Industrie & Literatuur

Afbeelding 1:  De roman ‘Hard Times’ van Charles Dickens verscheen in 1854 in twintig delen in het weekblad ‘Household Words’ en speelt zich af in de fictieve industriestad Coketown.

Pas in de loop van de negentiende eeuw kreeg het begrip industrie zijn moderne betekenis als economische sector die alle fabrieken en werkplaatsen omvat waar grondstofverwerking en mechanisering plaatsvindt. Voordien had het voor ‘bedrijvigheid’ gestaan en dan vooral als menselijke eigenschap in de zin van ‘vlijtig’, ‘arbeidzaam’ en ‘ondernemingslustig’. Een vroege vermelding die op de nieuwe betekenis wijst is terug te vinden in een economische encyclopedie die in 1773  in Duitsland werd uitgegeven en waarin industrie door Johann Georg Krünitz werd omschreven als het ‘genie en de vlijt van een natie die vraagt om een grote toestroom van arbeiders’. In zoverre kan ‘industrie’ gezien worden als sleutelconcept van de kapitalistische arbeidsdisciplinering, met ingrijpende sociale veranderingen die zich al vóór de Industriële Revolutie af begonnen te tekenen. Naarmate de materiële dimensie van het begrip industrie (fabrieken en manufacturen) gemeengoed werd, raakte de morele dimensie (arbeidsvermogen en ondernemingszin) steeds meer op de achtergrond. Dankzij de literatuur kunnen we er vandaag de dag echter nog kennis van nemen, en wel in één van de eerste moderne romans die geschreven werd: Robinson Crusoe. Daarin laat Daniel Defoe zijn hoofdpersoon in 1719 uitspreken: ‘I had a Prospect of raising my Fortune by Application and Industry, with a Life of Ease and Pleasure’. In diezelfde tijd onderging overigens ook de roman een sterke verandering. Was het in de middeleeuwen nog een vorm van proza om antieke verzen (in Romaanse volkstalen) toegankelijk te maken, vanaf de achttiende eeuw gingen schrijvers er maatschappelijke vraagstukken in aan de orde stellen. Tijdens de hoogtijdagen van de industrialisatie waren dat de schaduwzijden die deze ontwikkeling op sociaal gebied met zich meebracht. Titels als ‘Arme Lui’, ‘Witte Slaven’, ‘De Arme Wevers’, ‘Gekweld Volk’ of ‘De Scheepsbouwers’ laten zien dat de romanschrijvers zich vrijwel uitsluitend voor de maatschappelijke gevolgen van de industrialisatie interesseerden. Als we al van een ‘industrieroman’ zouden willen spreken, dan is de overlap met de ‘sociale roman’ in de meeste gevallen erg groot. Aanvankelijk had de verfijnde romankunst er grote moeite mee om verschijnselen als fabrieksarbeid en verpaupering te verbeelden, maar toen ze er eenmaal in geslaagd was om ‘fictie’ en ‘fabriek’ met elkaar te verknopen hadden deze literaire werken veel eerder publicitaire impact op dit thema dan kranten of tijdschriften.

Afbeelding 2: In ‘Weisse Sclaven’ beschrijft Ernst Willkomm hoe begin negentiende eeuw een boerendorp met lijfeigenen verandert in een industriestadje met fabrieksarbeiders die er niet veel beter aan toe zijn.

