
Afbeelding 1: Een belangrijk deel van bedrijfsarchieven bestaat uit zakelijke correspondentie, deels uit de tijd waarin het briefpapier gesierd werd door een afbeelding van de fabrieksgebouwen. Hier het briefhoofd van textielfabriek ´Spanjaard´ uit het Twentse Borne, waarvan enkel de directievilla behouden is gebleven.
Omdat een groot deel van de teksten op deze website gewijd is aan de historie van de bedrijven die achter het industrieel erfgoed schuil gingen, is een korte uiteenzetting over deze specifieke vorm van geschiedschrijving, ofwel historiografie, geen overbodige luxe. Terwijl de industriële archeologie op basis van objecten zoals fabrieksgebouwen, producten, machines en infrastructuur het verleden van deze sector probeert te reconstrueren, maakt de bedrijfshistoricus gebruik van schriftelijke bronnen die door, of over de bewuste ondernemingen zijn nagelaten. Hoewel er bedrijfshistorici zijn die zich bij uitstek richten op het onderzoek van industriële ondernemingen, heeft dit er tot op heden nog niet toe geleid dat men is gaan spreken van ‘industrieel historici’ of ‘industrieel geschiedkundigen’. Dat heeft vooral te maken met het feit dat de werkwijze die zij hanteren en bronnen die zij raadplegen niet sterk afwijkt van het historisch onderzoek naar handelsondernemingen of dienstverlenende organisaties. In beide gevallen zal hij proberen een beeld te vormen van de bedrijfsvoering, waarbij het in eerste instantie niet zo veel uitmaakt wat er door de bewuste onderneming werd voortgebracht en op welke wijze. Veel meer zijn de inspanningen van de historicus er op gericht om zo veel mogelijk bronnen te verzamelen en deze op de juiste wijze te interpreteren aangezien dit zijn kernexpertise is. De feiten, jaartallen en personages die hierin genoemd worden maken het voor hem mogelijk om de geschiedenis van de onderneming te beschrijven.
Maar minstens zo belangrijk is het om deze in het tijdsgewricht te plaatsen teneinde de invloed van politieke, economische en sociale omstandigheden te kunnen duiden zoals oorlogen, crises en stakingen. Idealiter is een bedrijfshistorie niet alleen chronologisch, maar ook evenwichtig, hetgeen betekent dat alle fasen uit het bestaan van de onderneming er door beschreven worden. De praktijk wijst echter uit dat dit zelden het geval is en dat ‘mijlpalen’ zoals de oprichting van het bedrijf, lancering van een merknaam, introductie van een nieuw product, fusie met een andere onderneming, sluiting van bedrijfsonderdelen, ontslagrondes onder het personeel etc. onevenredig veel aandacht krijgen. Om toch tot een zekere mate van evenwichtigheid te komen leent de beschrijving van een productieproces, de totstandkoming van een fabriekscomplex, de opbouw van het personeelsbestand of de verwerving van een klantenkring zich uitstekend om de eerder genoemde chronologie van gebeurtenissen af te wisselen en tegelijkertijd een beeld van de dagelijkse gang van zaken in en om het desbetreffende bedrijf te geven. Het caleidoscopische karakter dat het verhaal daardoor krijgt zal de historicus misschien niet altijd bevredigen, maar kan meestal op waardering van de lezer rekenen en daarom is er ook op deze website voor gekozen.

Afbeelding 2: Niet alleen in briefhoofden maar ook op visitekaartjes werden afbeeldingen van de fabrieksgebouwen afgedrukt, hier die van de wolwasserij van Alphonse Peltzer in het Belgische Dolhain nabij Verviers.
