deze weverij ook een spinnerij, blekerij, ververij, winkel en magazijnen. In de nabijheid liet hij een woonwijk voor zijn geschoolde werknemers bouwen. Daarnaast schonk hij royaal geld om een synagoge te laten bouwen en droeg bij aan voorzieningen op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg. Net als voor de andere textielbedrijven in Lodz was de ineenstorting van het Russische Rijk in 1917 ook voor het Poznanski-imperium een gevoelige klap. Daardoor was het na de Eerste Wereldoorlog primair aangewezen op de veel kleinere binnenlandse markt van het nieuw ontstane Polen. Zo mogelijk nog groter was de ellende die de Tweede Wereldoorlog over de stad bracht. De hele joodse gemeenschap viel toen ten prooi aan de Naziterreur en van het multiculturele karakter van Lodz bleef weinig meer over toen na afloop ook de Duitse inwoners verdreven werden. Als staatsonderneming was handhaving van de werkgelegenheid tientallen jaren lang belangrijker dan omzet en winst, waar het na de privatisering van 1990 juist om ging draaien. Na uitstel van betaling volgde in 1992 de sluiting van de fabriek. In 1999 kwam het complex in handen van de Franse investeringsmaatschappij Apsys die het in 2006 opende als vrijetijds- en winkelcentrum onder de naam ‘Manufaktura’.
Met een oppervlakte van zevenentwintig hectaren behoort het tot de grootste in zijn soort binnen Polen. De glas- en aluminiumarchitectuur van de nieuwbouw vormen een scherp contrast met de grondig gerestaureerde en rijkelijke versierde baksteenfaçades van de dertien historische fabrieksgebouwen die allemaal een nieuwe bestemming hebben gekregen. Zo bevinden zich in de oude weverij uit 1872 restaurants en winkels, terwijl de ‘nieuwe’ hoogbouwweverij een kunstmuseum huisvest op haar vier etages. Het spinnerijgebouw herbergt een viersterrenhotel en in de voormalige energiecentrale maakten ketels en turbines plaats voor een discotheek. Waar eens de stoffen veredeld werden door bleken en appreteren is nu een bowlingbaan en fitnesscentrum. Het fabrieksmuseum, ondergebracht in de oude verzendhallen, toont het productieproces van ruwe katoen tot gebruiksklare stof. De vier weefstoelen die ondanks hun honderdveertigjarige ouderdom nog altijd werken herinneren aan de tijd toen er hier meer dan tweeduizend in bedrijf waren. Pronkstuk van Manufaktura is de imposante fabriekspoort, hoewel die niet meer volledig origineel is. De communistische machthebbers lieten hem half afbreken omdat ze het als symbool van het kapitalisme beschouwden. Dit is van dichtbij nog vast te stellen, omdat alleen de oorspronkelijke bakstenen het stempel dragen van de eigen steenfabriek die Izrael Poznanski bezat. Ze werden ook gebruikt voor de binnenmuren van het enorme woonpaleis dat de textielmagnaat tussen 1888 en 1903 naast het fabriekscomplex liet optrekken in een stijlcombinatie van neobarok en neorenaissance. Zijn nazaten wisten kort voor de oorlog tijdig naar West-Europa te ontkomen, waarna de Duitse bezetter er een hoofdkwartier van maakte. Sinds 1975 is het stedelijk museum van Lodz er in gevestigd.
Afbeelding 5: De spinnerij en toegangspoort van het fabriekscomplex van Izrael Poznanski. Nu biedt de poort toegang tot het winkel- en vrijetijdscentrum ‘Manufaktura’.
De multiculturele samenstelling van haar bevolking en het grote verschil in rijkdom tussen de arbeidersmassa en de kleine, vermogende bovenklasse maakte van Lodz ook een weerspannige stad. En daar kwam dan ook nog eens de Russische overheersing bij, waartegen de Polen voor het eerst in het revolutiejaar 1830 massaal in opstand kwamen. Ging deze de geschiedenis in als de ‘Novemberopstand’, die van 1863 kwam bekend te staan als de ‘Januariopstand’ en strekte zich ook ditmaal uit tot in Letland, Litouwen, Wit-Rusland en delen van Oekraïne. Met name in Lodz was de situatie al explosief, omdat er als gevolg van de Amerikaanse Burgeroorlog nauwelijks nog ruwe katoen werd aangevoerd en daardoor massawerkeloosheid dreigde. In januari brachten enkele honderden opstandelingen de stad zonder veel geweld onder controle, maar de confrontaties met Russische ordetroepen die in juni en september plaatsvonden waren ronduit bloedig. In 1899 bracht Jozef Pilzudski er een jaar door, voor hij door de Russische staatsveiligheidsdienst werd opgepakt. Pas in 1918 zou hij als bevrijder van de Polen zijn finest hour beleven, waarna hij als opperbevelhebber en premier zijn land zou dienen. De Poolse opstand van 1905 is in naam zelfs direct aan Lodz verbonden en kostte aan honderdvijftig inwoners het leven toen deze door de Russen werd neergeslagen. In feit is daarna tot aan de Eerste Wereldoorlog de rust nooit meer echt teruggekeerd. Halverwege 1906 kwamen de stakingen pas ten einde en tussen 1910 en 1914 werd de stad geteisterd door moorden, bomaanslagen en roofovervallen die gepleegd werden door een radicale anarchistische groepering van enkele honderden leden.
Aan het einde van de eeuw leken deze roerige tijden soms te herleven, maar dan bij opnames waarbij de oude fabrieksgebouwen als decor dienden in speelfilms over armoede, onderdrukking en opstand gedurende de industriële revolutie. Zo werden er in 1990 bijvoorbeeld opnames gemaakt voor de Belgische speelfilm ‘Daens’ over de gelijknamige priester die het in de Vlaamse stad Aalst opnam voor de arbeiders. Ver voor die tijd was Lodz overigens al dé filmstad van Polen, want al in 1899 openden de broers Wladyslaw- en Antoni Krzeminsky er de eerste bioscoop van het land. Er kwam ook een filmacademie waar de beroemde regisseurs Roman Polanski, Krzysztof Kieslowski en Andrzej Wajda aan studeerden. Laatstgenoemde wijdde in 1975 zijn film ‘The Promised Land’ aan de opkomst van Lodz. De juiste spelling daarvan is overigens Łódź, hetgeen in het Pools wordt uitgesproken als ‘Woedzj’. Daarom draagt de stad vanwege haar prominente rol binnen de filmwereld ook wel de bijnaam ‘Holywoodzj’.
Afbeelding 6: De katoenspinnerij van Juliusz Kindermann uit 1897 is nu een vestiging van Focus Hotel. Er bestaan plannen om van de naastgelegen weverij een conferentiecentrum te maken.