Ernst Willkomm’s roman ‘Weisse Sclaven oder die Leiden des Volkes‘ uit 1845 vertelt aan de hand van de textielproductie in de Niederlausitz het verhaal van de oorsprong van het kapitalisme. Zijn omvangrijke roman brengt daarbij beide kanten van het transformatieproces in beeld: De samenballing van kapitaal in het samenspel van industriële spinnerijen, thuiswevers en de trans-Atlantische grondstofhandel enerzijds en de vorming van een arbeidersklasse uit een agrarische samenleving die nog grotendeels op lijfeigenschap was gebaseerd anderzijds. Het verhaal strekt zich uit over vele decennia, waarbij de jaren 1790 en 1832 als kantelpunten fungeren. In die tijd verdwenen alle feodale economische structuren en maakte de weg vrij voor de nieuwe kapitalistische maatschappij. Eind achttiende eeuw was graaf Erasmus van Boberstein nog onbetwist alleenheerser over zijn lijfeigenen, terwijl veertig jaar later zijn kasteel tot een fabriek was omgebouwd, waarvan zijn kleinzonen de directie vormden. De hiërarchie van beide economische systemen wordt op deze manier met elkaar vergeleken. Een opstand waarbij de boeren de graaf verjagen en zijn kasteel platbranden dient daarbij als dramatisch hoogtepunt. De ironie is dat juist deze actie het transformatieproces in gang zet dat tot de nieuwe afhankelijkheid leidt: een bestaan als fabrieksarbeider. Kleinzoon Adrian is een van techniek bezeten fabrikant die het kasteel ombouwt tot stoomspinnerij en het industriële systeem representeert. Aurel is zeekapitein die de textiele stoffen verhandelt en in Arkansas een katoenplantage koopt om zelf in de grondstoffen te kunnen voorzien. Adalbert wordt aandeelhouder in een Engelse fabriek om vers kapitaal in het familiebedrijf te kunnen pompen. Om zijn arbeiders aan de fabriek te binden laat Adrian kleine huisjes voor hen bouwen, waardoor ze in de schulden terecht komen als hij hun lonen verlaagt en ze de huur niet meer kunnen betalen. Waren ze eerst als boer door het lijfeigenschap aan de heer gebonden, nu waren ze als arbeider door schulden aan de grillen van de fabrikant overgeleverd. In de titel van zijn boek vergelijkt Willkomm ze dan ook bewust met de zwarte slaven op de plantages in Amerika waar de katoen voor de fabriek vandaan komt, die ook volledig in de greep van hun eigenaren leven. Met zijn roman probeert hij het ingewikkelde kapitalistische systeem voor zijn lezers inzichtelijk te maken door het zich in één enkel dorp te laten afspelen en de verschillende economische sectoren door één persoon te representeren. Dat moest echter tegelijkertijd illustreren dat gewone sociale betrekkingen tussen mensen meer en meer verdrongen dreigden te worden door economische structuren en relaties. Toch laat Willkomm nadrukkelijk ruimte voor optimisme, wat blijkt als na verschillende stakingen Aurel besluit om de spinners en wevers de mogelijkheid te bieden aandeelhouder te worden in de fabriek, ze loonsverhogingen biedt en hun arbeidsplaatsen garandeert.

Afbeelding 3: Voor haar roman ‘Mary Barton’ baseerde Elizabeth Gaskell zich op rapporten over de sociale misstanden die zich in de jaren dertig van de negentiende eeuw voordeden in de arbeidersbuurten van Manchester.

Als schrijvers van industrieromans in de engere zin, die daarom in het Verenigd Koninkrijk ook wel ´social problems novels´ worden genoemd, hebben zich o.a. Benjamin Disraeli, Harriet Martineau, Thomas Carlyle, Elizabeth Gaskell, Charles Dickens en George Eliot verdienstelijk gemaakt. Ruwweg tussen 1830 en 1870 stelden zij de sociale veranderingen die de industriële revolutie teweegbracht centraal in hun romans. Het gaat dan om economische crises (met de grote hongersnood van de jaren ’40 als dieptepunt), verpaupering in industriegebieden als Lancashire, kinder- en vrouwenarbeid en de opkomst van nieuwe politieke bewegingen zoals de Chartisten. De positie die deze schrijvers in deze kwesties kiezen is die van een hervormingsgezind sociaal- en politiek engagement. Welke vertelmogelijkheden de industrieroman hen bood en wat de kritische reikwijdte daarvan was kan goed geïllustreerd worden door ‘Mary Barton’ van Elizabeth Gaskell te vergelijken met ‘Hard Times’ van Charles Dickens. Eerstgenoemd werk was de succesvolle debuutroman van Gaskell uit 1848 met als ondertitel ‘A Tale of Manchester Life’, waarin de spanningen tussen de arbeidersklasse en bourgeoisie gepersonifieerd worden door de confrontatie tussen vakbondsman John Barton en ondernemerszoon Harry Carson. Nadat John zijn vrouw en zoon heeft verloren moet hij zelf zijn dochter Mary groot brengen en belandt in een depressie. Omdat hij Mary verbiedt om in een fabriek te gaan werken, gaat die aan de slag als naaister, maar komt toch in aanraking met de industriële wereld als fabrikantenzoon Harry Carson haar verleidt. In de hoop haar levensomstandigheden te verbeteren laat ze haar hardwerkende verloofde Jem Wilson vallen en gaat ze in op Harry’s avances. Als Harry om het leven wordt gebracht, valt de verdenking op Jem omdat zijn pistool in de onmiddellijke nabijheid van de plaats delict werd aangetroffen. Mary ontdekt echter dat in werkelijkheid haar vader John de moordenaar is en ziet zich voor het probleem gesteld haar geliefde te redden zonder haar vader op te offeren. Ze slaagt er in om Jem’s neef Will een getuigenis te laten afleggen voor de rechtbank van Liverpool die haar geliefde vrijpleit. John Carson, Harry’s vader, blijkt bereid om John zijn misdaad te vergeven, die kort daarop sterft. Het boek eindigt met het vertrek van Jem, Mary en hun pasgeboren baby naar Canada, waar ze een nieuw bestaan willen opbouwen.