Bij voorkeur baseert de bedrijfshistoricus zijn onderzoek op documenten die uit de onderneming zelf zijn voortgekomen en daarom ook wel primaire bronnen worden genoemd. Het gaat dan om de boekhouding, salarisadministratie, vergadernotulen, jaarverslagen, verkoopfolders, personeelsbladen en beeldmateriaal zoals technische tekeningen, foto’s, bedrijfsfilms en reclameaffiches. In het ideale geval zijn deze gedurende het bestaan van het bedrijf ondergebracht in een eigen archief dat na beëindiging van de activiteiten behouden is gebleven. Helaas is dit echter meer uitzondering dan regel en zijn het vooral grote ondernemingen en organisaties waarvoor dit geldt. Zij beschikten immers over grote administratieve afdelingen met een bedrijfsarchivaris die hier zorg voor droeg. Het was echter allerminst uitgesloten dat een zorgvuldig opgebouwd bedrijfsarchief daarna alsnog verloren ging omdat er na opheffing, overname of faillissement geen nieuw onderkomen voor geregeld was. Bij de sloop van bedrijfsgebouwen zijn zo heel wat archieven verloren gegaan die zich, soms jaren na sluiting, nog in kantoren of kelders bevonden. Het is nog maar vrij recent dat archiefinstellingen van gemeentes, provincies of rijk zich actief inzetten om waardevolle bedrijfsarchieven voor de ondergang te behoeden. Vanwege ruimtegebrek zullen hier altijd keuzes in gemaakt moeten worden en hoewel digitalisering een hoge vlucht heeft genomen staat of valt het succes daarvan bij een goede ordening en toegankelijkheid. Uiteraard zijn ook de bedrijven zelf in de afgelopen decennia hun administratie op digitale wijze gaan bijhouden, wat tot een veel compactere gegevensopslag heeft geleid. De vrees bestaat echter wel dat door vervanging van computersystemen en –software veel van deze data in de toekomst niet meer leesbaar zullen zijn.
Indien er nooit een bedrijfsarchief is bijgehouden of dit verloren is gegaan, maar evengoed ter aanvulling daarop, kan men gebruik maken van wat andere personen of instanties indertijd over een onderneming gemeld hebben. Tot deze zogenaamde secundaire bronnen behoren de registers van de kamer van koophandel, bouw- en hinderwetvergunningen, rapporten van arbeidsinspectie en stoomwezen, kranten en tijdschriften, vakbondsbladen, publicaties van bedrijfsverenigingen etc. Deze documenten zijn tot stand gekomen binnen organisaties en instanties die over het algemeen een langer bestaan hebben (gehad) dan individuele bedrijven en zich veel bewuster zijn (waren) van het belang van archivering of dat zelfs als kerntaak hebben (hadden). Bovendien werden deze documenten over tal van bedrijven op een systematische en uniforme wijze samengesteld zodat ze over het algemeen een hogere informatiewaarde hebben en kernachtiger zijn dan die uit een bedrijfsarchief. Vaak werden ze geschreven door professionals die dat jaarlijks voor of over veel andere ondernemingen deden en daardoor in staat waren om ze te karakteristeren en onderling te vergelijken.

Afbeelding 3: Ook bekroningen, onderscheidingen en keurmerken kregen vaak een plaatsje in het briefhoofd, zoals hier het geval is voor tabaksfabriek Heintz Van Landewyck in het Luxemburgse stadje Larochette.
Naast het raadplegen van geschreven bronnen kan de bedrijfshistoricus ook gebruik maken van gesproken bronnen door voormalig werknemers of directieleden te interviewen. In eerste instantie gaat het bij deze vorm van ‘oral history’ dan uiteraard over het recente verleden waarin zij actief zijn geweest voor het bedrijf, maar in die jaren kunnen ze ook kennis hebben genomen van de gang van zaken in een verder verleden en daar melding van maken. Omdat net als bij getuigenverklaringen een zekere mate van subjectiviteit nooit kan worden uitgesloten is het zaak om zoveel mogelijk betrokkenen te spreken, ten einde een zo zuiver mogelijk beeld te krijgen van dagelijkse werkzaamheden of bijzondere gebeurtenissen. Het zijn vooral journalisten die op deze wijze informatie verzamelen over recente ontwikkelingen binnen bedrijven of bedrijfssectoren en hierover publiceren in kranten, business magazines en corporate biographies. Hoewel het hen primair om onthullingen te doen is, ontkomen ze niet aan een bedrijfshistorische benadering om hun artikelen en boeken van de noodzakelijke context te voorzien.
