Berlijn (D)

Afbeelding 14Afbeelding 1: De apparatenfabriek van Philips in Berlijn Tempelhof kort na oplevering in 1956. Rechts in de verte is het kantoor van uitgeverij Ullstein aan de Tempelhofer binnenhaven te zien.

Al jaren voordat op 18 oktober 1926 de Deutsche Philips GmbH werd opgericht was het bedrijf actief bij haar Oosterbuur. Zo bezat het een glasfabriek in Weisswasser waar ze ballons voor gloeilampen liet produceren. De behoefte aan glasballons beperkte zich niet langer enkel tot gloeilampen, maar ook voor röntgen- en radiobuizen waren nu glazen omhulsels nodig.  Aangezien ook de assemblage van dit medische instrument een complexe aangelegenheid was, die op thuisbasis Eindhoven maar niet tot een volwassen productieproces wilde komen, besloot men ook daarvoor in Duitsland een geschikt bedrijf over te nemen. De keuze viel op de in Hamburg gevestigde onderneming C.H.F. Müller, mede omdat deze met dochterbedrijf Valvo ook actief was op het gebied van radiobuizen, een product dat commercieel gezien veel meer potentie had. Vooruitlopend op deze overname in 1927 werd een Duitse Philips-onderneming in het leven geroepen om deze nieuwe markten efficiënt te kunnen bedienen. Zoals in andere landen waar men al een dergelijke nationale organisatie had, werd ook in Duitsland het hoofdkantoor gevestigd in de hoofdstad, en wel aan de Potsdammerstrasse 75. Het assortiment beperkte zich in eerste instantie nog tot componenten voor radio-ontvangsttoestellen, maar toen de vraag snel begon te stijgen bood men ook de apparaten zelf aan. Daarvoor schakelde Philips het bedrijf C. Lorentz AG uit Berlin Tempelhof in. Een overname van dit bedrijf mislukt echter op het laatste moment als er onenigheid ontstaat op het gebied van patenten. Om dit soort teleurstellingen in de toekomst te voorkomen werd in 1932 de krachtdadige Graf Theodoor Von Westarp (1890-1959) aangesteld als directeur van de Deutsche Philips GmbH. Deze voormalige officier van de Keizerlijke Marine was in 1921 voor Müller en vanaf 1924 voor Valvo gaan werken, waar zijn verkooptalent en leidinggevende kwaliteiten niet onopgemerkt waren gebleven. Hij breidde het productenpakket verder uit, richtte dochterondernemingen op om toekomstige patentconflicten te voorkomen en presenteerde het bedrijf in 1934 op de Grosse Deutsche Funkausstellung.Berlijn (2)Afbeelding 2: Assemblage van koffergrammofoons in de nieuwe fabriek van Tempelhof, rond 1957.

Na tien jaar werd het hoofdkantoor verplaatst naar de Kurfürstenstrasse 126, van waaruit ook weer nieuwe consumentenproducten op de Duitse markt werden gelanceerd zoals de wereldontvanger van het type ‘Tonwunder’, de TL-lamp en het Philishave scheerapparaat. Toen in 1939 de internationale politieke spanningen echter verder opliepen, begon ook de Duitse Philipsorganisatie hier de gevolgen van te ondervinden. Als bedrijfsrechtelijke beschermingsconstructie voor het moederbedrijf liet men de Allgemeine Deutsche Philips Verwaltung GmbH, kortweg ‘AllDePhi’ registreren. Deze overkoepelende werkorganisatie krijgt drie Duitse commissarissen die geen banden hebben met het regime. Bescherming voor het personeel bood dit niet, zelfs niet voor directeur Graf von Westarp. Vanwege zijn niet zuiver Arische afstamming werd hij gedwongen het veld te ruimen. Nadat de oorlog eenmaal was uitgebroken verdween ook het laatste restje speelruimte. De fabrieken in Hamburg en Aachen gingen de naam Philips Valvo Werke GmbH voeren en werden ingeschakeld in de oorlogsproductie. Tijdens een van de vele bombardementen op de hoofdstad werd het kantoor aan de Kurfürstenstrasse volledig verwoest en toen medio 1945 de verdeling van de stad in vier geallieerde bezettingszones een feit was kon de situatie voor Philips, net als die voor alle inwoners en bedrijven, als een ‘Stunde Null’ worden beschouwd.Berlijn (3)Afbeelding 3: Draagbare Philips Porteldisc type 3902 (bijnaam ‘Hoedendoos’) met ingebouwde versterker en luidspreker.

