Afbeelding 1: Een eeuw lang werd er door Frost & Sons graan gemalen aan het Chester Canal. Nu is de ‘Steam Mill’ een bedrijfsverzamelgebouw.
Terwijl Lancashire in de negentiende eeuw uitgroeide tot het grootste industriële centrum van de wereld, behield het zuidelijk daarvan gelegen Cheshire haar plattelandskarakter. Dat in haar hoofdstad Chester nu nog een groot deel van de oude stadsmuur en straten met middeleeuwse huizen te bewonderen zijn is eveneens te danken aan het feit dat ze verschoond bleef van fabrieken en arbeiderswijken. Haar haven, die via de Dee vanaf zee bereikbaar was, bracht Chester door de eeuwen heen voldoende bedrijvigheid, maar toen eind achttiende eeuw vanuit Lancashire een stelsel van kanalen naar het achterland werd gegraven, wilde de stad daarin niet achterblijven en liet er in 1771 ook één aanleggen. Het werd echter geen succes. Na het gereedkomen in 1779 kon er geen overeenstemming worden bereikt met de River Dee Company over de goederendoorvoer, waardoor de exploitatie van het kanaal amper economisch levensvatbaar was. De geplande aansluiting op het Trent and Mersey Canal in Middlewich, en daarmee een verbinding naar Lancashire, kwam door tegenwerking niet tot stand. Toen in 1787 door instorting het sluiscomplex bij Beeston geblokkeerd raakte en er onvoldoende geld was voor de reparatie, kwam de scheepvaart op het Chester Canal volledig tot stilstand. Pas later kwam er verbetering in de situatie toen Chester via het Ellesmere Canal een verbinding kreeg met de Mersey en beide kanalen onderdeel gingen uitmaken van een doorgaande binnenvaartverbinding tussen Liverpool en Birmingham. Enkele ondernemers zagen er toen brood in om in Chester langs de oevers van het kanaal een stoommaalderij te beginnen voor de verwerking van geïmporteerd graan. De gebouwen van de ‘Steam Mill’ en het ‘Mill Hotel’ herinneren daar nu nog aan.
Afbeelding 2: De voormalige ‘Cestrian Mill’ maakt vandaag de dag onderdeel uit van een hotel met honderdtweeëndertig kamers.
De eerste vermeldingen over het malen van graan in Chester dateren van rond 1100, toen de loop van de Dee werd veranderd om haar bevaarbaarheid te verbeteren. Daartoe hakte men een nieuwe bedding uit in de rotsachtige bodem, die zich door zijn hoge stroomsnelheid ook goed leende voor het aandrijven van een watermolen. De bouw hiervan geschiedde in opdracht van Hugh Lupus, Earl of Chester, tezamen met de bouw van de stadsmuur en versterking van zijn kasteel. Het was een zogenaamde ‘manorial mill’ of banmolen, hetgeen betekende dat de bewoners van Chester verplicht waren om er hun graan te laten malen. Dit monopolie verschafte de Earl een profijtelijke inkomstenbron en alleen de abdij en enkele kloosters waren er van uitgezonderd. Betaling geschiedde doorgaans in de vorm van een deel van het graan uit de zak die voor verwerking werd aangeboden, wat echter vaak tot conflicten leidde als bleek dat de molenaars meer hadden achtergehouden dan afgesproken. ‘Miller of Dee’ werd daarom in Chester en omstreken een gevleugelde uitdrukking voor iemand met een twijfelachtige reputatie. Nadat het graafschap Chester in 1237 aan de koning was vervallen kwam de molen bekend te staan als ‘King’s Mill’. Die verpachtte hem vervolgens tezamen met de visrechten op de Dee voor tweehonderd gouden ponden gedurende periodes van twaalf jaar.
Afbeelding 3: Beide molenhuizen van de Dee Mill, geschilderd door Campbell Gregory Walker tijdens de sloop in 1910.
Door diverse uitbreidingen beschikte het molencomplex rond 1600 over elf raderen: zes voor het malen van graan, drie voor het vollen van lakense stoffen en twee voor het opvoeren van water naar de nabijgelegen Bridgegate Tower. Anderzijds was de stuw, waarmee het water op niveau werd gehouden voor het benodigde verval, in toenemende mate een probleem gaan vormen. De scheepvaart over de Dee werd er sterk door beperkt, waardoor de handel terugliep, en het leidde bovenstrooms, met name in Wales, vaak tot overstromingen. Toen in 1647 als gevolg van de burgeroorlog de koning was afgezet grepen de bestuurders hun kans en richtten een petitie aan het parlement in London om de molen te mogen afbreken. Het verzoek bleef zonder resultaat en uiteindelijk duurde het tot 1910 vooraleer de molen onder de slopershamer kwam. De stuw bleef echter in stand om opnieuw gebruik te kunnen maken van de kracht van het water, dit keer voor het opwekken van elektriciteit. De capaciteit van de thermische centrale die Chester in 1895 had laten bouwen kon inmiddels niet meer voldoen aan de vraag naar elektriciteit en daarom verrees er in 1911 op de plaats waar acht eeuwen lang de watermolen had gestaan nu een hydro-elektrische centrale. Er werd bewust gekozen voor een architectuurstijl die aansloot bij die van de middeleeuwse brug en het ontwerp was zo geslaagd dat het in 1923 eveneens toepassing vond in York, een stad die eveneens bekend staat om zijn monumentale uitstraling. Nadat de stroomopwekking in 1950 was beëindigd ging men het gebouw gebruiken voor het oppompen van water en die functie heeft het tot op de dag van vandaag.