Daarmee zijn we aangekomen bij de wijze waarop de bedrijfshistorici hun werk publiceren. Als zij hun onderzoek in opdracht van een onderneming hebben verricht kiest deze er meestal voor om het in boekvorm uit te brengen. Vaak gaat het dan om een uitgave ter gelegenheid van een jubileumviering zoals een eeuwfeest en die aan personeelsleden, zakenrelaties en klanten verstrekt kan worden. Dit fenomeen bestaat al ruim anderhalve eeuw en jaarlijks verschijnen er nog tal van titels in dit genre, hoewel het hoogtepunt voorbij is aangezien bedrijven die van na de oorlog dateren er nauwelijks nog voor kiezen. Dit heeft er vooral mee te maken dat het boek als zodanig minder gangbaar begint te worden als informatiedrager en daarom vaak niet meer passend wordt gevonden bij het moderne imago dat men wil uitstralen. Niettemin zijn ze nog altijd rijkelijk voor handen al loopt de kwaliteit nogal uiteen. Voordeel is dat het bedrijf nog bestond bij de totstandkoming en de auteur dus toegang had tot documenten, voor zover die bewaard waren gebleven. Maar dit betekent tegelijkertijd dat de laatste fase nooit in een dergelijk boek is vastgelegd. Bovendien dit soort gedenkboeken de neiging om het recente verleden relatief veel aandacht te geven om ze herkenbaar te maken voor het potentiële lezerspubliek.

Afbeelding 4: De neiging was groot om de omvang van het fabriekscomplex in een briefhoofd te overdrijven en er toekomstige uitbreidingen alvast in op te nemen, zoals hier bij de Union Aktien-Gesellschaft für Metallindustrie in het Duitse Hannover.
Eind vorige eeuw begon de academische wereld belangstelling te krijgen voor het bedrijfsleven, in eerste instantie omdat ze geacht werd daar een deel van haar financiële middelen te gaan verwerven (de zogenaamde derde geldstroom). Binnen universitaire onderzoeksgroepen op het gebied van economie, geschiedenis en techniek ging men in navolging van universiteiten in de Angelsaksische landen echter ook studie verrichten naar problemen en fenomenen die binnen ondernemingen spelen, inclusief hun historie. Hoogleraren zetten daartoe onderzoeksprogramma’s op waarbinnen postdocs en promovendi het verleden van uiteenlopende bedrijven en bedrijfssectoren in kaart brachten. Om het wetenschappelijke karakter hiervan te waarborgen werden er modellen ontwikkeld om bepaalde wetmatigheden in sociale, economische en technische trends te kunnen verklaren. Sommige van deze onderzoeksprojecten leidden tot omvangrijke publicaties, zoals Techniek in Nederland in de 19e eeuw (TiN-19, zes delen) en Techniek in Nederland in de 20e eeuw (TiN-20, 7 delen) van de Stichting Historie der Techniek (SHT). Beide series kwamen in de jaren negentig tot stand dankzij bijdragen van vele tientallen onderzoekers over technische ontwikkelingen in beide eeuwen en de bedrijvigheid die er uit voort is gekomen, met nadruk op de industriële sector. Voor de samenstelling van deze website is veelvuldig gebruik gemaakt van deze standaardwerken.
Dat laatste is ook het geval voor de reeks ‘Nederlandse Ondernemers 1850-1950’ die rond 2010 op initiatief van historisch onderzoeksbureau ‘Stad en Bedrijf’ werd geschreven en uit zes delen bestaat met daarin de biografieën van driehonderd Nederlandse ondernemers. Twee delen daarvan zijn gewijd aan ondernemers uit Amsterdam en Rotterdam, terwijl de overige vier die in de provincies in het westen, zuiden, oosten en noorden van het land behandelen. De ondernemersbiografie is de afgelopen decennia sowieso een volwassen genre geworden, dat het hagiografische imago reeds lang achter zich gelaten heeft. Vele tientallen biografieën van bekende zakenlieden uit het Nederlandse bedrijfsleven zijn sindsdien verschenen, waaronder die van het Biografie Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen. Deze bevatten weliswaar veel informatie over het bedrijf dat ze gesticht hebben, maar voor concrete feiten en gegevens over fabrieken of andere productielocaties die daaraan verbonden waren is doorgaans weinig ruimte gereserveerd. Bovendien hebben deze biografieën betrekking op de periode dat de grondlegger actief was, terwijl de onderneming zelf soms nog tot op de dag van vandaag bestaat. Desondanks zijn ze als uitgangspunt voor de reportages op ‘fabriekofiel’ regelmatig waardevol geweest.