Algemeen wordt aangenomen dat Gaskell zich voor haar roman liet inspireren door de beruchte moord op fabrikant Thomas Ashton, die in 1831 in Manchester door stakende arbeiders om het leven werd gebracht. Bovendien zou ze het rapport van James Kay uit 1832, getiteld ‘The moral and physical conditions of the working classes involved in the cotton manufacture in Manchester’ en ‘The manufacturing population of England’ van Peter Gaskell uit 1833 ter voorbereiding gelezen hebben. Ook ‘North and South’, haar tweede titel, kan als een industrieroman worden beschouwd. Het handelt over Margaret Hale die door armoe gedwongen het rurale zuiden van Engeland moet verlaten om in het industriële noorden te gaan werken. Charles Dickens liet het in 1854-’55 in twintig delen verschijnen in zijn tijdschrift ‘Household Words’, waarin hij kort daarvoor zijn eigen ‘Hard Times’ gepubliceerd had. Anders dan bij Gaskell behoren de centrale karakters in deze roman – afgezien van fabrieksarbeider Stephen Blackpool – niet tot de werkende onderklasse maar tot de gegoede burgerij en het ondernemersmilieu. De industrie zelf figureert als een allegorie van de gevoelloze en monotone moderniteit. De problematiek van de industrialisering wordt door Dickens niet aan de hand van economische gevolgen, maar aan de hand van de corrumpering en beschadiging van de ethische en esthetische normen beschreven. Een voorbeeld hiervan is Gradgrind, het schoolhoofd van Coketown, die het opvoeden en onderwijzen van leerlingen als een industrieel productieproces beschouwt. Ook kan de roman gezien worden als een aanklacht tegen de Victoriaanse arbeidsethiek en het steeds meer op de achtergrond raken van gevoelens en fantasie. Anders dan in Gaskell’s Mary Barton richt Dickens zich niet op de sociale ellende, maar op het morele verval in de industriegebieden waarvan de in- en uitstromende arbeiders als ‘masses of darkness’ een bedreiging vormen voor de burgerlijke maatschappij.

Afbeelding 4: De roman ‘Germinal’ van Émile Zola handelt over een mijnwerkersstaking in Noord-Frankrijk die weliswaar bloedig wordt gebroken, maar tegelijkertijd de kiem is voor de aanstaande klassenstrijd.

Door een mijnwerkersstaking in Noord-Frankrijk als thema te kiezen van zijn in 1885 verschenen boek ‘Germinal’ en daarin de sociale effecten van de industrialisering op het proletariaat te beschrijven trad Émile Zola in de voetsporen van de Engelse industrieromanschrijvers. Nadat hij zich in eerder teksten al had geuit over speculatie met onroerend goed, de financiële ondergang van banken en de ongebreidelde consumptie, richtte hij zich in ‘Germinal’ op de arbeidersklasse. Vanuit zijn journalistieke benadering bestudeerde hij vooraf rapporten over sociale vraagstukken, economische crises en het opkomende socialisme. Om de levensomstandigheden van de arbeiders en de opbouw en technische installaties van een steenkolenmijn te leren kennen liet hij er zich ter plekke op de hoogte stellen. Toen er in februari 1884 een mijnwerkersstaking was uitgebroken in Anzin, ging hij er naar toe om de deelnemers te ondervragen. In zijn ‘Dossier préparatoire’, dat aan ‘Germinal’ voorafging, formuleerde hij het centrale thema van de roman als de strijd tussen kapitaal en arbeid. Met andere woorden, de individuele tegenstellingen uit de vroege sociale roman maakten in de naturalistische roman plaats voor de klassenstrijd.

De eenvoudige arbeider die in ´Germinal´ uitgroeit tot een held is de jonge machinist Étienne Lantier. Op zoek naar werk belandt hij in het stadje Montsou, waar hij in de steenkolenmijn ´Le Voreux´ een betrekking vindt. Vanuit het perspectief van Lantier raakt de lezer vervolgens vertrouwd met de werk- en levensomstandigheden van de mijnwerkers. Als de directie besluit om de lonen te verlagen, wordt Lantier tot stakingsleider gekozen. Met succes weet hij wekenlang de mijnwerkers aan te zetten tot vastberadenheid en solidariteit, totdat de staking met militair geweld wordt gebroken en er daarbij doden vallen. In het laatste hoofdstuk verlaat Étienne Lantier Montsou om zich in Parijs aan te sluiten bij de socialistische beweging. Zola verwoordt het op de laatste bladzijde als ‘une armée noire, vengeresse, qui germait lentement dans les sillons et dont la germination aller fair bientôt éclater la terre’ of wel ‘een leger, vervult van wraak, dat langzaam ontkiemt in de akkervoren en spoedig de aarde zal doen openbarsten’.  Het is deze beeldspraak rond de ontkieming (germination) van de klassenstrijd die de roman haar titel verschaft. Het was de Franse Revolutie die de republikeinse kalender voortbracht waarin Germinal de zevende maand van het jaar werd (19 maart tot 21 april) en door hiernaar te verwijzen kondigt Zola impliciet een nieuwe revolutie aan.