Afbeelding 4: De waterkrachtcentrale die in 1911 op de plaats van de oude watermolen gebouwd werd ging later dienst doen als pomphuis.
In 1785 lieten Hugh Ley en de gebroeders Samuel en George Walker, leden van de ‘Chester Corn and Flower Merchants Company’, een stoommaalderij bouwen aan het pas geopende kanaal. Ze hadden daarmee een primeur, want hun meelfabriek kwam drie maanden eerder in gebruik dan de Albion Flour Mills in Londen. Toepassing van stoomkracht voor het malen van graan was mogelijk geworden dankzij de verbeterde machine van James Watt, die zijn compagnon Matthew Boulton vervolgens in serie ging bouwen. De ouders van Boulton waren afkomstig uit Chester en wellicht dat het drietal via familierelatie op de hoogte waren geraakt van deze recente technische ontwikkeling. Winstgevend was hun onderneming echter niet en daarom verkochten ze de maalderij in 1819 aan F.A. Frost & Sons, die hem tot een veel grotere meelfabriek uitbouwde. De familie Frost was in 1818 naar Chester gekomen om de Dee Mill te exploiteren, maar toen die nog datzelfde jaar door brand zwaar beschadigd was geraakt besloten ze om op stoomkracht te gaan malen. Zowel in 1827 als in 1873 werd de stoommachine vervangen door een moderner exemplaar en in 1881 stapte men over van molenstenen op maalstoelen voorzien van walsen. Rond 1890 werd er enkel nog met walsen gemalen en bedroeg het aantal werknemers ruim honderd man. Niet veel later schakelde men over op de import van harde tarwe die via de Mersey en het Ellesmere Canal vanuit Birkenhead en Liverpool werd aangevoerd. Om de kosten voor overslag op binnenvaartschepen uit te sparen opende het bedrijf in 1910 een nieuwe maalderij in Ellesmere Port aan het in 1894 gereedgekomen Manchester Ship Canal, waar het graan direct vanuit de zeeschepen gelost kon worden. In 1920 verkochten de Frosts daarom hun maalderij in Chester aan meelgigant Spillers Ltd., waarna zaadhandelaar David Miln van 1938 tot 1990 nog gebruik heeft gemaakt van het complex, nadat hij het van een pneumatisch intern transportsysteem had voorzien. Na de eeuwwisseling werd de maalderij omgebouwd tot een bedrijfsverzamelgebouw onder de naam Steam Mill Business Center, waarbij uitwendig nauwelijks wijzigingen werden aangebracht.
Afbeelding 5: Foto van de maalderij uit de tijd toen deze gebruikt werd door zaadhandelaar Miln.
De bedrijvigheid binnen de andere maalderijen in Chester liep nogal uiteen, maar aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog waren ze allemaal over hun hoogtepunt heen. John Wiseman & Co had vanaf 1870 een sterke groei doorgemaakt, maar was veertig jaar later alweer op zijn retour. Zijn Albion Mill in Seller Street was uitgerust met moderne walsenstoelen en stelde vijftig á zestig mensen te werk. Daarnaast exploiteerde hij de Cestrian Mill, ook wel Milton Street Mill genoemd, maar na diens overlijden in 1910 werd deze als graanpakhuis verpacht aan Griffiths Brothers, terwijl de Albion Mill vanaf 1913 enkel nog diervoeding produceerde. Aan het einde van de negentiende eeuw was Griffiths Brothers de belangrijkste graanhandelaar van Chester en beschikte over een grote meelfabriek op Queens Wharf, die in 1873 en 1912 sterk werd uitgebreid. Voor de import van graan had de onderneming in 1874 tevens een kantoor geopend in Liverpool. Kleinere maalderijen die in de gouden jaren zeventig tot stand kwamen waren de Bowling Green Mill in Milton Street en de Upton Windmill van Edward Dean. Laatstgenoemde had in 1892 een stoommachine laten plaatsen, bleef daarna nog tot eind jaren dertig actief en was toen in Chester de laatste die nog tarwe tot bakkersbloem verwerkte. Naast de Steam Mill herinnert ook het Mill Hotel tegenwoordig nog aan bloeitijd van deze nijverheid. Het werd in 1987 geopend in de voormalige gebouwen van de Cestrian Mill aan de ene zijde van het kanaal en een nieuwbouw met industriële uitstraling aan de overzijde, die via een loopbrug met elkaar verbonden zijn.
Afbeelding 6: Beide gebouwen van het Mill Hotel zijn door middel van een loopbrug met elkaar verbonden. Ook een tot ‘Restaurant Cruiser’ omgebouwd binnenvaartschip met plaats voor vijftig gasten kan afgehuurd worden voor gastronomische vaartochten over het kanaal.