Afbeelding 5: Net als zoveel ontwikkelingen op industrieel gebied kwam ook de trend om fabrieken in briefhoofden en op visitekaartjes af te beelden vanuit het Verenigd Koninkrijk overgewaaid naar het Europese vasteland. John Horsfall & Sons in Huddersfield bestaat al honderdzestig jaar en levert tegenwoordig interieurtextiel voor vliegtuigen.
Naast bedrijfshistorische publicaties in boekvorm is voor de reportages op deze website ook op ruime schaal geput uit de informatie die op het internet beschikbaar is. Met name als het gaat om buitenlandse ondernemingen heeft dit uit praktisch oogpunt de voorkeur, al was het alleen maar vanwege de vertaalopties die deze werkwijze biedt. Laatstgenoemde service strekt zich helaas niet uit tot kranten en boeken die in gescande vorm digitaal raadpleegbaar zijn, een categorie die de afgelopen tien jaar sterk in omvang is toegenomen en voor ‘fabriekofiel’ meermaals dankbaar benut is. Wat kwaliteit en betrouwbaarheid betreft is Wikipedia inmiddels een begrip als online naslagwerk, met talloze pagina’s die aan bestaande en voormalige bedrijven gewijd zijn. Maar ook websites van erfgoedinstellingen, heemkundeverenigingen en archiefdiensten bieden vaak verrassend veel historische gegevens over industriële ondernemingen, inclusief beeldmateriaal. Het laten maken van bedrijfsfilms was enkel voor grote ondernemingen weggelegd en een enkele keer zijn deze ook digitaal op het internet terecht gekomen. Als het bedrijf in kwestie nog actief is heeft het op haar website meestal wel een pagina waarop de historie bondig beschreven is. Dat geldt soms ook voor projectontwikkelaars die betrokken zijn bij de herontwikkeling van industrieel erfgoed.
Binnen de totale geschiedschrijving is de bedrijfshistoriografie een relatieve nieuwkomer en altijd nog zeer bescheiden van omvang. Politiek, kunst, cultuur en maatschappij blijven de dominante thema’s binnen dit vakgebied en daar zal ook geen verandering in komen. Zoals reeds eerder gezegd zijn het vooral onderzoekers uit andere disciplines die zich er mee bezig zijn gaan houden en niet diegenen die primair tot historicus zijn opgeleid. Laatstgenoemde categorie is zich in toenemende mate gaan richten op de historische achtergronden van onderwerpen die maatschappelijk gezien in de belangstelling staan: een trend waar overigens wel enige kanttekeningen bij te plaatsen zijn, hoewel dat buiten het bestek van deze beschouwing valt. Aan de andere kant moet ook gezegd worden dat binnen het bedrijfsleven zelf de belangstelling voor het eigen verleden niet bijster groot is. En dat is dan weer eenvoudig verklaarbaar uit het feit dat een ondernemer vanzelfsprekend veel meer op het heden en de toekomst gericht is, dan op het verleden. Bovendien heeft het ondernemerschap een dermate sterke vlucht genomen dat de levenscyclus van bedrijven alsmaar korter wordt en deze daarnaast steeds minder eigen karakter en verscheidenheid vertonen. Het is echter te kort door de bocht om te beweren dat er daardoor in de toekomst geen boeiende bedrijfsgeschiedenissen meer geschreven zouden kunnen worden.

Afbeelding 6: Aan de hand van toegevoegde naamsvermeldingen op bedrijfsdrukwerk kunnen onderlinge relaties tussen bedrijven worden vastgesteld. Op dit visitekaartje van horlogefabriek Leon G. Gentil in Besançon staat de naam van Monsieur Victor Anguenot getypt, die op zijn beurt horlogefabrikant in Villers-le-Lac blijkt te zijn geweest.