Het is te danken aan de pioniersgeest van Theodor Graf von Westarp dat in die eerste chaotische maanden waarin Berlijn bezet was door de overwinnaars opnieuw een basis werd gelegd voor naoorlogse wederopstanding van de Alldephi. Hij herstelde het contact met de concernleiding in Eindhoven, onderhandelde met de Westelijke geallieerden en inventariseerde de toestand van de Duitse Philipsfabrieken. Dat laatste was niet mogelijk voor de glasfabriek in Weisswasser en die van Kärger, aangezien deze in 1929 aangekochte machinefabriek in de Russische bezettingszone van Berlijn lag. De activiteiten van deze vestiging werden samen met die van twee andere Berlijnse Philipsbedrijven, Rectron (gelijkrichters) en Elektrospezial (lasapparaten), ondergebracht in een onderdelenmagazijn, waarin ook Von Westarp zijn tijdelijke hoofdkantoor liet inrichten. Toen in de loop der maanden steeds meer voormalige medewerkers zich kwamen melden om hun taken te kunnen hervatten ontstond de noodzaak van een wat ruimere behuizing. Die werd gevonden in het stadsdeel Charlottenburg. Daar huurde men per 1 november ’45 een half verwoeste fabriek in de Franklinstrasse, waarvan het dak provisorisch hersteld werd met oude deuren en de ramen met röntgenfotoplaten waarvan men de emulsielaag verwijderde. Tijdens de winter werden kachels gestookt met het hout uit naburige ruïnes en een noodaggregaat leverde een bescheiden 5 kW vermogen voor de machines, tenminste als er benzine beschikbaar was. De radioapparaten die men produceerde werden geruild tegen componenten en zelfs voedsel voor de driehonderd arbeiders, aangezien het geld vooralsnog waardeloos was.Berlijn (4)Afbeelding 4: Voormalige fabriek van Philips aan de Franklinstrasse in Charlottenburg.

De onzekere politieke situatie in Berlijn was in 1946 aanleiding voor de Alldephi om haar hoofdkantoor van Berlijn naar Hamburg te verplaatsen, waar een etage werd gehuurd in het monumentale Levante-Haus. Ondanks de krappe behuizing in de Franklinstrasse ging de Berlijnse Philipsfabriek, als de eerste moeizame naoorlogse jaren voorbij zijn, ook haar aandeel leveren in de stroom van nieuwe producten die gretig aftrek vinden dankzij het door de D-Mark herwonnen consumentenvertrouwen. Dat er ook binnen de vestiging zelf weer vertrouwen bestond in de toekomst blijkt wel uit het feit dat het eerste nieuwe model radioapparaat dat in 1949 op de markt werd gebracht de naam ‘Berlin-Super’ meekreeg. Wat productieomvang betrof waren de platenspelers en platenwisselaars echter van groter belang. Met vernuft wist men een platenwisselaar met drie verschillende snelheden te ontwikkelen die in 1953 in productie werd genomen. Een jaar later maakt Philips op de Deutsche Industrieausstellung in Berlijn bekend dat er in de stad een nieuwe fabriek zou worden gebouwd, en wel in het stadsdeel Tempelhof. Daarvoor was grond aangekocht aan de Ullsteinstrasse. Voor drie miljoen D-Mark werden er een productiehal, kantoorgebouw, magazijn en kantine opgetrokken waar zeshonderd mensen tewerkgesteld konden worden. Toen het complex in 1956 in gebruik werd genomen, omvatte het productenpallet naast platenspelers en –wisselaars inmiddels ook bandrecorders en ventilatoren.Berlijn (5)Afbeelding 5: Ontwerptekening voor het nieuwe fabriekscomplex in Tempelhof, geleverd door het architectenbureau van Herbert Noth.