Afbeelding 5: Het sociaalrealisme was een populair literair genre in de Sovjet-Unie en de industrieroman ‘Zement’ van Fjodor Gladkow uit 1925 was daar een vroeg voorbeeld van.

Dat er in de jonge Sovjet-Unie, met zijn verering van de fabrieksarbeider, ook door de literaire gemeenschap zou worden ingehaakt op het thema van de industrialisatie was welhaast onvermijdelijk. Eén van hen was Fjodor Gladkow die zijn roman de titel ‘Zement’ meegaf als metafoor voor de arbeidersklasse die het sterke, samenhangende bestanddeel moest zijn van de nieuwe samenleving, zoals cement dit is voor een bouwwerk. Gladkow schreef zijn werk in 1925 ten tijde van de Nieuwe Economische Politiek(1921-1927) en stelde daarin een cementfabriek centraal die tijdens de burgeroorlog (1918-1922) was verwoest. Zijn hoofdpersoon is de voormalige monteur Gleb Tschumalow, die terugkeert naar zijn woonplaats nadat hij jarenlang als commandant in het Rode Leger heeft gediend. Gleb gaat zich met hart en ziel inzetten voor de heropbouw van de cementfabriek en ondervindt naast technische tegenslagen ook veel weerstand van bureaucraten, criminelen en leden van de oude intelligentsia. Uiteindelijk draait de fabriek, maar heeft Gleb ondertussen zijn vrouw Daša en dochter Njurka volledig verwaarloosd. ‘Maar dat was noodzakelijk’ zo schrijft Gladkow want ‘De Partij en het werk voor de Partij staan boven het persoonlijke leven’. De roman verbeeldt niet alleen de asymmetrie tussen familie en fabriek en de sociale- en industriële opbouw van de nieuwe staat, maar neemt ook al een voorschot op het Stalinisme van de jaren dertig. Niet alleen omdat de personages vol enthousiasme zijn om ‘zelf in machines te veranderen’, maar ook door Gleb te laten uitspreken dat incompetente figuren maar moeten worden neergeschoten. ‘Zement was één van de eerste Sovjet-Russische industrieromans en tegelijkertijd ook een uiterst populair boek dat nog tijdens het leven van de schrijver zijn dertigste druk beleefde. Maxim Gorki, Anatoli Lunatscharski en Stalin waren er lovend over en dat gold ook voor ‘Energie’, de industrieroman die Gladkow in 1933 voltooide.

Afbeelding 6: In  ‘Union der festen Hand’ beschrijft Erik Reger in documentaire stijl hoe het Ruhr-gebied in de jaren ‘20 van de vorige eeuw functioneerde op politiek, economisch en sociaal gebied.

In Duitsland zijn het vooral de vele romans uit, en over het Ruhrgebied die de literaire belangstelling voor de industrie in de twintigste eeuw gedomineerd hebben. De dramatische gebeurtenissen die zich daar vanaf 1918 afspeelden – de Januaristaking, de Ruhr-opstand van maart 1920, de bezetting door Franse troepen in 1923, de economische depressie vanaf 1929 en de massawerkeloosheid die deze veroorzaakte – vestigden de aandacht op dit bolwerk van kolen en staal. Zo werd dit industriële hart van Duitsland zelfs een populair reisdoel voor feuilletonschrijvers uit Berlijn. Als journalist en theatercriticus in Essen zag Erik Reger (pseudoniem voor Hermann Dannenberger) dit met stijgende verbazing aan en besloot in 1931 met kennis van zaken zelf een roman te schrijven die in vijf boeken de politieke, economische en culturele ontwikkelingen van het Ruhrgebied beschrijft tussen 1918 en 1929. Opgegroeid in een mijnwerkersfamilie en met zeven jaar werkervaring op de statistiekafdeling van Friedrich Krupp AG kende hij de zware industrie door en door en was daarom in staat om tot in detail zijn thema te behandelen. ‘Union der Festen Hand’ kreeg daardoor een sterk documentair karakter. Kort na verschijning ontving Erik Reger al de prestigieuze Kleist-prijs voor dit werk, maar zijn roem was slechts van korte duur omdat hij zich kritisch uitliet over het nationaalsocialistische regime dat in 1933 aan de macht kwam. Een poging om in Zwitserland zijn carrière voort te zetten mislukte en na terugkeer naar Duitsland ging hij voor de reclameafdeling van een farmaceutische onderneming en de romanafdeling van een ge-ariseerd uitgeverijconcern werken.