Om aan de toegenomen vraag naar deze nieuwe producten te kunnen voldoen was men al snel genoodzaakt om de fabriek uit te breiden en in 1961 werd dan ook een nieuwe hal in gebruik genomen. In de jaren die volgenden was het juist de noodzakelijke groei van het personeelsbestand die om extra aandacht begon te vragen. De krapte die op de arbeidsmarkt begon te ontstaan manifesteerde zich in West-Berlijn extra sterk door de geïsoleerde ligging van de stad, waardoor het florerende bedrijfsleven geen beroep kon doen op naburige regio’s. Het beleid om de arbeidsmarkt van West-Berlijn gezond te houden bestond eruit dat de loonbelasting er dertig procent lager was en er daarnaast een beroep gedaan kon worden op een speciale Berlijn-toelage. Om de stad aantrekkelijk te maken voor West-Duitsers garandeerde men hen binnen een half jaar een nieuwe woning, verhuiskostenvergoeding, tegemoetkoming in reiskosten voor familiebezoek en renteloze leningen voor gezinsstichting en huisinrichting van respectievelijk drie- en tienduizend D-Mark. De inspanningen om de West-Berlijners aan hun stad te binden bleken weliswaar redelijk succesvol, West-Duitsers die bereid waren om er zich permanent te vestigen meldden zich nauwelijks. Daarom gingen bedrijven in de loop van de jaren zestig een beroep doen op gastarbeiders, en wel in sterkere mate dan dat dit in West-Duitsland het geval was. Zo had Philips Berlijn in 1970 op een totaal personeelsbestand van 950 medewerksters en 390 medewerkers al zo’n 150 Joegoslavische vrouwen in dienst, waarvoor in de nabijheid van de fabriek gepaste huisvesting werd gerealiseerd. In 1973 was dit aantal inmiddels opgelopen tot 260 op 1150. Dat tegelijkertijd de omvang van het totale personeelsbestand aanzienlijk was geslonken vond zijn aanleiding in een reorganisatieslag die door de concernleiding was opgelegd.Berlijn (6)Afbeelding 6: Dankzij een zaagtandgewijze gevel met vensters van Luxfer-prisma’s heeft de kantine voldoende natuurlijke lichtinval, ondanks de schaduw van de sheddakhal.

De apparatenfabriek in Tempelhof werd na beëindiging van de productie in 1985 door Philips overgedaan aan het textielconcern Brennet AG dat er tot 1998 hoogwaardige katoenstoffen liet weven. Thans is het alweer geruime tijd een bedrijfsverzamelcomplex dat onder de naam Ullsteinhof uiteenlopende ondernemingen huisvest. Sinds de uitbreiding van 1961 heeft de fabriek geen veranderingen meer ondergaan en de gebouwen zijn volledig in hun oorspronkelijke toestand behouden gebleven. Om deze reden is het complex op de Landesdenkmalliste Berlin opgenomen als vroegste en meest uitgesproken representant van naoorlogse fabrieksarchitectuur binnen de stad, waarin de combinatie van functie en constructie centraal stond. Het complex is ontworpen door de architect Herbert Noth (1907-1967) die zijn bureau had in Berlin Charlottenburg en daarnaast vanaf 1947 als professor verbonden was aan de Hogeschool voor Beeldende Kunsten. De apparatenfabriek is van een bouwtype dat in Berlijn destijds veelvuldig toepassing vond. Daarbij werd een hoogbouw met kantoorfunctie gecombineerd met een grote productiehal volgens een vierkant of rechthoekig grondplan, waarvan het dak op het systeem ‘Zeiss-Dywidag’ is gebaseerd. Dit principe, dat in de jaren twintig gepatenteerd werd, maakte het mogelijk om schaalconstructies te bouwen uit een zelfdragende staalvlechtwerk, dat na bekleding met fijnmazig gaas bespoten werd met beton. Een bekend voorbeeld hiervan in Nederland is het gekromde sheddak van de door Rietveld ontworpen weverij De Ploeg in Bergeijk. Kern van de apparatenfabriek in Tempelhof was de grote sheddakhal die flexibel ingedeeld kon worden en aan de kopse zijde voorzien was van een twee-laags facilitair gebouw met kantoor-, was- en kleedruimten. Zowel het kantoor- als het facilitairgebouw zijn rond een betonskelet opgetrokken. Beide volumes staan haaks op elkaar en het uit vijf bouwlagen bestaande kantoorgebouw heeft een overkraging aan de zijde van de Ullsteinstrasse. De gevels van de kantoorgebouwen zijn met vlakken van gele verblendsteen bekleed, terwijl de sheddakhal van muren uit eenvoudige gele baksteen is voorzien en het magazijn uit 1960 hier helemaal uit is opgetrokken. De architect maakte gebruik van eigentijdse vormen die rationeel en zonder verwijzing naar het verleden uit de constructie ontwikkeld zijn en daarmee een definitief afscheid betekenen van de ‘Trümmerzeit’ (1945-’49) en wederopbouwtijd (1950-1955).